5-867/4 | 5-867/4 |
13 MAART 2012
I. INLEIDING
De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergaderingen van 25 mei, 28 juni en 22 november 2011 en 13 maart 2012.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW DE BETHUNE
Dit voorstel van resolutie beoogt gendergelijkheid en een gezinsvriendelijker personeelsbeleid in de drie buitencarrières van de FOD Buitenlandse Zaken, zowel voor de personeelsleden van de statutaire buitencarrières (diplomaten, consuls en attachés voor ontwikkelingssamenwerking) als die van de uitgezonden contractuele personeelsleden.
De aanleiding van het voorstel waren een aantal opmerkingen van de VN-Commissie voor de rechten van de vrouw naar aanleiding van het vierjaarlijks verslag van ons land aan de VN over de naleving van het VN-Vrouwenrechtenverdrag van 1979. Een van de opmerkingen sloeg op het onevenwicht tussen mannen en vrouwen bij de FOD Buitenlandse Zaken, op alle niveaus en bij alle carrières. Er werd met aandrang aan de Belgische overheid gevraagd om daar werk van te maken.
Veel heeft te maken met de tradities en het verleden en met oorzaken van familiale aard zoals de combinatie van gezin en arbeid, waardoor de loopbanen onvoldoende zijn aangepast (dat geldt ook voor andere loopbanen) aangezien vrouwen blijkbaar nog steeds meer worden geraakt door de combinatie van gezin en arbeid. Gelukkig worden mannen steeds meer betrokken, wat een beter evenwicht zal bevorderen.
Recente cijfers van de FOD Buitenlandse Zaken tonen de geringe aanwezigheid van vrouwen binnen de Belgische diplomatie aan.
Verschillende oorzaken liggen aan de basis hiervan. Vooreerst is de aantrekkingskracht van het beroep en de carrière van diplomaat wellicht geringer geworden. Vaak krijgen de kandidaat-diplomaten te weinig informatie over de loopbaan, de arbeidsomstandigheden en de doorgroeimogelijkheden. Ook het genderaspect komt tijdens de infosessies nog te weinig aan bod.
De oorzaken van familiale aard schrikken heel wat vrouwen én ook mannen af. Een buitencarrière bij de FOD Buitenlandse Zaken heeft immers een grote impact op het privéleven van de betrokkenen. Bovendien is het rotatiesysteem over de verschillende posten niet echt bevorderlijk voor het familiale leven. De dag van vandaag hebben beide partners vaak een opleiding genoten waardoor de partner van een diplomaat niet zomaar bereid is de eigen beroepsambities op te geven. De angst voor de geringe standvastigheid in de opvoeding en opleiding van de kinderen weerhouden ook velen om de stap naar de diplomatie te zetten.
Enkele cijfers bevestigen deze vaststellingen. Op 23 november 2010 bedroeg de verhouding 78,63 % mannen tegenover 21,37 % vrouwen in de statutaire buitencarrières. Bij de diplomatieke carrières zijn er slechts zevenenzeventig vrouwen (17,74 %) op een totaal van vierhonderdvierendertig diplomaten. Van de honderdnegentien ambassadeurs en consuls-generaal zijn er slechts elf vrouwen.
De genderongelijkheid is niet enkel een probleem uit het verleden. Als we de instroom van de jongste decennia bekijken, dan blijft het probleem acuut. In de periode 1982 tot 2001 werden geregeld diplomatieke examens uitgeschreven. Uit een vergelijking van de inschrijvingscijfers van de kandidaten voor deze examens blijkt gemiddeld 31,33 % vrouwen deelnemen. Gemiddeld haalde slechts 15,2 % van de vrouwen de eindstreep. Niet alleen slaagden vele vrouwen niet, maar velen haakten ook af in de loop van de examens. Sinds 2007 zijn er vierenzeventig stagiairs-diplomaten in dienst getreden, waarvan slechts tweeëntwintig vrouwen. Onder de achttien nieuw aangeworven diplomaten in 2009 bevonden zich slechts zes vrouwen.
De afgelopen jaren werd getracht de diplomatieke carrières aantrekkelijker te maken. Zo wordt er gestreefd naar een personeelsbeleid dat gericht is op een beter evenwicht tussen arbeid en gezin.
Daartoe werd in 2005 de functie van « Family Officer » binnen het departement in het leven geroepen, een bevoorrechte contactpersoon voor personeelsleden van de buitencarrières voor alle gezinsproblemen van deze personeelsleden.
Teneinde de carrière van diplomaat te verzoenen met het gezinsleven werden in 2009 een reeks bijkomende maatregelen genomen, zoals een tegemoetkoming in de schoolkosten van de medewerkers op post in het buitenland en voorschoolse opvang.
Er blijft echter nood aan meer structurele maatregelen. In vergelijking met andere landen, vooral EU-lidstaten, zijn onze inspanningen eerder gering. Zo heeft Zwitserland een wet aangenomen waardoor voorzien wordt in een groepsverzekering voor de partner van elke ambtenaar die op post vertrekt. Finland en Nederland hebben een wettelijke regeling waardoor elke partner van een ambtenaar in het buitenland aanspraak kan maken op een effectief pensioen. Finland voorziet daarnaast nog in de mogelijkheid tot loopbaanonderbreking voor de partner tijdens alle jaren van expatriatie. In Denemarken werd een wet aangenomen waardoor de partner de mogelijkheid heeft om ingeschreven te blijven als werkzoekende tijdens het verblijf in het buitenland waarbij automatisch de pensioenrechten gevrijwaard blijven en een terugkeer naar de arbeidsmarkt gemakkelijker wordt gemaakt. Estland is een typevoorbeeld van gendergelijkheid in de diplomatie. Deze jonge natie moest vanaf 1990 een volledig nieuw diplomatiek korps opbouwen. Voorrang werd gegeven aan jonge mensen waardoor de gemiddelde leeftijd bij de start lager dan dertig jaar was. Hierbij streefde men meteen naar een zo groot mogelijk evenwicht tussen mannen en vrouwen.
Ten slotte heeft ons land het moeilijk om tegemoet te komen aan de internationale verplichtingen van VN-resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid. Ook hier kan het buitenland als voorbeeld kan dienen. Zo verzoekt het Zweedse ministerie van Buitenlandse Zaken haar ambassades bijzondere aandacht te besteden aan gender, vrede en veiligheid en moedigt haar diplomaten aan lokale resolutie 1325-netwerken te creëren. Het Noorse Nationaal Actieplan 1325 stelt duidelijk dat Noorse officiële delegaties die optreden bij conflictpreventie, conflictbemiddeling en vredesopbouw, altijd zullen bestaan uit zowel mannen als vrouwen.
