5-2279/1

5-2279/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

9 OKTOBER 2013


Wetsvoorstel houdende wijziging van de programmawet van 27 december 2006 met het oog op de uitbreiding van de tegemoetkomingen uit het asbestfonds

(Ingediend door mevrouw Dalila Douifi en de heer Philippe Mahoux c.s.)


TOELICHTING


Het Asbestfonds vergoedt sinds 1 april 2007 slachtoffers van mesothelioom en asbestose. Mesothelioom is een typische en beruchte — want snel fatale — asbestkanker. Na de diagnose overlijdt circa 80 % van de patiënten binnen een jaar; weinig patiënten overleven het tweede jaar.

De regeling werd in ons land vastgelegd via de Programmawet van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers (in deze tekst voortaan aangeduid met term « Asbestfonds »).Voor beroepsziekteslachtoffers bestond reeds lang en regeling, via het Fonds voor de beroepsziekten

In de Senaat liggen sinds enige tijd een aantal wetsvoorstellen neer waarbij een voorstel de invoering van het recht om ook te procederen na een schadeloosstelling via het Asbestfonds (opheffen burgerrechtelijke immuniteit) voorstaat en een ander waarin een verhoogde bijdrage van de sector in dat Asbestfonds wordt bepleit.

Indieners van onderhavig wetsvoorstel zijn er na advies van de Nationale Arbeidsraad (NAR) bij de liggende voorstellen (advies nr. 1826 van 27 november 2012) alsook na de interessante hoorzittingen in de Senaatscommissie Sociale Aangelegenheden (26 maart 2013) van overtuigd dat de opheffing van de burgerrechtelijke immuniteit het solidaire karakter van de unieke regeling betreffende het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers uitholt en men zal evolueren naar een regeling waarbij alle dossiers terug en vooral via de rechtbank zullen worden nagestreefd. Verder blijkt het Asbestfonds over voldoende reserves te beschikken waardoor een verhoogde bijdrage van de sector onnodig is. Het laatste gegeven inspireert indieners wel om alle milieuslachtoffers die momenteel gebruik maken van het Asbestfonds voor enkele rubrieken op een gelijke manier te vergoeden dan slachtoffers van een beroepsziekte. Dit kan met de opgebouwde reserves.

Evelien De Kezel, advocate en wetenschapper aan de Universiteit van Utrecht, definieerde op (voornoemde) hoorzitting in de Senaat drie groepen asbestslachtoffers die zowel juridisch als medisch van elkaar onderscheiden moeten worden :

— de (grootste) groep professionele slachtoffers;

— slachtoffers uit de semi-professionele sfeer (meestal huisgenoten van werknemers die professioneel met asbest te maken krijgen);

— slachtoffers van asbestgerelateerde ziekten in de leefomgeving (die door contact met asbest ziek worden).

De eerst genoemde groep neemt volgens De Kezel af in aantal terwijl laatst genoemde groep stijgt. Het is daarom belangrijk om de evolutie van het aantal asbestslachtoffers uit alle categorieën van nabij te blijven opvolgen, zodat het Asbestfonds steeds voldoende middelen blijft hebben om alle rechthebbenden schadeloos te stellen.

Voor alle duidelijkheid herhalen indieners nog even de belangrijkste passages uit de programmawet van 27 december 2006 tot oprichting van een Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers en de mensen die op dit moment aanspraak kunnen maken op dat Asbestfonds.

Overeenkomstig artikel 118 over het Asbestfonds, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming door het Asbestfonds, onder de voorwaarden bepaald bij voornoemde wet de personen — alsook de rechthebbenden van deze personen — die getroffen zijn door :

1º mesothelioom;

2º asbestose;

3º andere ziekten bepaald door de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en waarvan is bewezen dat ze op een beslissende manier het gevolg zijn van een blootstelling aan asbest.

Artikel 120 van de desbetreffende wet handelt over de tegemoetkoming van het Asbestfonds.

Het Asbestfonds komt tegemoet ten voordele van iedere persoon getroffen door een ziekte die verband houdt met asbest en wiens aanvraag uitmondt op een positieve beslissing.

De tegemoetkoming is een maandelijkse forfaitaire rente. Onder de voorwaarden en volgens de criteria die de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalt, wordt de forfaitaire maandelijkse rente voor de in artikel 118, 2° en 3° bedoelde ziekten omgekeerd evenredig met de geleden schade verminderd.

Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning de bedragen, de voorwaarden en de nadere regels voor de toekenning en de betaling van deze rente.

