5-2110/1

5-2110/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

29 MEI 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, aangaande de weigering door de moeder of de vader om toe te stemmen in de adoptie

(Ingediend door de dames Cécile Thibaut c.s.)


TOELICHTING


Steeds meer homoseksuele paren bouwen een gemeenschappelijk ouderschapsproject uit waarbij de ene partner de wettelijke ouder van het kind is en de andere het wil adopteren om eveneens de wettelijke ouder van dat kind te worden. Soms krijgt de echtgeno(o)t(e) of de samenwonende partner die wenst te adopteren echter te kampen met bepaalde moeilijkheden die hem of haar verhinderen de tweede ouder van het kind te worden, terwijl hij of zij toch evenzeer als de andere ouder de bedoeling had een kind te hebben en zij dat project samen hadden opgevat.

Een mogelijk beletsel voor iemand die wenst te adopteren, is artikel 348-3 van het Burgerlijk Wetboek, dat de verplichting inhoudt dat de moeder en/of de vader in de adoptie van zijn, haar of hun kind moet(en) toestemmen.

Indien de betrokkene geen toestemming verleent, bepaalt artikel 348-11 dat de adoptie pas kan worden uitgesproken « wanneer na een grondig maatschappelijk onderzoek gebleken is dat deze persoon zich niet meer om het kind heeft bekommerd of de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar heeft gebracht ».

Het Grondwettelijk Hof heeft een prejudiciële vraag van de jeugdrechtbank van Luik behandeld over met name de verenigbaarheid van de artikelen 348-3 en 348-11 van het Burgerlijk Wetboek met de artikelen 10, 11, 22 en 22bis van de Grondwet, in samenhang gelezen met de artikelen 8 en 14 van het Europees Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Die artikelen betreffen het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel, alsook het recht op eerbiediging van het privé- en gezinsleven en de eerbiediging van het hoger belang van het kind.

In zijn arrest nr. 93/2012, gewezen op 12 juli 2012, heeft het Hof verklaard dat in zoverre de artikelen 348-3 en 348-11 de rechter niet toelieten rekening te houden met het belang van het kind om te beslissen de adoptie al dan niet uit te spreken, die artikelen de bovengenoemde referentienormen schonden. In het door het Hof onderzochte geval zou de uitspraak tot adoptie ten gunste van de echtgenote van de biologische moeder van het kind de al bestaande verwantschapsrelatie tussen de biologische moeder en het kind immers niet opheffen (1) .

Het Burgerlijk Wetboek voorziet in artikel 356-1, derde lid, immers in een uitzondering op het principe op grond waarvan de volle adoptie alle verwantschapsbanden met de oorspronkelijke familie verbreekt, door te stellen : « Kinderen of adoptieve kinderen van de echtgenoot van de adoptant of van de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden, houden evenwel niet op te behoren tot de familie van die echtgenoot of van de persoon met wie wordt samengewoond. Indien deze nog in leven is, wordt het ouderlijk gezag over de geadopteerde gezamenlijk uitgeoefend door de adoptant en die echtgenoot of persoon met wie wordt samengewoond. »

Het Hof oordeelt dat, ingeval het kind niet ophoudt tot zijn oorspronkelijke familie te behoren zo de volle adoptie wordt uitgesproken, het belang van het kind, dat er dan in bestaat het voordeel van een dubbele afstammingsband te genieten, moet primeren op het recht van de moeder om te weigeren met de adoptie in te stemmen.

Die redenering wordt versterkt door de uitspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens, dat in het arrest Wagner en J.M.W.L. v. Luxemburg heeft gesteld : « where the existence of a family tie with a child has been established, the State must act in a manner calculated to enable that tie to be developed and establish legal safeguards that render possible the child's integration in his family. »

Daarom lijkt het niet redelijk verantwoord de echtgeno(o)t(e) of de samenwonende partner van de moeder of de vader, die evenzeer als die moeder of die vader behoort tot het gevoels- en het gezinsleven van het kind, te beletten dat kind te adopteren, als die adoptie beoogt het kind via een dubbele afstammingsband een betere familiale balans te bieden; dit komt de ontwikkeling en de ontplooiing van het kind immers ten goede.

Problematisch zijn voorts de situaties waarin de echtgeno(o)t(e) of de samenwonende partner van de wettelijke ouder van het kind een adoptieaanvraag indient nadat het paar is gescheiden. De vigerende wetgeving bepaalt in die gevallen dat, indien de adoptie wordt uitgesproken ten gunste van de gewezen echtgeno(o)t(e) of de gewezen samenwonende partner van de moeder of de vader, de ouder met wie de afstammingsband vóór de adoptie werd bepaald, het ouderlijke gezag over zijn kind verliest; het kind verliest dan zelfs de band met zijn oorspronkelijke familie. De eventuele weigering van de moeder of de vader om in te stemmen met een adoptie door haar/zijn gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen samenwonende partner, is dus volkomen begrijpelijk.