Het voorliggende voorstel van resolutie stelt 19 concrete vragen aan de regering met het oog op meer vrouwen in de buitencarrières van de FOD Buitenlandse Zaken :
— stapsgewijs een actieplan te volgen dat sleutelt aan de verschillende fasen van de loopbaan (dus geen quota opleggen);
— onderzoek te verrichten naar de aantrekkingskracht die de statutaire diplomatieke buitencarrières van diplomaat, consul en attachés voor ontwikkelingssamenwerking uitstralen en in welke mate deze genderneutraal is;
— de instroom van vrouwen in de diplomatieke loopbaan te bevorderen via een aantal randvoorwaarden zoals een afschaffing van de instapleeftijd waardoor ook vrouwen met ervaring zich kandidaat kunnen stellen;
— informatie en sensibiliseringsacties op te zetten die gericht zijn op een grotere instroom van vrouwelijke diplomaten, consuls en attachés voor internationale samenwerking;
— de selectieprocedure meer genderneutraal te maken (er zijn hier reeds inspanningen gedaan, maar het kan nog beter);
— ervoor te zorgen dat voldoende vrouwen een kans krijgen in de internationale Europese diplomatie en in het bijzonder bij de equipe van Catherine Ashton, de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie;
— meer aandacht te besteden aan de gezinssituatie van de partner en kinderen, vooral voor de functies in het buitenland (er kan heel wat geleerd worden van de maatregelen die het departement Defensie hieromtrent heeft genomen);
— op proactieve wijze de tewerkstellingsmogelijkheden van de partners van de uitgezonden ambtenaren te ondersteunen in het buitenland;
— vanuit de FOD Buitenlandse Zaken de rechten van de partners van de uitgezonden ambtenaar te versterken opdat zij hun kansen op de arbeidsmarkt kunnen vrijwaren (dat staat in schril contrast met het buitenland);
— maatregelen te nemen om te voorzien in een beter sociaal statuut van de partner, bijvoorbeeld door de « jaren op post » van de partners mee te tellen in de pensioenberekening (volgens het voorbeeld van Finland);
— maatregelen te nemen om meer rekening te houden met de hoge kost van de expatriatie van de kinderen van diplomaten;
— de partners en kinderen van uitgezonden personeel op te nemen in alle verzekeringspolissen die FOD Buitenlandse Zaken afsluit met verzekeringsmaatschappijen;
— de mogelijkheden en de realisaties van de functie « Family Officer » te evalueren, de bevoegdheden uit te breiden en in de hieraan verbonden middelen te voorzien;
— met het oog op meer genderaandacht in de internationale diplomatie, uitvoering te geven aan de engagementen opgenomen in het Belgisch Nationaal Actieplan « Vrouwen, Vrede en Veiligheid » (2009-2012);
— de vooropgestelde tussentijdse evaluatie van dit Belgisch Nationaal Actieplan snel te realiseren;
— een Belgische genderambassadeur aan te stellen (zoals in Denemarken en de VS), in het bijzonder om de genderdimensie in het Belgische buitenlandse beleid te mainstreamen, meer aandacht te hebben voor het geweld op vrouwen en meisjes, en de politieke en economische empowerment van vrouwen te bevorderen;
— bij de EU te pleiten voor de aanstelling van een EU « Special representative on gender equality »;
— er bij de EU en de lidstaten op aan te dringen om de politieke en de financiële slagkracht van de EU te gebruiken om een grotere vertegenwoordiging van vrouwen af te dwingen op alle beslissingsniveaus;
— speciale adviseurs aan te stellen voor de bescherming van vrouwen tijdens vredesmissies in de strijd tegen seksueel geweld in het verlengde van de VN resolutie 1325 over « Vrouwen, Vrede en Veiligheid » van 31 oktober 2000.
Kortom, dit is een vrij omvangrijk voorstel van resolutie waarbij de verschillende facetten van de problematiek worden aangeraakt.
Mevrouw de Bethune besluit dat deze tekst een aanzet is voor onze ministers om het probleem aan te pakken. Canada, Australië, de Scandinavische landen, maar ook heel wat ontwikkelingslanden doen het beter dan België en hebben veel meer vrouwelijke diplomaten. We kunnen dus leren van landen wereldwijd.
III. HOORZITTING VAN 28 JUNI 2011 MET MEVROUW CARINE BORMANS, DE FAMILY OFFICER VAN DE FOD BUITENLANDSE ZAKEN
A. Uiteenzetting van mevrouw Carine Bormans, Family Officer van de FOD Buitenlandse Zaken
Achtergrond
Mevrouw Bormans is reeds drie jaar actief als Family Officer bij de FOD Buitenlandse Zaken. Zij is aangeworven als ervaringsdeskundige. Als echtgenote van een ambtenaar in de buitencarrière is zij bijzonder goed vertrouwd met de problematiek die de rotaties meebrengen voor de ambtenaren in de buitencarrières en hun gezin. Zij veranderen immers om de drie à vier jaar van post. Daarbij volgen zij een ritme van twee opeenvolgende posten in een ambassade of consulaat in het buitenland, gevolgd door een post op het hoofdbestuur in Brussel. Haar opdracht zit er overigens bijna op. In het kader van de driejaarlijkse rotatie vergezelt ze haar echtgenoot naar zijn nieuwe standplaats in Nairobi.
Gendergelijkheid in de buitencarrières van de FOD Buitenlandse Zaken
Vanuit het oogpunt van de gendergelijkheid is in de FOD Buitenlandse Zaken nog veel werk aan de winkel. De meest recente aanwervingscijfers wijzen weliswaar op beterschap, maar andere cijfers bewijzen dat er nog een lange weg te gaan is.
a) Aanwervingscijfers
Diplomaten
— Promotie november 2008 : drieënveertig in totaal (achtentwintig mannen en vijftien vrouwen)
— Promotie oktober 2009 : vijfentwintig in totaal (negentien mannen en zes vrouwen)
— Promotie maart 2011 : vierentwintig in totaal (veertien mannen en tien vrouwen).
In totaal 92 aanwervingen, waarvan eenendertig vrouwen, zijnde 33 %.
Attachés Ontwikkelingssamenwerking
— Promotie 2008 : zeven in totaal (waarvan vijf mannen en twee vrouwen)
— Promotie 2010 : vier in totaal (waarvan twee mannen en twee vrouwen)
Consuls
Promotie 2007 : negen in totaal (waarvan drie mannen en zes vrouwen).
b) Andere gendercijfers (2010)
Totaal aantal voor zowel contractuelen als statutairen in de buitencarrières van de FOD Buitenlandse Zaken : 73 % mannen en 27 % vrouwen.
Enkel statutairen (diplomaten, consuls en attachés ontwikkelingssamenwerking) : 79 % mannen en 21 % vrouwen.
Enkel diplomaten : 82 % mannen en 18 % vrouwen.
Enkel attachés ontwikkelingssamenwerking : 88 % mannen en 12 % vrouwen.
Enkel consuls : 66 % mannen en 34 % vrouwen.
Enkel contractuelen (waarvan veel de uitgezonden secretaresses) : 48 % mannen en 52 % vrouwen.
Problematiek
De cijfers van de promotie diplomaten van maart 2011 (veertien mannen en tien vrouwen) zijn hoopgevend. Maar verschillende vrouwen hebben reeds afgehaakt en het valt te vrezen dat er nog zullen volgen. De redenen die zij aanvoeren, zijn meestal van familiale of relationele aard. Een aantal zit ook in loopbaanonderbreking, blijft in Brussel of op nabijgelegen posten. De nood om de partners, zowel mannen als vrouwen, beter te ondersteunen zodat ze de vereiste mobiliteit behouden en in de carrière blijven, is dus reëel.
Gendergelijkheid in de buitencarrière impliceert dus in de eerste plaats een adequaat familiebeleid.
Het is geen sine cure voor jonge mannen en vrouwen om hun partners tijdens hun carrière in het buitenland te vergezellen. Het zijn niet langer vrijwel uitsluitend vrouwen aan wie gevraagd wordt voorrang te geven aan de carrière van hun partner. Meer en meer worden ook mannen met die vraag geconfronteerd. Dat verleent de kwestie een nieuwe dimensie. Verschillende factoren zijn debet aan de complexiteit van de problematiek.
In de eerste plaats is onze maatschappij veranderd. Echtparen of samenwonende stellen zijn in de regel tweeverdieners geworden, die elk hun eigen socialezekerheidsrechten hebben, zoals inzake pensioenen. Tegenwoordig hoort het niet meer om financieel afhankelijk te zijn van de partner en zijn of haar eigen professionele toekomst opzij te schuiven om met een diplomaat, consul of attaché ontwikkelingssamenwerking naar het buitenland te gaan. Er is ook een kleinere groep van contractuele medewerkers — gaande van secretaresses tot technische medewerkers — die steeds in het buitenland blijven.
