5-1240/1

5-1240/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

3 OKTOBER 2011


Voorstel van resolutie teneinde het normatieve kader voor alle personeelsleden van een federale overheidsdienst die bij de uitoefening van hun functie moeten reizen en in het buitenland verblijven, te verstrengen

(Ingediend door de heer Jacques Brotchi)


TOELICHTING


Hoewel het begrijpelijk en toelaatbaar is dat Belgische topambtenaren met de toelating van de minister van wie ze afhangen, reizen naar het buitenland ondernemen om hun kandidatuur voor prestigieuze internationale functies te verdedigen, dient men toch vast te stellen dat er onduidelijkheid heerst over de regels met betrekking tot de organisatie van deze dienstreizen en het gebruik van overheidsgeld hiervoor.

Dienstreizen binnen het federaal openbaar ambt worden geregeld door twee koninklijke besluiten. Het gaat om het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der federale overheidsdiensten en om het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten. Deze teksten volstaan duidelijk niet of niet meer als kader van deze aangelegenheid.

In 2006 heeft het Rekenhof een audit doorgevoerd van zo'n 1 850 dienstreizen tijdens het eerste trimester van 2006. Ook al heeft het Hof geen aanzienlijke systematische schending van de bestaande reglementen, buitensporige kosten of misbruiken aan het licht gebracht, toch heeft het gewezen op een aantal zwakke punten in het systeem.

Het Hof heeft met name opgemerkt dat de reglementaire bepalingen van de genoemde koninklijke besluiten niet alleen niet duidelijk genoeg zijn, maar dat ze steeds meer op een ongelijke manier worden toegepast al naar gelang van de ministeries, met name wat de verplichting betreft om voorafgaandelijk het akkoord van de minister of zijn afgevaardigde te verkrijgen.

Het lijkt nochtans evident dat zonder de naleving van deze onontbeerlijke formaliteit elke buitenlandse reis van een ambtenaar tijdens de uitoefening van zijn functie en elke dienstreis een bron van rechtsonzekerheid is.

De voorafgaande toelating is wellicht niet de enige formaliteit die niet zorgvuldig werd nageleefd. Gezien de onduidelijkheid rond deze dienstreizen en de uitgaven die eruit voortvloeien, wil de indiener van deze resolutie de regering vragen om het geldende reglementaire kader aan te passen om het duidelijker te maken en het systeem voor follow-up en interne controle te verbeteren.

Het Rekenhof had die aanbevelingen reeds in 2006 geformuleerd. Helaas zijn ze tot op heden een dode letter gebleven. De indiener hoopt dat naar aanleiding van de voorbeelden die recent in de media aan bod zijn gekomen, de regering het nodig zal achten om het reglementaire kader opnieuw grondiger te onderzoeken, van a tot z.

De indiener benadrukt echter dat het niet zijn bedoeling is om België te beletten om via topambtenaren te kandideren voor functies binnen internationale instellingen en organisaties.

De indirecte voordelen van dit soort van functie zijn uiteraard zeer belangrijk voor ons land in termen van vertegenwoordiging, aanzien, internationale uitstraling of samenwerking.

België moet zijn specialisten aanmoedigen om voor dergelijke functies te solliciteren. Deze kandidaturen impliceren noodzakelijkerwijze reizen, bijzondere onkosten en lobbyactiviteiten om zich bekend te maken bij buitenlandse vertegenwoordigers van de organisaties waar België solliciteert.

Dit soort van activiteiten brengt onvermijdelijk reizen naar het buitenland en een aantal kosten met zich mee die politiek ten laste moeten worden genomen.

Sommige organisaties leggen trouwens zelf een zeer specifieke procedure op, waardoor men zijn kandidatuur en zijn project moet gaan verdedigen in alle hoeken van de wereld. We mogen ook niet vergeten dat de Belgische kandidaat niet de enige is die de strijd aanbindt en dat de vertegenwoordigers van de andere landen eveneens over een budget beschikken (dat soms heel wat groter is) om hun kandidatuur te promoten.

Het lijkt dan ook evident dat zodra een minister een topambtenaar groen licht heeft gegeven om zich kandidaat te stellen voor een internationale functie, men die kandidaat de middelen verschaft om zijn kansen op succes optimaal te benutten.

De kandidatuur van een topambtenaar binnen een internationale organisatie is een politieke keuze. Die keuze moet bijgevolg ten volle worden gedragen door de minister die de kandidatuur heeft goedgekeurd.

Om ontsporingen of misbruiken te voorkomen, moet men de doelstellingen van de dienstreis zo doorzichtig mogelijk omschrijven.

Ook het budget dat aan deze reis wordt besteed, moet zo nauwkeurig mogelijk worden bepaald. Hoewel het evident lijkt dat een dergelijke reis niet tot in de kleinste details kan worden gebudgetteerd, worden een aantal kosten noodzakelijkerwijze op voorhand gepland. Dat is zeker zo voor de reis- en verblijfskosten, alsook voor de verplaatsingen. En misschien voor relatiegeschenken of representatiekosten.