Die situatie gaat evenwel in tegen het hogere belang van het kind; het kind heeft immers alle belang bij een nieuwe afstammingsband met een persoon die, ondanks de scheiding van de echtgenoten of de samenwonenden, evenzeer behoort tot zijn gevoels- en gezinsleven als zijn wettelijke moeder of vader. Het lijkt dus ook verantwoord de gewezen echtgeno(o)t(e) of de gewezen samenwonende partner van de moeder of de vader toe te staan het kind van die partner te adopteren indien zij/hij dat wenst, zonder dat zulks tot gevolg heeft dat de afstammingsband met de wettelijke ouder van het kind wordt verbroken.

De adoptie door de gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen samenwonende partner van de moeder of de vader moet tevens tot gevolg hebben dat het ouderlijke gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend door de adoptant en haar/zijn gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen samenwonende partner.

Daar staat tegenover dat het maatschappelijk onderzoek, dat niet vereist is bij een endofamiliale adoptie, wél zal worden opgelegd wanneer een adoptieaanvraag wordt ingediend door een gewezen echtgeno(o)t(e) of gewezen samenwonende partner. Het ligt namelijk in de bedoeling de rechter optimaal te informeren over de gezinstoestand en de persoonlijke toestand van de kandidaat-adoptant, meer bepaald om diens beweegredenen beter te begrijpen. Daarom wordt artikel 346-2 van het Burgerlijk Wetboek, dat de endofamiliale adopties regelt, niet gewijzigd.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Dit artikel strekt ertoe artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek aan te vullen met een derde lid, waarmee in een uitzondering wordt voorzien voor het feit dat de rechter de adoptie niet kan uitspreken, tenzij onder heel beperkende voorwaarden, wanneer de moeder of de vader weigert daartoe de toestemming te geven. Deze uitzondering geeft de rechter een beoordelingsbevoegdheid in verband met de vraag of de weigering kan worden beschouwd als indruisend tegen het hoger belang van het kind, ingeval de vader of de moeder weigert in te stemmen met een adoptie die niet tot gevolg heeft dat de afstammingsband tussen hem of haar en het kind wordt verbroken.

Artikel 3

Artikel 353-9 wordt in die zin gewijzigd dat, ingeval een persoon een kind van zijn voormalige echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner adopteert, het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend door die persoon en zijn voormalige echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner.

Artikel 4

Het derde lid van artikel 356-1 wordt gewijzigd, teneinde de mogelijkheid toe te voegen dat een persoon het kind van zijn voormalige echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner adopteert zonder dat die adoptie tot gevolg heeft dat de banden van het kind met zijn oorspronkelijke familie worden verbroken; daarbij kan het ouderlijk gezag dus steeds gezamenlijk worden uitgeoefend door de adoptant en zijn voormalige echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner.

Artikel 5

Artikel 356-2, § 2, tweede lid, wordt in die zin gewijzigd dat ook de situatie wordt meegerekend waarin een persoon het kind van zijn voormalige echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner adopteert, zodat in die gevallen de adoptant en de voormalige echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner van hetzelfde geslacht kunnen verklaren wie van beiden zijn of haar naam geeft aan het geadopteerde kind.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Zakia KHATTABI.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 348-11 van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 27 december 2004, wordt aangevuld met een lid, dat luidt als volgt :

« Als in de in artikel 356-1, derde lid, bedoelde situatie de weigering tot toestemming in de adoptie uitgaat van de vader of de moeder, kan de adoptie niettemin worden uitgesproken op verzoek van de adoptant of van het openbaar ministerie, indien de rechtbank van oordeel is dat die weigering tegen het hoger belang van het kind ingaat. »

Art. 3

In artikel 353-9, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden « de echtgenoot van de adoptant, of van de persoon met wie hij samenwoont » vervangen door de woorden « de echtgenoot of de samenwonende partner van de adoptant, dan wel van diens gewezen echtgenoot of samenwonende partner ».

Art. 4

In artikel 356-1, derde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003, worden de woorden « de echtgenoot van de adoptant of van de persoon met wie hij samenwoont, zelfs overleden » vervangen door de woorden « de, zelfs overleden, echtgenoot of samenwonende partner, dan wel gewezen echtgenoot of samenwonende partner », en worden woorden « die echtgenoot of van de persoon met wie hij samenwoont » vervangen door de woorden « die echtgenoot of samenwonende partner, dan wel gewezen echtgenoot of samenwonende partner ».

Art. 5

In artikel 356-2, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 24 april 2003 en gewijzigd bij de wet van 18 mei 2006, worden de woorden « zijn echtgenoot van hetzelfde geslacht of van de persoon van hetzelfde geslacht met wie hij samenleeft » vervangen door de woorden « zijn echtgenoot of samenwonende partner van hetzelfde geslacht, dan wel van zijn gewezen echtgenoot of samenwonende partner van hetzelfde geslacht ».

15 mei 2013.

Cécile THIBAUT.
Mieke VOGELS.
Zakia KHATTABI.

(1) Zie met name de consideransen B.12 en B.14 van het genoemde arrest.