Ten tweede is onze regelgeving gewijzigd, inzonderheid de echtscheidingswetgeving. In geval van echtscheiding geniet de echtgenote die mee naar het buitenland is gegaan, niet langer de financiële garanties waarop zij vijfentwintig jaar geleden nog wel aanspraak kon maken. Het alimentatiegeld wordt immers niet langer voor onbepaalde tijd toegekend. Er zijn dus een aantal zekerheden weggevallen. Bijgevolg rijst de vraag of de wetgeving niet moet worden aangepast. Zo heeft professor Mortelmans (Universiteit Antwerpen) voorgesteld om de jaren van verblijf in het buitenland, bij wijze van compensatie, dubbel te laten tellen voor de berekening van het alimentatiegeld. Dikwijls wordt opgeworpen dat deze koppels er vrij voor gekozen hebben om naar het buitenland te gaan. Dat is zo en vanuit de FOD Buitenlandse Zaken wordt er op aangedrongen om die beslissing op weloverwogen wijze samen te nemen. Maar men mag niet vergeten dat het ook de keuze van de overheid is om bepaalde ambtenaren naar het buitenland te zenden. Bijgevolg rust op haar de verplichting om ervoor te zorgen dat die operatie onder optimale voorwaarden verloopt zodat er geen uitstroom dreigt. Hoe acuut het probleem van de mobiliteit van die ambtenaren is, moge blijken uit het feit dat zij meer en meer een standplaats op minder dan 1 000 km van Brussel vragen zodat zij tijdens het weekend gemakkelijk hun partner kunnen komen bezoeken die haar of zijn beroepsactiviteit in België gewoon voortzet. Dat fenomeen is nadelig voor de bestaffing van onze posten in de rest van de wereld.
In nauw verband hiermee moet men vaststellen dat onze regelgeving soms niet meer bij de tijd is, zelfs discriminatoir. Zo heeft een vrouwelijke diplomaat er zich onlangs over beklaagd dat ze geen recht op kindergeld heeft omdat dat recht aan haar mannelijke partner toekomt. Alleen wanneer die geen beroep uitoefent, komt dat recht haar toe. Maar in dit concrete geval is de man met loopbaanonderbreking zodat het recht op kinderbijslag toch bij hem berust. Op die manier kan de diplomate geen aanspraak maken op het drievoudig kindergeld dat is ingevoerd ter compensatie van de veel hogere kosten in het buitenland van bijvoorbeeld naschoolse opvang, bijscholing of muziekonderwijs. Dat is een regelrechte discriminatie ten opzichte van de mannelijke ambtenaren die daar wel aanspraak op kunnen maken.
Een specifiek probleem betreft de kinderen die geen Belgisch diploma van middelbaar onderwijs hebben, maar eventueel wel een diploma van hoger of universitair onderwijs. Indien zij geen baan vinden, kunnen zij geen schoolverlaterspremie krijgen omdat ze geen Belgisch diploma hebben en niet voldoen aan het vereiste van minimaal zes jaar Belgisch onderwijs te hebben genoten. Die laatste voorwaarde zou ten aanzien van de ambtenaren in de buitencarrières kunnen worden opgeheven omdat ze in België gedomicilieerd blijven en hier belastingen betalen. Ze ervaren die voorwaarde dan ook als een discriminatie.
Maatregelen
a) Interne en externe maatregelen
De FOD Buitenlandse Zaken heeft intern reeds een aantal maatregelen genomen om de nadelen van de mobiliteit weg te werken, zoals de betere terugbetalingsvoorwaarden voor schoolkosten en kinderopvang. Sommige ingrepen gaan de bevoegdheid van de FOD Buitenlandse Zaken echter te buiten. Vandaar dat een beroep op het Parlement wordt gedaan. Doelstelling is het creëren van een grotere financiële zekerheid voor de jonge partners die voor de vraag staan of ze bereid zijn hun eigen carrière op te geven. Zolang het huwelijk standhoudt, rijst er financieel geen probleem. Maar in een samenleving waar één op de twee huwelijken uitloopt op een echtscheiding, dreigt het gemis aan financiële zekerheid voor een grote groep van medewerkers het beslissingsproces negatief te beïnvloeden. Vandaar de nood aan meer zekerheden om de kandidaten te overtuigen in de carrière te stappen en erin te blijven. Men mag evenmin uit het oog verliezen dat de echtgenoten en partners van die ambtenaren zich met hart en ziel in de ambasssades en consulaten inzetten voor de vertegenwoordiging van ons land.
b) Binnen- en buitenlandse lessen
Denemarken voorziet in de mogelijkheid voor de partner om zich als werkzoekende in te schrijven bij de dienst voor arbeidsvoorziening. Die periode komt dan in aanmerking voor de vaststelling van het rustpensioen. Indien de betrokkene na een echtscheiding naar Denemarken terugkeert en er weer begint te werken, kan hij of zij zich toch van een behoorlijk pensioen verzekeren. Indien de jaren van verblijf in het buitenland niet voor het rustpensioen in aanmerking zouden worden genomen, dan zal dat bij een langdurig buitenlands verblijf uiteraard ongunstige gevolgen hebben voor het pensioen.
Duitsland en Finland kennen het systeem van de verlenging van de loopbaanonderbreking voor de duur van het verblijf in het buitenland. Een andere maatregel is de verlenging van het verlof zonder wedde zodat de partner bij zijn of haar terugkomst opnieuw kan gaan werken en zijn of haar beroepsvaardigheden kan blijven onderhouden.
Ons land heeft reeds maatregelen genomen ten voordele van de partners van militairen die naar het buitenland worden uitgestuurd. Voor de duur van hun verblijf in het buitenland geldt een uitzonderingsregeling bij de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening.
Vandaar de oproep aan de Senaat om mee te werken aan een regeling die een grotere financiële zekerheid biedt voor een weliswaar beperkte, maar voor de FOD Buitenlandse Zaken belangrijke groep van personen. Op die manier kan ons land rekenen op de aanwezigheid van mobiele en gemotiveerde vertegenwoordigers in het buitenland.
B. Gedachtewisseling
De heer Rik Daems voelt zich, als gewezen VN-medewerker in Costa Rica, nauw betrokken bij de door de resolutie geviseerde problematiek. Vanuit die ervaring heeft hij drie vragen.
In de eerste plaats wenst hij te weten hoe de Belgische regeling zich verhoudt tot die voor de expats bij de VN of één van haar agentschappen. Bijvoorbeeld, een VN-medewerker die zijn contract beëindigt of wiens contract ten einde loopt, ontvangt een installatievergoeding. Spreker weet niet of de partner bij een echtscheiding hierop aanspraak kan maken. Zou bij een relatiebreuk niet kunnen worden voorzien in een heraanpassings- of installatievergoeding voor de partner die naar België terugkeert ? Die denkpiste opent voor spreker trouwens het perspectief van de invoering van een echtscheidingsverzekering. Maar die laatste bedenking buiten beschouwing gelaten, vreest spreker dat het niet haalbaar is om in ons sociaal stelsel uitzonderingscategorieën in te voeren om bepaalde fenomenen, zoals echtscheiding, op te vangen. Indien de piste van de echtscheidingsverzekering wordt weerhouden, dan kan dat voor de partner een deel van de vrees wegnemen om mee naar het buitenland te gaan. Spreker meent dat een aantal personen om die reden geen diplomaat (meer) zijn.
Een tweede vraag behelst de mogelijkheid voor de partner om ter plaatse een beroepsactiviteit uit te oefenen. Wat zijn diens effectieve activiteits- of carrièremogelijkheden ? Dat is bij diplomaten een steeds weerkerend gespreksthema. Uiteindelijk wordt de partner in zekere zin als een aanhangsel van de diplomaat beschouwd. Bestaat er carrièrebegeleiding of zijn er begeleidingsprogramma's ? Spreker meent van niet. Men gaat er trouwens van uit dat de wedde en vergoedingen van de diplomaten voor hun gezin in zijn totaliteit gelden. Op dit ogenblik is het de partner trouwens verboden om op de ambassade een functie op te nemen, ook al voldoet hij of zij aan de bekwaamheidsvoorwaarden. Het gebeurt dat de partner op de lokale arbeidsmarkt een baan vindt. Maar de arbeids- en loonvoorwaarden kunnen, naar gelang van het land, sterk variëren. Bovendien zijn de gevolgen inzake sociale zekerheid, bijvoorbeeld inzake rustpensioen, niet altijd in evenredigheid. Of de partner een goedbetaalde job in Parijs vindt dan wel een baan in een derdewereldland aan de daar geldende loonvoorwaarden, maakt een groot verschil uit. Ook al oefenen ze beiden inhoudelijk misschien een gelijkwaardige job uit, toch kan het weddeverschil tussen de diplomaat en de partner voor deze laatste een bron van frustratie zijn en hem of haar het gevoel geven dat zijn baan eigenlijk niet meer is dan bezigheidstherapie. Indien men wil dat de Belgische vertegenwoordigers in het buitenland behoorlijk functioneren, dan veronderstelt dat een evenwichtig en harmonieus gezinsleven dat niet wordt verstoord door de frustratie van een partner die zich professioneel niet kan ontplooien.