Indien het slachtoffer overlijdt ingevolge de in artikel 118 bedoelde ziekte, komt het Asbestfonds tegemoet ten voordele van de rechthebbenden van het slachtoffer die op het tijdstip van zijn overlijden te zijnen laste zijn. Onder rechthebbende ten laste van het slachtoffer moet worden verstaan :

1º de echtgenoot die op het tijdstip van het overlijden noch uit de echt, noch van tafel en bed gescheiden is, dan wel de partner die op het tijdstip van het overlijden van het slachtoffer wettelijk met hem samenwoonde en, overeenkomstig artikel 1478 van het Burgerlijk Wetboek, met hem een overeenkomst had gesloten die beide partijen tot wederzijdse bijstand verplicht en die, zelfs na een eventuele breuk, financiële gevolgen kan hebben, alsook op voorwaarde dat :

a) het huwelijk werd gesloten of de wettelijke samenwoning is aangevangen op een tijdstip dat het slachtoffer nog geen aanspraak maakte op de bij deze wet georganiseerde schadeloosstelling, of

b) het huwelijk werd gesloten of de wettelijke samenwoning aanving na het tijdstip waarop het slachtoffer aanspraak is beginnen te maken op de bij deze wet georganiseerde schadeloosstelling, voor zover dat huwelijk is gesloten of die wettelijke samenwoning is aangevangen ten minste driehonderdvijfenzestig dagen vóór het overlijden van het slachtoffer, of

c) uit het huwelijk of de wettelijke samenwoning een kind geboren is, of

d) de echtgenoten of de wettelijk samenwonenden op het tijdstip van het overlijden een kind ten laste hadden, voor wie een van beiden kinderbijslag ontving;

2º de langstlevende echtgenoot die uit de echt of van tafel en bed is gescheiden en die wettelijk of conventioneel onderhoudsgeld genoot ten laste van het slachtoffer, alsook, in het kader van een ontbonden wettelijke samenwoning, de langstlevende partner die conventioneel onderhoudsgeld genoot ten laste van het slachtoffer;

3º de kinderen, zolang ze recht hebben op kinderbijslag en in elk geval tot de leeftijd van 18 jaar.

De tegemoetkoming is een kapitaal. Bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt de Koning de nadere regels voor de betaling en het bedrag van dat kapitaal, dat kan variëren naar gelang van de ziekte waaraan het slachtoffer leed, alsook naar gelang van de categorie waaronder de begunstigde rechthebbende ressorteert.

Indien het slachtoffer geen aanvraag heeft ingediend met toepassing van deze wet, beschikken de rechthebbenden over een termijn van zes maanden te rekenen van het overlijden van het slachtoffer om een aanvraag in te dienen, voor zover het overlijden na 31 maart 2007 heeft plaatsgevonden.

De tegemoetkomingen waarin het Asbestfonds voorziet, worden geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.

Vaak wordt verwezen naar het Nederlandse systeem, waar de vergoeding van asbestslachtoffers veel genereuzer zou zijn dan het Belgische en men nog wel kan procederen. Maar is dat wel zo ?

In Nederland maakt men net als in ons land een onderscheid tussen slachtoffers van een beroepsziekte en milieuslachtoffers. In Nederland moet een milieuslachtoffer aanduiden waar hij blootgesteld is geweest, ook al verloopt dat in de praktijk soepel. In Nederland vallen huisgenoten van werknemers die aan asbest blootstonden onder dezelfde regeling dan de werknemers. Een milieuslachtoffer is in België elke persoon die een mesothelioom heeft en voor wie geen directe uitgesproken beroepsblootstelling kan aangeduid worden. In België kan dat bijvoorbeeld iemand zijn die in de buurt van een asbestverwerkend bedrijf woont of woonde of iemand die diep in de Ardennen woont maar in een bank in Brussel werkt. Men gaat er van uit dat elk mesothelioom door asbest veroorzaakt is, en dat asbest helaas overal in het milieu is doorgedrongen.

In Nederland moet de persoon die lijdt aan mesothelioom zelf de aanvraag doen bij wat we gemakkelijkheidshalve hun « Asbestregeling » zullen noemen. De aanvraag moet dus gebeuren terwijl hij of zij nog in leven is. Zo niet valt men uit de boot, op wat schamele begrafeniskosten na. In België kan een aanvraag voor een milieuslachtoffer bij het Asbestfonds gebeuren tot zes maanden na diens overlijden en voor een beroepsziekteslachtoffer is er géén tijdslimiet.

In Nederland is voor milieuslachtoffers het bedrag dat wordt uitgekeerd door de « Asbestregeling » vandaag beperkt tot 19 000 euro (de meeste bedragen in deze tekst zijn afgerond). Dat bedrag kan slechts het slachtoffer zelf of één van de nabestaanden ten goede komen (of de weduwe of de kinderen..). Er wordt dus geen rekening gehouden met de sociale situatie.

