5-1396/1

5-1396/1

Belgische Senaat

ZITTING 2011-2012

15 DECEMBER 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat de invoering van een rijverbod als hoofd- en bijkomende straf betreft

(Ingediend door de heer Guido De Padt c.s.)


TOELICHTING


Het verval van het recht tot sturen kan in België momenteel alleen worden opgelegd als bijkomende straf bij verkeersmisdrijven. Steeds meer landen, waaronder Duitsland en Frankrijk, kiezen om ook andere misdrijven met een rijverbod te bestraffen. De indieners van dit wetsvoorstel zijn deze evolutie genegen en stellen daarom voor om het verval van het recht tot sturen, als bijkomende straf en als hoofdstraf, in het Belgisch straffenarsenaal in te schrijven, ook voor bepaalde niet-verkeersgerelateerde misdrijven.

1. Begin dit jaar brak België een triest record : voor het eerst overschreed de gevangenispopulatie de symbolische kaap van 11 000 gedetineerden. Met een beschikbare capaciteit van om en bij de 8 500 cellen zitten de Belgische gevangenissen hierdoor barstensvol. Het Europees Hof voor de rechten van de mens beschouwt de overbevolking niet louter als onwenselijk. In het arrest Peers werd het verplichte verblijf van een gedetineerde met een medegevangene in een monocel, de onmogelijkheid om zich alleen van de sanitaire voorzieningen te bedienen en onvoldoende luchtventilatie in de cel, als strijdig met artikel drie van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens beschouwd. Luidens dit artikel mag niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. Geconfronteerd met deze uitspraak worden korte celstraffen in de praktijk zelden of nooit meer uitgevoerd. Hierdoor leeft bij een groot deel van de bevolking een gevoel van straffeloosheid. Een rijverbod als bijkomende straf kan dit gevoel tegengaan.

Niet enkel bij gevangenisstraffen, maar ook bij het opleggen van een geldboete kan het in bepaalde gevallen wenselijk zijn om een rijverbod als bijkomende straf uit te spreken. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van personen die hun geldboete schouderophalend betalen.

Volgens de indieners van dit voorstel zou het een verkeerde keuze zijn om bij wet vast te leggen onder welke omstandigheden een rijverbod als bijkomende straf moet overwogen worden. Niet de wetgever, maar de rechter bevindt zich in de uitgelezen positie om naargelang de zwaarwichtigheid van de feiten en de omstandigheden eigen aan de zaak te oordelen over de opportuniteit van een rijverbod.

2. Het invoeren van een rijverbod als hoofdstraf kadert in het doorvoeren van een meer reductionistisch strafbeleid. Al in 1996 riep de toenmalige minister van Justitie Stefaan De Clerck in zijn oriëntatienota « strafbeleid en gevangenisbeleid » op tot een meer spaarzaam gebruik van de gevangenisstraf. Als argumentatie hiervoor werd aangegeven dat ex-gedetineerden grote moeite ondervinden om zich terug in de maatschappij te integreren en hierdoor vaak hervallen in de criminaliteit. In 2002 kwam met de werkstraf voor het eerst een volwaardig alternatief voor de vrijheidsstraf. Volgens de indieners van dit voorstel is de tijd rijp om het pallet van alternatieve straffen uit te breiden met een ontzetting van het recht op het besturen van een motorvoertuig. Net zoals een werkstraf heeft een rijverbod als voordeel dat de veroordeelde niet uit de vertrouwde omgeving wordt gehaald, zijn eigenwaarde niet verliest, de rol binnen het gezin kan behouden, zijn kansen op de arbeidsmarkt niet ziet slinken, ... en met andere woorden een menswaardig bestaan kan leven. Voor elke veroordeelde die geen gevangenisstraf uitzit bespaart de maatschappij per jaar bovendien 40 268 euro. Een win-winsituatie.

Met uitzondering van misdaden, lijkt ook hier de beste keuze om aan de rechter de vrijheid toe te kennen om over de opportuniteit van het opleggen van een rijverbod als hoofdstraf te oordelen.

3. De voorkeur voor een rijverbod als toevoeging aan het Belgisch straffenarsenaal is niet zomaar uit de lucht gegrepen. Onze buurlanden hebben reeds het voortouw genomen. In Frankrijk voorzien de artikelen 131-6, 1º tot 5º, van de « Nouveau Code » in de mogelijkheid om bij bepaalde correctionele straffen een rijverbod op te leggen. Duitsland kiest voor een andere benadering. Luidens paragraaf 44 van het « Strafgesetzbuch » kan een rechter als bijkomende straf een rijverbod opleggen wanneer het feit strafbaar is met een gevangenisstraf of een geldboete en waarbij er een band is met een motorvoertuig of het verkeer als dusdanig. De Duitse deelstaten zijn alvast vragende partij om ook andere misdrijven met een rijverbod strafbaar te maken. « Ein Fahrverbot kann auch bei Straftaten, die nichts mit dem Straßenverkehr zu tun haben, eine sehr wirksame und eindrucksvolle Strafe sein »; aldus Beate Merk, minister van Justitie van de Duitse deelstaat Beieren.

Ook België mag de boot van een moderner strafbeleid niet missen. In een maatschappij waar mobiliteit van onmisbaar belang is, kan een rijverbod een bijzonder effectieve straf zijn. De slogan « mijn auto is mijn vrijheid » geeft uiting aan het belang die velen hechten aan hun wagen. In tegenstelling tot het openbaar vervoer kunnen mensen immers te allen tijde beslissen waar ze naar toe gaan. De auto is het symbool bij uitstek van zelfredzaamheid en bij uitbreiding van een liberale samenleving. Voor velen is het daarnaast een manier om uiting te geven van hun sociale status. Juist daarom moeten ook criminele feiten zonder een band met motorvoertuigen (bijvoorbeeld witteboordencriminaliteit) strafbaar kunnen zijn met een rijverbod.

Guido DE PADT.
Alexander DE CROO.
Bart TOMMELEIN.
Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet

Art. 2

Artikel 7 van het Strafwetboek, laatst gewijzigd bij de wet van 17 april 2002, wordt aangevuld met een lid, luidende :

« In correctionele zaken :

Ontzetting van het recht op het besturen van een motorvoertuig. »

Art. 3

In het Eerste boek, Hoofdstuk II, van hetzelfde Wetboek, wordt een afdeling Vter ingevoegd, luidende :

« Afdeling Vter. — De ontzetting van het recht op het besturen van een motorvoertuig »

Art. 37sexies. — Indien een feit strafbaar is hetzij met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaar, hetzij met een correctionele geldboete, hetzij met die beide straffen, kan de rechter als hoofdstraf een ontzetting uit het recht op het besturen van een motorvoertuig uitspreken. Deze ontzetting bedraagt ten minste acht dagen en ten hoogste vijf jaar.

Deze ontzetting kan steeds ambtshalve worden gelast, door het openbaar ministerie gevorderd of door de beklaagde worden gevraagd.

De beslissing die deze ontzetting gelast, stelt de duur ervan vast.

De beslissing waarbij de ontzetting wordt toegestaan of geweigerd, wordt met redenen omkleed overeenkomstig de bepalingen van artikel 195 van het Wetboek van strafvordering. »

23 september 2011.

Guido DE PADT.
Alexander DE CROO.
Bart TOMMELEIN.
Martine TAELMAN.