Een derde vraag betreft de kinderen. Hun verblijf in het buitenland biedt voor- en nadelen. Enerzijds genieten zij een internationale opvoeding. Anderzijds loopt het behalen van erkende diploma's niet altijd van een leien dakje. Spreker meent dat er vrijwel overal ter wereld een English School of een Lycée français is. Bestaan er afspraken over de erkenning of gelijkwaardigheid van de door die scholen afgeleverde diploma's ? Het onderwijs in die scholen dient te worden aangevuld met een speciaal programma, waarvoor de diplomaten een bijzondere vergoeding moeten krijgen, teneinde de kennis van de moedertaal van het kind verder te ontwikkelen. Op die manier zou een Nederlandstalig kind dat een Lycée français bezoekt, een aangepast aanvullend curriculum in het Nederlands kunnen volgen. Kan de FOD Buitenlandse Zaken geen raamakkoord sluiten met betrekking tot het lager en middelbaar onderwijs ? Voor het universitair en hoger onderwijs lijkt dat overbodig. De jongeren zijn zelfstandig genoeg om hier in België hun hogere studies aan te vatten.
Volgens de heer Daems moet de Senaat elk initiatief steunen dat erop gericht is om op zijn minst de drie bovenvermelde externe factoren op te heffen die het evenwicht in de relatie tussen de uitgezonden ambtenaren en hun partner kunnen verstoren en een beletsel kunnen vormen voor de beslissing om naar het buitenland te vertrekken.
De heer Vanlouwe wijst erop dat sommige van de door de heer Daems opgeworpen vragen, onder meer inzake onderwijs, reeds in de resolutie worden aangeraakt, maar eventueel bij amendement verder kunnen worden verduidelijkt.
Met betrekking tot de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in de diplomatie, verklaart spreker dat de heer Dirk Achten tijdens een hoorzitting op 26 april 2011 hierover gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat er op dit ogenblik een ernstig onevenwicht bestaat ten nadele van de vrouwelijke diplomaten. De door mevrouw Bormans verstrekte cijfers versterken dat beeld. Het voorstel van resolutie strekt er onder meer toe dat onevenwicht weg te werken, niet met quota, maar met streefcijfers. Welke van die twee methodes geniet de voorkeur ? Hebben de voorstellen of maatregelen van de Family Officer een cijfermatig effect ?
De heer Patrick De Groote wenst toelichting over de uitzonderingen die voor de militairen en hun partners gelden wanneer de eersten naar het buitenland worden gezonden. Zouden die volstaan voor de diplomaten en hun partners ?
Aangezien mevrouw Bormans haar functie van Family Officer verlaat, wenst mevrouw de Bethune te weten wie deze functie voortaan zal bekleden en wat de toekomstperspectieven zijn.
C. Antwoorden van mevrouw Bormans
1. Installatievergoeding
Bij de terugkeer naar België wordt er aan de ambtenaar een installatievergoeding uitbetaald. Alleen de betrokken ambtenaar geniet die betaling. Indien er zich een relatiebreuk voordoet en de partner vervroegd naar België terugkeert, zal hij of zij moeten wachten tot de ambtenaar in het kader van de rotatie weer een post in België opneemt. Dat kan dus jaren wachten betekenen. Als Family Officer heeft mevrouw Bormans schrijnende situaties meegemaakt waarbij een partner met enkele koffers in Brussel op de stoep staat en jaren moet wachten op haar of zijn spullen. De wetgeving zou moeten worden gewijzigd zodat de partner de nodige ondersteuning krijgt. Op dit ogenblik wordt tegengeworpen dat de FOD Buitenlandse Zaken geen juridische band met die partner heeft. De Franse Senaat heeft echter onlangs een wetgevingsinitiatief genomen dat een rechtstreekse betaling aan de partner mogelijk maakt.
2. Professionele activiteit
Aangezien de partner het diplomatiek statuut geniet, geldt er in theorie voor hem of haar een verbod om professionele activiteiten uit te oefenen. Er zijn inmiddels wel een aantal bilaterale akkoorden afgesloten die in een uitzondering voorzien. Met andere landen lopen er nog onderhandelingen, maar dat vraagt tijd.
Landen kunnen dus in drie groepen worden ingedeeld naargelang de partner er mag werken, kan werken of niet of nooit mag werken.
Indien de partner professioneel actief kan zijn, dan rijst de vraag of hij of zij een baan met dezelfde arbeids- en loonvoorwaarden kan vinden als in België. Indien dat de doelstelling is, dan zal die partner altijd gefrustreerd zijn. En wel om de volgende redenen. Een baan schenkt voldoening als op zijn minst aan vijf punten is voldaan :
— salaris;
— sociale zekerheid;
— ontwikkeling van de professionele vaardigheden;
— uitbouw van een sociaal netwerk;
— identiteit.
Het vinden van een betrekking in het land waar de partner geaccrediteerd is, die op die vijf punten voldoening schenkt, is een moeilijke opdracht. Daarom adviseert de Family Officer soms een naar onze maatstaven onderbetaalde job aan te nemen. Het komt er voor de betrokkene dus op aan de voormelde vijf aspecten op een andere manier in te vullen. Vandaar het verzoek aan de Senaat om een regeling inzake sociale zekerheid uit te werken die het onevenwicht wegwerkt wanneer de partner een baan aanneemt in een land waar de sociale zekerheid naar onze maatstaven weinig voorstelt.
De heer Daems merkt op dat deze kwestie gemakkelijk kan worden geregeld door in de socialezekerheidsreglementering een bepaling in te schrijven waardoor de periode gedurende welke de partner van een diplomaat een professionele activiteit ontplooit in een land waar hij of zij professioneel actief mag zijn, als een gelijkgestelde periode wordt beschouwd. Op die wijze blijven haar of zijn socialezekerheidsrechten voor die periode gevrijwaard blijven. Een dergelijke maatregel zou tevens tegemoetkomen aan het feit dat de partner die een baan heeft, niet langer als persoon ten laste van de diplomaat wordt beschouwd en de daaraan verbonden sociale bescherming verliest. Gelet op het gering aantal betrokken personen zou de budgettaire impact van een dergelijke maatregel verwaarloosbaar zijn.
Mevrouw Bormans verklaart dat deze denkpiste tegemoetkomt aan haar verzoek. Op dit ogenblik zijn er ongeveer vijfhonderd ambtenaren op post, van wie er ongeveer twee derden een partner hebben. Het gaat dus om een beperkte groep.
Met betrekking tot de vraag of de partner die een lokale job aanneemt, niet meer als persoon ten laste van de diplomaat wordt beschouwd en bijgevolg zijn of haar bescherming inzake sociale zekerheid verliest, preciseert zij dat het antwoord negatief is. België doet het op dat vlak goed. De FOD Buitenlandse Zaken heeft een eigen mutualiteit opgericht waardoor die partner, in tegenstelling tot Frankrijk, de ziekteverzekering blijft genieten.
3. Onderwijs
Er rijzen geen problemen met betrekking tot de erkenning van de diploma's. De diploma's die de kinderen behalen aan een Lycée français of een Internationale School worden wel degelijk in België erkend. Maar de kinderen kunnen geen aanspraak maken op de schoolverlaterspremie. De RVA-reglementering bepaalt namelijk dat een jongere die zijn of haar diploma niet binnen de Europese Economische Ruimte heeft behaald, moet aantonen gedurende zes jaar het Belgisch kleuter-, lager of middelbaar onderwijs te hebben doorlopen. Kinderen van diplomaten voldoen zelden aan die vereiste. De mogelijke achtergrond van die regel — en dat is een hypothese — is de vrees dat jongeren die hun middelbare schooldiploma bijvoorbeeld aan het Lycée français in Marokko zouden hebben behaald, naar hier zouden komen om de schoolverlatingspremie op te strijken. Die scholen worden immers niet alleen bezocht door kinderen van diplomaten, maar ook door die van andere expats of lokale burgers. Vandaar dat erop wordt aangedrongen om in de RVA-reglementering een uitzondering op te nemen voor kinderen van diplomaten en militairen die naar het buitenland worden uitgezonden. De bestaande regeling wordt als discriminatoir ervaren omdat de diplomaten in België gedomicilieerd blijven en hier hun belastingen betalen, terwijl hun kinderen verstoken blijven van de voordelen waarop andere Belgische kinderen wel recht hebben.