In België kan dat bedrag voor een milieuslachtoffer dat nog tien maanden na de fatale diagnose geleefd heeft, een weduwe en twee kinderen ten laste nalaat, oplopen tot in totaal vandaag ruim 100 000 euro : een maandelijkse rente van 1 689,30 euro voor de zieke, 33 786,00 euro voor de wettelijke partner, 28 155,00 euro voor elk van de kinderen ten laste of waarvoor men onderhoudsplichtig is. De Belgische regeling voorziet zelfs 16 893,00 euro voor de partner van wie men gescheiden is en waarvoor men onderhoudsplichtig is. Alleen al voor deze laatste persoon keert het Asbestfonds dus een bedrag uit dat bijna even hoog ligt dan het totale bedrag dat in Nederland wordt uitgekeerd aan een milieuslachtoffer.

In Nederland kan iemand die een mesothelioom heeft opgelopen als gevolg van zijn beroep of iemand van zijn huisgenoten (die vallen in Nederland onder dezelfde regeling), een hoger bedrag krijgen indien men een verantwoordelijke werkgever of verzekeraar kan aanduiden en indien deze de verantwoordelijkheid op zich neemt. Dan is die werkgever 60 000 euro verschuldigd. Indien er geen werkgever kan gevonden worden die dat op zich neemt, dan wordt door de Asbestregeling enkel 19 000 euro uitgekeerd en enkel in dat geval kan de persoon die een tussenkomst ontvangen heeft van de Asbestregeling naar de rechtbank gaan. Indien de rechtszaak wordt gewonnen door het slachtoffer zal de rechtbank een bedrag toewijzen van 60 000 euro. En in dat geval moeten de 19 000 euro als een voorschot worden beschouwd en worden terugbetaald aan de Asbestregeling. De milieuslachtoffers hebben een gelijkaardige regeling.

Het is dus niet zo dat iemand in Nederland tegelijk van de Asbestregeling kan genieten en van de uitspraak van een gerechtelijke procedure.

In Nederland bekomt een slachtoffer van beroepsziekte dus ofwel 19 000 euro via de asbestregeling ofwel 60 000 euro via de werkgever of de rechtbank. En daarmee eindigt het. Dat bedrag verkrijgt men bovendien enkel indien het werd aangevraagd vóór het overlijden. In België ontvangen het slachtoffer van een beroepsziekte en zijn nabestaanden zowel de uitkeringen van het Fonds voor de Beroepsziekten, als de uitkeringen van het Asbestfonds. Dat kan, afhankelijk van de sociale situatie van het slachtoffer een groot veelvoud zijn van wat voor hetzelfde slachtoffer in Nederland zou zijn uitgekeerd. Ter verduidelijking : In Nederland bestaat er geen Fonds voor de Beroepsziekten zoals wij dat kennen.

Indieners zijn er daarom van overtuigd dat het Belgische systeem véél genereuzer is dan het Nederlandse. Het Belgische systeem vertrekt van een dekking van de reële sociale noden. Een hypothetische gelijkschakeling van de bedragen in België met die in Nederland én de gelijktijdige invoering van de mogelijkheid om naar de rechtbank zou bijvoorbeeld betekenen dat een groot deel van de 19 000 euro besteed zou moeten worden aan gerechtskosten met bovendien het risico op een jarenlange procedure. Niet alleen is er het financiële aspect en de onzekere uitkomst van rechtszaken, maar er is ook de hierboven geschetste hoge mortaliteit.

Wie in België erkend slachtoffer is van een beroepsziekte en vergoed wordt door dat Fonds of als milieuslachtoffer een beroep doet op het Asbestfonds kan niet naar de rechtbank gaan. Indieners zijn er na de hoorzittingen van overtuigd dat dit beter zo blijft.

Het principe is gelinkt aan de ontstaansgeschiedenis van de beroepsziekteverzekering. Toen in 1928 deze verzekering het daglicht zag werd overeengekomen dat de werkgevers die hun bijdrage betaalden aan de solidaire beroepsziekteverzekering niet meer voor de rechtbank konden gedaagd worden. Dit heet immuniteit van de werkgever, die dus immuun is voor rechtsvervolging ... althans door het slachtoffer van een beroepsziekte. De overheid kan altijd nog wel vervolgen.