Wat de schoolkosten betreft, bestaat er geen probleem. Zij worden door de FOD Buitenlandse zaken terugbetaald.
Veel kinderen die in het buitenland school hebben gelopen, ondervinden, als ze zestien jaar zijn bij hun overgang naar het Belgisch onderwijs, zware aanpassingsproblemen. Daarom zou in een uitzondering moeten worden voorzien op grond waarvan een vergoeding kan worden toegekend zodat die kinderen naar het Lycée français kunnen blijven gaan.
4. Militairen
Het zou een mooi begin zijn indien de uitzonderingen die voor de militairen en hun partners gelden, ook voor de diplomaten zouden worden ingevoerd, maar dat is niet voldoende. Bijvoorbeeld, inzake het recht op werkloosheidsuitkering wordt de periode van samenwoonst in het buitenland met een Belg die werkzaam is in het kader van de stationering van de Belgische strijdkrachten, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de wachttijd (artikel 30, derde lid, 4º, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 inzake werkloosheid). Die maatregel geldt echter niet voor het pensioen.
5. Pensioen
Het rustpensioen van een ambtenaar wordt als een uitgesteld loon beschouwd. Het is een ondeelbaar recht dat persoonsgebonden is. Wanneer de ambtenaar op pensioen gaat, dan kan diens uit de echt gescheiden echtgenote geen aanspraak maken op een deel daarvan. Indien die ambtenaar geen alimentatiegeld betaalt, zal de partner zich tot het OCMW moeten wenden of het gewaarborgd inkomen voor bejaarden moeten vragen. Dat valt moeilijk uit te leggen aan jongeren die hun eigen carrière moeten opgeven als ze hun partner-diplomaat naar het buitenland vergezellen. Het gebeurt dan ook regelmatig dat relaties juist hierom afspringen tijdens de stage of bij het begin van de buitencarrière.
Samengevat blijken echtscheiding en de daaraan verbonden rechtsgevolgen dus het grootste probleem te zijn. Sinds 2006 wordt het alimentatiegeld niet meer voor het leven toegekend, maar slechts voor een beperkte periode. In voorkomend geval komt het de rechter toe te oordelen of er een uitzonderingssituatie geldt die de toekenning van het alimentatiegeld voor een langere periode rechtvaardigt. Indien dat niet geval is, dient de partner zich tot het OCMW te wenden of het gewaarborgd inkomen voor bejaarden te vragen.
6. Toekomst van de functie van Family Officer
Mevrouw Bormans verklaart dat er bij de aankondiging van haar vertrek moest worden nagegaan of er voldoende budgettaire ruimte was om in haar opvolging te voorzien. Dat is geregeld. Kandidaten kunnen zich tot 15 juli 2011 aanmelden waarna de selectieprocedure wordt ingezet. Op dit ogenblik zijn er reeds verschillende kandidaturen ingediend. het is niet zeker of de cel in haar huidige structuur blijft bestaan. Op dit ogenblik is er naast mevrouw Bormans nog één andere persoon intensief met de problematiek bezig, maar die gaat eind 2011 met pensioen en het is nog niet duidelijk of hij zal worden vervangen.
IV. ALGEMENE BESPREKING
Mevrouw de Bethune legt uit dat aan het voorliggende voorstel van resolutie veel voorbereiding vooraf is gegaan. Daarbij is nauw overleg gepleegd met onder anderen de Family Officer, mevrouw Bormans, en andere experten. Mevrouw Bormans heeft hierover op 28 juni 2011 in de commissie toelichting verstrekt.
Met dit voorstel van resolutie is veel pionierswerk verzet. Tal van discriminaties die in het voorstel van resolutie en tijdens deze hoorzitting worden aangekaart, zijn ongewilde restanten uit het verleden die niet voldoende voluntaristisch werden weggewerkt.
De informatie die mevrouw Bormans als Family Officer heeft verstrekt en de voorstellen die zij heeft gedaan, vormen een basis op grond waarvan een aantal aanbevelingen kunnen worden geformuleerd teneinde een aantal scheeftrekkingen te verbeteren.
In die verschillende carrières hebben vrouwen immers een gering aandeel. Er moeten nu toekomstgerichte oplossingen gezocht worden met betrekking tot de impact van die carrières op het gezinsleven van de betrokkenen, want dit is één van de oorzaken van de geringe aanwezigheid van vrouwen.
Het voorliggende voorstel van resolutie bepleit een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen door de instroom ervan te bevorderen via betere randvoorwaarden, genderneutrale selectieprocedures, meer aandacht voor de gezinssituatie van de diplomaten en hun partners, zodat een betere combinatie van werk en gezin mogelijk is. Ook de partners moeten de mogelijkheid hebben in het buitenland te kunnen werken.
Ook al is de tekst van het voorstel van resolutie nog altijd actueel, toch blijkt het cijfermateriaal ondertussen lichtjes achterhaald. De nieuwe cijfers die op 1 oktober 2011 werden bekendgemaakt tonen een lichte verschuiving in het voordeel van het evenwicht tussen vrouwen en mannen in de twee statutaire buitencarrières : 22,12 % vrouwen tegenover voorheen 21,37 %.
Er is ondertussen ook een nieuwe family officer aangewezen, mevrouw Monica De Clerck.
De heer Daems kan instemmen met de doelstelling van dit voorstel van resolutie (de gendergelijkheid en een gezinsvriendelijk personeelsbeleid in de drie buitencarrières van de FOD Buitenlandse Zaken), maar niet met de inhoud ervan, die te veel details bevat.
Spreker wenst drie opmerkingen te maken :
— punt 10 voorziet dat de « jaren op post » zouden meetellen in de pensioenberekening van de partner. Hoe past een dergelijke maatregel in de pensioensplit ? Dit kan in de praktijk aanleiding geven tot grote meningsverschillen.
— punt 7 voorziet maatregelen voor een betere combinatie werk-gezin, zoals part-time werk. Dat betekent wel dat de vaste kosten in het buitenland dezelfde blijven, maar dat er ook een tweede persoon zal moeten aangewezen worden om tot full-time werk te komen. We mogen de budgettaire consequenties niet uit het oog verliezen.
— moeten we streefcijfers hanteren of niet ? Hoe ver zijn we verwijderd van het dogmatisch debat over quota ?
De heer De Bruyn steunt de doelstelling van dit voorstel van resolutie. De diplomatieke carrière bevat nog een aantal hindernissen voor vrouwen, wat aanleiding geeft tot een onevenwicht.
Toch is spreker van oordeel dat de positieve impact van de maatregelen die reeds genomen zijn, wordt onderschat. Die maatregelen zijn een verbetering en het is te vroeg om nu al bijsturing te vragen.
De heer Mahoux meent dat de voorgestelde maatregelen moeten onderzocht worden, want enkele punten behoren tot de bevoegdheid van de gemeenschappen en gewesten.
Spreker heeft verder nog een aantal opmerkingen, zoals in verband met punt 5 waarin wordt gepleit voor een paritaire samenstelling van de examenjury. Moeten jury's het genderaspect laten primeren als er keuzes gemaakt worden, vóór andere kwesties als competentie ? Dat is toch vreemd. In punt 3 wordt verwezen naar de « instroom van vrouwen »; in het Frans vertaald als « l'afflux des femmes » dat eerder een « toevloed » van vrouwen is. Moet hier geen betere vertaling worden gevonden ?
Spreker stelt dat zijn fractie amendementen zal indienen om de tekst in overstemming te brengen met de bestaande wetgeving.
Mevrouw Matz kan de doelstelling van dit voorstel van resolutie ondersteunen. Zij heeft één opmerking over punt 5, vierde streepje, waarin sprake is van de selectieprocedure en de testen die minder sterk moeten gericht zijn op feitelijke kennis en meer rekening houden met communicatieve vaardigheden en attitudes. We mogen hier wel niet de indruk wekken dat aan het niveau van het examen zal worden geraakt.
Mevrouw Arena merkt op dat een aantal voorgestelde maatregelen in de tekst meestal uitzonderingen betreffen op een bestaande regimes van pensioenen, werkloosheid, zelfs op niveau van de dienst vreemdelingenzaken. Sinds enkele maanden gelden er nieuwe regels inzake gezinshereniging. Het kan niet dat er voor de partners van ambtenaren in een ambassade een voorkeursbehandeling wordt uitgewerkt, terwijl er nu striktere regels zijn aangenomen. Het is niet te verantwoorden, zelfs met de doelstelling van een gendervriendelijk beleid voor ogen, om te werken met twee maten en twee gewichten en enkelen een voorkeurbehandeling te geven.
Mevrouw Arena stelt vast dat zo lang de partners van diplomaten vrouwen waren, niemand naar een voorkeurbehandeling vroeg. Maar als de partner een man is, dan moeten we blijkbaar zoeken naar uitwegen om een voorkeurbehandeling toe te kennen.
V. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN
Considerans
Punt T
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 1 dat ertoe strekt de woorden « en met de maatschappelijke veranderingen in de gezinsstructuren waar twee-inkomensgezinnen standaard is geworden en een eigen loopbaan en financiële onafhankelijkheid de norm is » te doen vervallen.
Mevrouw Arena stelt vooreerst dat de verwijzing naar het begrip « gezin » een te smalle basis is om alle vormen van samenleven te ondervangen en daarom vraagt zij dat er wordt verwezen naar de bredere notie « privé leven ». Verder stipt zij aan dat de maatschappelijke veranderingen niet alleen de twee-inkomensgezinnen betreffen.
Mevrouw de Bethune meent dat de term « gezin » toch in het Nederlands een brede lading dekt. Het gaat om een gezin in diverse vormen, zo ook een alleenstaande met een kind of een homokoppel of andere vormen van samenleven.
Verder kan mevrouw de Bethune instemmen met het schrappen van de verwijzing naar de twee-inkomensgezinnen als standaard omdat voor heel wat gezinnen nog het traditionele kostwinnersmodel geldt of omdat zij als alleenstaanden door het leven gaan.
Mevrouw Temmerman merkt op dat het amendement de bestaande toestand eerder zal bemoeilijken omdat in vele landen de echtgeno(o)t(e) of partner van de ambassadeur niet mag werken. Het is belangrijk te vermelden dat beide partners de kans krijgen om te gaan werken. Daarom stelt zij voor dat er wordt verwezen naar de eigen loopbaan en financiële onafhankelijkheid van de partners.
Volgens de heer De Bruyn kan het inderdaad niet de bedoeling zijn de onafhankelijkheid van de twee partners om hun eigen inkomen te verwerven, in vraag te stellen.
Mevrouw de Bethune c.s. dient het amendement nr. 18 in dat het punt T als volgt vervangt : « rekening houdend met de bijzondere situatie van mensen die in het buitenland werken en met de maatschappelijke veranderingen in gezinsstructuren, waardoor de combinatie tussen privé en professioneel leven een andere dimensie krijgt en een eigen loopbaan en financiële onafhankelijkheid de norm is geworden ».
Mevrouw Arena herhaalt dat « gezin » in ieder geval ruim moet worden geïnterpreteerd. Gezin moet in het Frans als « ménage » worden gezien.
Het amendement nr. 18 wordt aangenomen met 8 stemmen bij één onthouding.
Het amendement nr. 1 wordt ingetrokken door de auteur.
Dispositief
Punt 3
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 2 in dat ertoe strekt de woorden « via een aantal randvoorwaarden zoals een afschaffing van de instapleeftijd, de mogelijkheid om tijdelijk over te stappen naar de privé (zoals in Groot-Brittannië) » te schrappen.
Mevrouw Arena merkt vervolgens op dat in het amendement nr. 2 de woorden « via een aantal randvoorwaarden » moeten geschrapt worden zodat in punt 3 alleen de woorden « zoals een afschaffing van de instapleeftijd, de mogelijkheid om tijdelijk over te stappen naar de privé (zoals in Groot-Brittannië) » komen te vervallen.
Mevrouw de Bethune dient het amendement nr. 11 in dat eveneens beoogt de woorden « zoals een afschaffing van de instapleeftijd, de mogelijkheid om tijdelijk over te stappen naar de privé (zoals in Groot-Brittannië) » te schrappen.
Mevrouw de Bethune stelt dat de randvoorwaarden het precies mogelijk maken voor vrouwen om alsnog de stap te zetten naar de diplomatieke loopbaan. De voorbeelden die deze randvoorwaarden verduidelijken zijn niet exhaustief en worden daarom beter geschrapt.
Het amendement nr. 2, aldus verbeterd, wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het amendement nr. 11 wordt door de auteur ingetrokken.
Punt 4
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 3 in om punt 4 te doen voorafgaan door de woorden « in overleg met de deelgebieden ».
Mevrouw Arena legt uit dat onderwijs geen bevoegdheid is van de federale overheid en dat er daarom moet verwezen worden naar de deelgebieden.
Mevrouw de Bethune dient vervolgens het amendement nr. 13 in om in punt 4 de woorden « in overleg met de deelgebieden » in te voegen tussen het woord « alsook » en de woorden « via informatiesessies ».
Volgens mevrouw de Bethune is, zoals mevrouw Arena stelt, onderwijs een bevoegdheid van de deelstaten. Daarom moet de verwijzing naar de deelgebieden opgenomen worden voor de zinsnede die betrekking heeft op de informatiesessies in het onderwijs. De andere elementen behoren immers wel tot de federale bevoegdheid. Zo is elke FOD bevoegd inzake de bekendmaking van eigen carrières. Het leger voert bijvoorbeeld regelmatig informatiecampagnes met het oog op aanwervingen.
De heer Vanlouwe stelt voor om het woord « deelgebieden » te vervangen door « deelstaten ».
Mevrouw Arena kan instemmen met deze verbetering en stelt voor om het amendement nr. 3 als volgt te doen luiden : de woorden « in overleg met de deelstaten » invoegen tussen het woord « alsook » en de woorden « via informatiesessies ».
Het amendement nr. 3, aldus verbeterd, wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Het amendement nr. 13 wordt ingetrokken door de auteur.
Mevrouw de Bethune dient vervolgens het amendement nr. 12 in ten einde in punt 4 het woord « sensibiliseringscampagnes » te vervangen door het woord « informatiecampagnes ».
Zoals elke andere FOD kan de FOD Buitenlandse Zaken informatiecampagnes opzetten voor de aanwerving van diplomaten via het diplomatiek examen. Sensibiliseringscampagnes daarentegen kunnen de indruk wekken dat de federale overheid zich op het terrein van de deelstaten begeeft. Om alle mogelijke verwarring te vermijden, lijkt het beter om in punt 4 te spreken over informatiecampagnes.
Het amendement nr. 12 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Punt 5
De heer Daems dient het amendement nr. 17 in ten einde het vierde gedachtestreepje van punt 5, dat de examentesten minder wil richten op feitelijke kennis en meer op communicatievaardigheden, te schrappen.
Volgens de heer Daems valt het te betwisten dat men door de testen minder sterk te richten op feitelijke kennis, de vrouwelijke aanwezigheid zal bevorderen.
Mevrouw de Bethune legt uit dat het de bedoeling is om ook de kennis en competenties die een kandidaat in een vorige loopbaan heeft opgedaan, te valoriseren en zich bij de selectieprocedure niet specifiek te richten op feitelijke kennis. Dat komt trouwens ook mannen ten goede. In Vlaanderen is dit in feite al mainstream geworden en deze lijn moet nu doorgetrokken worden naar het federale niveau.