Dit type van solidaire professionele schadeverzekering werd naast België ook in Frankrijk, Italië, Duitsland en vele andere landen uitgewerkt. In al die landen krijgt de werkgever ingevolge de vergoedingen in ruil immuniteit voor vorderingen die verband houden met de vergoeding van de gezondheidsschade.

In Nederland -zo blijkt uit de getuigenis van Evelien De Kezel tijdens de hoorzittingen- werd de immuniteit van de werkgever al in 1967 afgeschaft op grond van het gelijkheidsprincipe. Slachtoffers van letselschade moesten gelijk behandeld worden. Blijkt echter dat zeer velen in Nederland daar opnieuw van willen afstappen en terug een beroepsziekteverzekering willen invoeren ... zoals in België. Men kampt in Nederland met de stijgende juridisering met enorm veel problemen. Het aansprakelijkheidsrecht blijkt voor vele beroepsziekten geen goed systeem te zijn. Er zijn problemen met verjaringstermijnen, sommige rechters zijn geneigd het systeem te misbruiken door de werknemer vergoedingen toe te kennen waar geen aansprakelijkheid van de werkgever kan aangetoond worden .... Een herinvoering van een verplichte beroepsrisicoverzekering met genormeerde uitkeringen in ruil voor immuniteit van de werkgever lijkt nu ook bij onze noorderburen veld te winnen. Ook in andere Europese landen gaat men over tot oprichting van asbestfondsen volgens het Belgische systeem.

De solidaire professionele schadeverzekering die we met het Fonds voor de Beroepsziekten in ons land hebben biedt de werknemers een groot voordeel : men moet geen schuldige aanwijzen, laat staan een schuld bewijzen van een werkgever om een uitkering te bekomen in geval men lijdt aan een beroepsziekte. Het volstaat dat men in een bepaald bedrijf gewerkt heeft waar bepaalde risico's waren en dat men een ziekte heeft die men daar zou kunnen opgelopen hebben. Men hoeft geen verband te bewijzen tussen die blootstelling in dat bedrijf en die ziekte. Wanneer men naar de rechter zou moeten stappen moet men dat wél bewijzen !

Hetzelfde principe wordt in het Asbestfonds toegepast voor de milieuslachtoffers van mesothelioom : men moet niet aantonen wie (welk bedrijf) verantwoordelijk was voor de blootstelling aan asbest die tot de ziekte heeft geleid. Het volstaat dat men in een voldoende ver verleden reeds in België woonde of lang verbleven heeft, en dan wordt elk mesothelioom sowieso vergoed van zodra de aanvraag is gedaan.

We moeten terecht verontwaardigd blijven over het leed dat de asbestlobby zovele mensen heeft aangedaan, maar het lijkt ons verkeerd om vanuit die verontwaardiging de fundamenten van ons sociale zekerheidssysteem onderuit te halen, meer bepaald de in het Fonds voor de Beroepsziekten en het in dat Fonds ondergebrachte Asbestfonds ingebouwde solidariteit.

Indieners willen vermijden dat op een sluipende manier de solidaire sociale verzekering wordt vervangen door het principe dat iedereen maar naar de rechtbank moet stappen om een vergoeding te bekomen. De verregaande juridisering van de sociale zekerheid en de zorg heeft met name in de Verenigde Staten geleid tot onredelijk hoge drempels voor mensen die zich met eigen middelen of gelden uit verzekeringen geen sociale en medische zorgen konden afdwingen via de rechtbank.

De voorzitter van de NAR verwees tijdens de hoorzittingen ook al uitdrukkelijk naar de actuele waarde van het historisch compromis dat destijds met het Fonds voor de Beroepsziekten werd bereikt tussen werkgevers en werknemers en hij stelde dat de belangen van beide partijen met dat Fonds in evenwicht zijn, tenminste wat betreft de beroepsgebonden risico's. (Voor anderen, bijvoorbeeld omwonenden die zouden zijn blootgesteld aan asbest geldt dat niet. Zij kunnen naar de rechtbank gaan maar kunnen niet tegelijkertijd door het Asbestfonds vergoed worden.) Daarenboven werd tijdens de uiteenzetting van de NAR-voorzitter uitdrukkelijk gewezen op het feit dat de burgerrechtelijke immuniteit nu ook al niet als absoluut beschouwd mag worden. Wanneer een werkgever zich niet schikt naar opgelegde maatregelen na een formele ingebrekestelling door de sociaal inspecteur, wordt deze actie van de werkgever immers gelijkgesteld met opzet en blijft de strafrechtelijke verantwoordelijkheid bestaan.