De heer Daems merkt op dat dit voorstel van resolutie wel beoogt om vrouwen meer kansen te bieden in de buitencarrières van de FOD Buitenlandse Zaken. Hierdoor lijkt het alsof voor hen alleen communicatieve vaardigheden tellen en geen feitelijke kennis, wat, volgens spreker, zelfs als een belediging voor vrouwen kan gezien worden
Het amendement nr. 17 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Punt 6
De heer Van de Voorde, vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken, merkt op dat hier wordt verwezen naar de Belgische afvaardiging voor de samenstelling van de equipe van Catherine Ashton, terwijl er geen Belgische afvaardiging is. Er moet verwezen worden naar de Europese Dienst voor Externe Actie.
Deze verbetering wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Punt 6bis
De heren De Bruyn en Vanlouwe dienen het amendement nr. 16 in ten einde een nieuw punt 6bis in te voegen, luidende :
« 6bis. er voor te zorgen dat vrouwen dezelfde kansen krijgen om door te groeien tot posthoofd; ».
De heer De Bruyn verwijst hierbij naar het antwoord op een schriftelijke vraag van mevrouw Demir (vraag nr. 358, stuk Kamer, QRVA 53 047) waaruit blijkt dat er op 65 vrouwelijke diplomaten slechts 10 kunnen doorgroeien tot ambassadeur.
Het amendement nr. 16 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Punt 7
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 4 in om in dit punt het woord « gezin » te vervangen door het woord « privéleven ».
Het amendement nr. 4 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Punt 8
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 5 in om in dit punt de woorden « onder andere vanuit het eigen postennetwerk en » te schrappen.
Volgens mevrouw Arena is de bedoeling van dit amendement om de carrière van de partner te bevorderen.
Het amendement nr. 5 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Mevrouw Arena dient vervolgens het amendement nr. 6 in om de woorden « beroepsactiviteiten kunnen ontwikkelen » in punt 8 te vervangen door de woorden « toegang krijgt tot werk ».
Volgens mevrouw de Bethune moet voor de partner van de uitgezonden ambtenaar ook zelfstandige arbeid mogelijk zijn en daarom mag de tekst zich niet beperken tot één type van arbeid.
Het amendement nr. 5 wordt ingetrokken door de auteur
Punt 9
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 7 in om dit punt te doen schrappen. De huidige moeilijke budgettaire toestand van ons land laat niet toe om voorstellen goed te keuren die bijkomende kosten met zich meebrengen.
Mevrouw de Bethune legt uit dat het punt 9 inderdaad zeer ambitieuze aanbevelingen opsomt, want er wordt verwezen naar een aantal good practices die in andere landen gelden en die een bron van inspiratie voor onze regering kunnen zijn.
Zo wordt onder meer voorgesteld om de referteperiode te verlengen om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkering en om een recht in te voeren op verlenging van de stage vrijstellingsperiode van drie jaar met het aantal dagen van samenwoning met een Belg werkzaam in het kader van een diplomatieke of een consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. Verder wordt gepleit om de wetgeving aan te passen die de partners de mogelijkheid biedt ingeschreven te blijven of zich in te schrijven bij de RVA gedurende het samenwonen met een statutair of contractueel ambtenaar van FOD Buitenlandse Zaken op zending in diplomatieke en consulaire posten in het buitenland, zodat pensioenrechten kunnen opgebouwd worden en een terugkeer naar de arbeidsmarkt gemakkelijker wordt gemaakt. Ten slotte zou ook moeten voorzien worden om de verloven en afwezigheden aan te passen, zodat de maximumperiode van tweeënzeventig maanden waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig kan onderbreken, uitzonderlijk overschreden mag worden door de partners die samenwonen met een statutair of contractueel ambtenaar van FOD Buitenlandse Zaken op zending in diplomatieke en consulaire posten.
Dit zijn good practices, maar de lijst is niet exhaustief. In feite zijn deze voorbeelden te specifiek voor een algemene resolutie. Mevrouw de Bethune kan ook instemmen met de opmerking over de huidige moeilijke budgettaire toestand en stelt voor om alle concrete voorbeelden weg te laten.
Mevrouw de Bethune dient bijgevolg het amendement nr. 15 in om in punt 9 de volgende woorden te schrappen : « zoals :
— de verlenging van de referteperiode om toegelaten te worden tot het recht op werkloosheidsuitkeringen (aanpassing van artikel 30 van het koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991);
— het recht op een verlenging van de stage vrijstellingsperiode van drie jaar met het aantal dagen van samenwoning met een Belg werkzaam in het kader van een diplomatieke of een consulaire vertegenwoordiging in het buitenland (aanpassing van artikel 42 van het koninklijk besluit houdende de werkloosheidsreglementering van 25 november 1991);
— een aanpassing van de wetgeving die de partners de mogelijkheid bieden ingeschreven te blijven of zich in te schrijven bij de RVA gedurende het samenwonen met een statutair of contractueel ambtenaar van FOD Buitenlandse Zaken op zending in diplomatieke en consulaire posten in het buitenland, zodat pensioenrechten kunnen opgebouwd worden en een terugkeer naar de arbeidsmarkt gemakkelijker wordt gemaakt (volgens voorbeeld van Denemarken);
— artikel 116 en volgende van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden aanpassen zodat de maximumperiode van tweeënzeventig maanden waarin de ambtenaar zijn loopbaan volledig kan onderbreken, uitzonderlijk overschreden mag worden door de partners die samenwonen met een statutair of contractueel ambtenaar van FOD Buitenlandse Zaken op zending in diplomatieke en consulaire posten (volgens het voorbeeld van Finland); ».
Mevrouw de Bethune stelt verder vast dat de FOD Buitenlandse Zaken in feite zelf kan onderzoeken op welke wijze het statuut van de partner van de uitgezonden ambtenaar kan versterkt worden om dan, tijdens de volgende legislatuur, een goed voorstel uit te werken.
Mevrouw de Bethune dient vervolgens het amendement nr. 14 in om in punt 9, de woorden « de rechten van de partner » te vervangen door de woorden « het statuut van de partner ».
Gendervriendelijk beleid heeft pas zin als men het statuut (en niet zozeer de rechten) van de partner verbetert. De FOD Buitenlandse Zaken heeft het moeilijker om diplomatiek personeel te vinden voor landen waar amper of geen werkmogelijkheden voor de partner zijn. De meeste ambtenaren van de buitencarrières verkiezen posten in Westerse landen met werkmogelijkheden voor de partner. Bij de lichting 2011 hebben de meeste stagiair diplomaten bij hun postkeuze rekening gehouden met de professionele situatie van de partner.
Mevrouw Arena is het niet eens met de verwijzing naar het statuut van de partner.
Mevrouw de Bethune c.s. dienen vervolgens het amendement nr. 19 in dat ertoe strekt het punt 9 als volgt te vervangen : « vanuit de FOD Buitenlandse Zaken alle pistes te onderzoeken om maatregelen te nemen om de kansen op arbeid van de partner van de uitgezonden ambtenaar te versterken ».
De amendementen nrs. 7, 14 en 15 worden ingetrokken door de respectievelijke auteurs.
Het amendement nr. 19 wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Punt 10
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 8 in dat ertoe strekt het punt 10 te schrappen.
Ook hier verwijst mevrouw Arena naar de huidige budgettaire toestand van ons land aangezien dit punt gevolgen zal hebben voor de pensioenberekeningen.
Het amendement wordt aangenomen met 8 stemmen bij één onthouding.
Punt 11
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 9 in dat in punt 11, het tweede en derde streepje wil schrappen.
De aanpassing van de inschrijvingsprocedures voor schoolgaande kinderen is immers een exclusieve bevoegdheid van de deelstaten.
De aanpassing van artikel 36 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering voor niet-leerplichtige, werkzoekende kinderen die in België als dusdanig zijn ingeschreven, is ook, gelet op de huidige budgettaire toestand, een heikel punt.
De heer Vanlouwe vraagt of ook een tegemoetkoming voor de onderwijskosten voor de kinderen (eerste gedachtestreepje) geen bevoegdheid van de gemeenschappen is.
Volgens mevrouw Arena is dit geen exclusieve bevoegdheid van de gemeenschappen, want ook de FOD Buitenlandse Zaken zou bijzondere maatregelen kunnen voorzien om zo'n tegemoetkoming uit te keren.
Mevrouw de Bethune is van oordeel dat het aangewezen is het punt 11 algemeen te formuleren en de drie voorbeelden (de drie gedachtestreepjes) te schrappen, zodat er alleen wordt vermeld dat er maatregelen moeten genomen worden om meer rekening te houden met de hoge kost van de expatriatie van de kinderen van diplomaten.
Als ervaringsdeskundige bevestigt de heer Van de Voorde, vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken, dat de schoolkosten voor de kinderen in het buitenland inderdaad hoog kunnen oplopen. Het is een belangrijk pijnpunt in het gezinsleven van de uitgezonden ambtenaar.
Mevrouw Arena stelt voor het amendement nr. 9 aldus te verbeteren : « het eerste, tweede en derde streepje van punt 11 » te schrappen.
Het amendement nr. 9, aldus verbeterd, wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Punt 16
Mevrouw Arena dient het amendement nr. 10 in dat ertoe strekt in punt 16, de woorden « een genderambassadeur aan te stellen (zoals in Denemarken en de VSA) in het bijzonder » te vervangen door de woorden « aan elke Belgische ambassadeur te vragen ».
Mevrouw Arena legt uit dat een nieuwe functie, zoals een genderambassadeur, een bijkomende kost betekent. Gelet op de moeilijke budgettaire toestand, is het aangewezen om eerder aan elke ambassadeur aandacht te vragen hebben voor de genderdimensie door het uitbrengen van een jaarlijks verslag. Door een dergelijk verslag kan men nagaan of op elke ambassade de genderdimensie wel degelijk geïntegreerd is. Uit ervaring weet mevrouw Arena dat de aanstelling van een genderambtenaar er wellicht zal toe leiden dat de andere ambassadeurs de genderdimensie niet langer als hun verantwoordelijkheid zullen beschouwen.
Mevrouw Temmerman stelt voor een genderambassadeur aan te stellen en tegelijkertijd te voorzien dat elke ambassade een jaarlijks verslag moet uitbrengen. In landen die reeds een genderambassadeur hebben, evolueert de genderdimensie gunstig.
Mevrouw de Bethune is van oordeel dat de kosten voor een genderambassadeur beperkt zullen zijn, want het gaat om een rondreizend ambtenaar met de titel van genderambassadeur en met een zeer specifieke opdracht. Er wordt geen nieuwe ambassade geopend. Zelfs in tijden van begrotingskrapte moet men beleidskeuzes durven maken.
In vergelijking met de andere EU-landen kent ons land te weinig prioriteit toe aan de vrouwenthema's op de internationale agenda, ook op vlak van de ontwikkelingssamenwerking of in het kader van de millenniumdoelstellingen. Het aanstellen van een genderambassadeur zal trouwens niet voldoende zijn; er zullen nog andere strategieën moeten uitgewerkt worden.
Het mainstreamen van aandacht voor gender is tot nu toe jammer genoeg het voorwendsel geweest om verschillende structuren af te bouwen. Naast een specifieke aanpak hebben we nog altijd een horizontale aanpak nodig.
Volgens de heer Daems is het opstellen van een jaarlijks verslag belangrijk, maar onvoldoende. Binnen de FOD Buitenlandse Zaken, en meer bepaald in de diplomatie, worden uitgerekend de horizontale aandachtspunten verwaarloosd. De genderdimensie is een prioriteit en dus is het verstandig een genderambassadeur aan te stellen. Een eventuele meerkost hiervoor kan gecompenseerd worden door elders binnen het departement te besparen. Pleiten voor meer vrouwen in de buitencarrières moet op een efficiënte wijze gebeuren door horizontale verantwoordelijkheden en aansprakelijkheden in te bouwen. De idee moet niet zijn om een ambassadeur een bijkomende bevoegdheid toe te kennen, maar wel om een genderverantwoordelijke aan te stellen met de rang van ambassadeur en met exclusieve bevoegdheden. Die ambassadeur moet trouwens niet noodzakelijk een vrouw zijn.
De heer Van de Voorde, vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken, is het ermee eens dat ambassadeurs zich bewust moeten zijn van de genderdimensie. Ambassadeurs moeten wel reeds heel wat rapporten indienen en is het dan aangewezen om een nieuw, bijkomend verslag voor te stellen ? Dikwijls gaat het over een micro-situatie (sommige ambassades bestaan uit slechts drie personen). Voor spreker zou een genderambassadeur met een meer algemene blik op de situatie, op het niveau van de FOD Buitenlandse Zaken, een beter verslag kunnen uitbrengen.
Mevrouw Arena stelt dat in ieder geval eerst aan elke ambassadeur moet gevraagd worden om te peilen naar de genderdimensie in het Belgisch buitenlands beleid, zodat deze dimensie kan gemeten worden. In een latere fase kan dan een genderambassadeur worden aangesteld. Indien er onmiddellijk een genderambassadeur wordt aangesteld, dan zal de verantwoordelijkheid van het genderbeleid op deze laatste worden afgewenteld terwijl het de bedoeling is dat iedere ambassadeur zijn verantwoordelijkheid neemt. Het verslag over de genderdimensie moet trouwens geen afzonderlijk verslag zijn, maar kan toegevoegd worden aan het bestaande jaarlijks verslag van elke ambassadeur.
Mevrouw Temmerman maakt een vergelijking met de AIDS-ambassadeur. Toen België een AIDS-ambassadeur had, was ons land veel meer prominent aanwezig op dat gebied. Die functie is jammer genoeg ondertussen afgeschaft en deels vervangen door een HIV-coördinator binnen BTC, maar die heeft niet hetzelfde gewicht als een ambassadeur.
De FOD Buitenlandse Zaken beschikt over voldoende ambtenaren die, na een aantal jaar op een buitenpost, de taak van genderambassadeur op zich kunnen nemen om de gendermainstreaming in de verschillende ambassades te coördineren. Dat zou in feite geen grote meerkost betekenen.
De heer Vanlouwe stelt vast dat er ook een ambassadeur voor migratie en een ambassadeur voor ontwapening is aangewezen binnen de FOD Buitenlandse Zaken.
De heer Daems onderstreept dat zelfs voor een jaarlijkse rapportering, er van bij de aanvang iemand moet aangesteld worden die van bij aanvang zorgt voor harmonisatie in de rapportering vanuit de verschillende ambassades. Die verantwoordelijkheid moet door een specifieke ambtenaar op zich worden genomen om op een professionele manier de doelstellingen van het voorliggende voorstel van resolutie te realiseren.
Mevrouw Arena vraagt zich af of het mogelijk is een genderambassadeur aan te wijzen binnen het bestaande kader van ambassadeurs. Indien dit niet het geval is, rijst er een probleem omdat er dan een nieuwe functie moet worden gecreëerd.
De heer Van de Voorde legt uit dat België ongeveer vierhonderd beroepsdiplomaten telt waaronder een beperkt aantal belast met een horizontale opdracht (zoals migratie en ontwapening). De kost hiervoor is niet zo groot omdat het steeds gaat om iemand van het kader die een speciale opdracht krijgt. Die persoon is dan niet beschikbaar voor ander werk. De vraag voor een genderambassadeur is niet onredelijk, maar het aantal ambassadeurs met een horizontale opdracht moet wel beperkt blijven (en dit in tegenstelling tot grote korpsen, zoals de Amerikaanse diplomatie, waar wel veel horizontale functies kunnen worden toegewezen).
Het amendement nr. 10 wordt ingetrokken door de auteur. Mevrouw Arena legt uit dat zij een amendement zal indienen om de jaarlijkse rapportering toch te voorzien.
Punt 15bis
De dames Zrihen en Arena dienen het amendement nr. 20 in dat ertoe strekt in het dispositief, een punt 15bis (nieuw) in te voegen, luidende :
« aan alle Belgische ambassadeurs te vragen zich bezig te houden met het genderprobleem in al zijn aspecten en jaarlijks over de gendertoestand te rapporteren; ».
Het amendement nr. 20 wordt aangenomen met 6 stemmen bij 3 onthoudingen.
VI. EINDSTEMMING
Het geamendeerde voorstel van resolutie wordt eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Rik DAEMS. | Karl VANLOUWE. |
Tekst aangenomen door de commissie (zie stuk Senaat, nr. 5-867/5).