Indieners zijn er na het advies van de NAR en na de hoorzittingen in de Senaat daarom van overtuigd dat het Asbestfonds althans voor milieuslachtoffers voor verbetering vatbaar blijft. Zo kan de tussenkomst van het Asbestfonds worden uitgebreid tot alle ziektekosten die nu ten laste van de zieke vallen en tot een begrafenisvergoeding.

In een aanbeveling van het beheerscomité van het Fonds voor Beroepsziekten wordt deze uitbreiding uitdrukkelijk aangereikt. Men kan in het Asbestfonds een gelijke behandeling nastreven tussen de personen die beroep doen op het Fonds voor Beroepsziekten en de personen die gebruik maken van het Asbestfonds. Bovendien zijn de middelen daarvoor beschikbaar daar er te grote reserves zijn in het fonds. Dit wordt aangehaald in het advies dat de Nationale Arbeidsraad maakte bij een aantal asbestvoorstellen die werden ingediend in de Senaat.

« ... het beheerscomité van het Fonds voor de Beroepsziekten een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van de sociale partners werd opgericht om na te denken over de financiering van het Asbestfonds en over de verbetering van de situatie van asbestslachtoffers. Hij constateert dat in dat opzicht met betrekking tot de financiering van het Asbestfonds en in het licht van de constatering dat het fonds te grote reserves heeft (...)

Zo hebben de leden van die werkgroep de wens herbevestigd dat de personen die een beroep kunnen doen op het Asbestfonds en op het Fonds voor de Beroepsziekten gelijk worden behandeld op het vlak van tegemoetkoming voor de gezondheidszorg (remgeld), hulp van een derde persoon en eventueel specifieke zorg in verband met palliatieve verzorging.

... Regering [heeft] dat advies maar gedeeltelijk gevolgd. Voor de aspecten betreffende de financiering van het Asbestfonds werd alleen het voorstel gevolgd om het financieringsaandeel van de overheid en van de werkgevers door twee te delen, maar alleen voor 2012 en niet structureel. Het voorstel over de indexering van de overheidsdotatie is een dode letter gebleven. De voorstellen ter verbetering van de situatie van de asbestslachtoffers werden evenmin in aanmerking genomen. »

Het is precies deze verbetering die indieners met dit voorstel beogen. Middels uitbreiding van artikel 120 van de programmawet van 27 december 2006 wordt de gelijkschakeling gerealiseerd van personen die een beroep doen op het Asbestfonds en diegenen die gebruik maken van het Fonds voor de Beroepsziekten op het vlak van tegemoetkoming voor gezondheidszorg (remgeld), hulp van een derde persoon en specifieke zorg in verband met palliatieve verzorging

Indieners zijn van mening dat deze aanpassing in de wet een zeer concrete verbetering inhoudt voor de slachtoffers en bovendien wordt het solidair systeem dat het Asbestfonds is gevrijwaard en wordt juridisering vermeden.

Dalila DOUIFI.
Philippe MAHOUX.
Leona DETIÈGE.
Fabienne WINCKEL.
Paul MAGNETTE.
Cindy FRANSSEN.
Dominique TILMANS.
Nele LIJNEN.
André du BUS de WARNAFFE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 120 van de programmawet van 27 december 2006 worden volgende leden toegevoegd aan § 1 :

« Het Asbestfonds betaalt het aandeel terug van de met de ziekte bedoeld in het artikel 118 verband houdende kosten voor geneeskundige verzorging die, volgens de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en na de krachtens deze laatste wet toegekende tegemoetkoming, ten laste zijn van de persoon die getroffen wordt door deze ziekte voor zover de persoon niet geniet van de terugbetaling van de gezondheidszorgen voor dezelfde aandoening op grond van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 of van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector.

Indien de toestand van de getroffene door de ziekte bedoeld in artikel 118, de geregelde hulp van een andere persoon volstrekt noodzakelijk maakt, kan hij vanaf de dag van de aanvraag aanspraak maken op een bijkomende vergoeding, vastgesteld in functie van de noodzakelijkheid van deze hulp, op basis van het gewaarborgd gemiddeld maandelijks minimumloon, zoals voor een voltijds werknemer is vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in de schoot van de Nationale Arbeidsraad en van toepassing is op de datum waarop de bijkomende vergoeding wordt toegekend voor zover dat die persoon geen vergoeding geniet voor dezelfde aandoening op grond van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding van de schade die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970 of van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidssector. »

Art. 3

Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin ze is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

16 juli 2013.

Dalila DOUIFI.
Philippe MAHOUX.
Leona DETIÈGE.
Fabienne WINCKEL.
Paul MAGNETTE.
Cindy FRANSSEN.
Dominique TILMANS.
Nele LIJNEN.
André du BUS de WARNAFFE.