Wat de uitgaven betreft die niet op voorhand zouden kunnen worden geraamd, moet men de regels voor de verantwoording van deze uitgaven nader bepalen en er daarbij op toezien dat het overheidsgeld optimaal wordt benut.

Men zou kunnen overwegen om een deontologische code uit te werken. Deze code zou de ethiek aanprijzen die van toepassing is op alle personeelsleden van een federale overheidsdienst die naar het buitenland moeten reizen bij de uitoefening van hun functies, met name in het kader van het promoten van hun kandidatuur binnen een internationaal orgaan.

Tot slot zouden maximumtarieven kunnen worden vastgesteld in een hele reeks categorieën die betrekking hebben op vaste kosten zoals hotelovernachtingen.

Jacques BROTCHI.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. overwegende dat alle personeelsleden van een federale overheidsdienst die beroepshalve naar het buitenland moeten reizen bij de uitoefening van hun functie, onderworpen zijn aan de toestemming van hun minister of diens afgevaardigde;

B. overwegende dat deze dienstreizen recht geven op de vergoeding van de kosten die ze met zich meebrengen door de federale overheidsdienst waaronder de ambtenaar ressorteert;

C. overwegende dat het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der federale overheidsdiensten en het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten het kader van deze aangelegenheid vormen;

D. overwegende dat het duidelijk lijkt dat de genoemde koninklijke besluiten verschillend worden geïnterpreteerd en toegepast naar gelang van de federale overheidsdienst en dat de genoemde koninklijke besluiten bijgevolg nader moeten worden bepaald en aangevuld;

E. overwegende dat het Rekenhof er in een audit van 2006 zelf op heeft gewezen dat de meeste dossiers over reizen en verblijven in het buitenland van ambtenaren de toestemming van de minister of diens afgevaardigde niet vermelden;

F. overwegende dat het ontbreken van deze vermelding alsook de niet-naleving van alle andere formaliteiten waarin de genoemde koninklijke besluiten voorzien, rechtsonzekerheid creëert die nadelig is voor de betrokken ambtenaar alsook voor de federale overheidsdienst waaronder hij ressorteert;

G. overwegende dat het bovendien niet zelden voorkomt dat topambtenaren ertoe worden gebracht te solliciteren voor belangrijke functies binnen internationale organen en instellingen;

H. overwegende dat de indirecte voordelen van dit soort van functie zeer belangrijk voor België zijn, met name in termen van vertegenwoordiging, aanzien, internationale uitstraling en samenwerking;

I. overwegende dat de kandidaatstelling van een topambtenaar binnen een internationaal orgaan tevens een politieke keuze is die bijgevolg ten volle moet worden gedragen door de minister onder wie deze ambtenaar ressorteert;

J. overwegende dat de kansen op succes van deze kandidaat moeten worden geoptimaliseerd en dat het aanvaardbaar en gewettigd is dat de Belgische kandidaat in het buitenland lobbyt om zijn kandidatuur in de beste omstandigheden te promoten en om zich kenbaar te maken;

K. overwegende dat in het kader van oproepen tot kandidaatstelling voor internationale functies sommige organisaties zelf een zeer specifieke procedure opleggen, waardoor men zijn kandidatuur en zijn project moet gaan verdedigen in alle hoeken van de wereld;

L. overwegende dat dit soort van lobbyreis noodgedwongen een aantal kosten met zich meebrengt;

M. overwegende dat de kandidaten van de andere landen eveneens over een budget beschikken om hun kandidatuur te promoten;

N. overwegende dat de uitgaven voor het promoten van de kandidatuur van een Belgische ambtenaar desalniettemin redelijk moeten zijn en in verhouding moeten staan tot de voordelen die de geambieerde functie voor ons land oplevert;

O. overwegende dat het promoten van de kandidatuur de eerste opdracht van de betrokkene niet mag hinderen;

P. overwegende dat overdreven uitgaven of handelswijzen van de Belgische kandidaat die indruisen tegen de ethiek, afbreuk doen aan de instelling die hij vertegenwoordigt en aan België,

Vraagt de regering :

1.  het bestaande Belgische reglementaire kader aan te passen en nader te bepalen, in het bijzonder het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der federale overheidsdiensten en het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten;

2. in dit kader met name de nadere regels te bepalen en te omschrijven met betrekking tot de procedure voor de toestemming van de betrokken minister of diens afgevaardigde voor alle buitenlandse reizen van een personeelslid van een federale overheidsdienst;

3. te zorgen voor een zo groot mogelijke transparantie bij het omschrijven van de doelstellingen van de buitenlandse reis, het uitwerken van het budget dat hieraan wordt besteed, de raming van de bijbehorende uitgaven en de nadere regels voor de verantwoording van deze uitgaven, waarbij erop wordt toegezien dat het overheidsgeld zo goed mogelijk wordt gebruikt;

4. een code uit te werken die de ethiek aanprijst die van toepassing is op alle personeelsleden van een federale overheidsdienst die naar het buitenland moeten reizen bij de uitoefening van hun functie, met name in het kader van het promoten van hun kandidatuur binnen een internationaal orgaan;

5. maximumtarieven inzake hotels vast te leggen;

6. erop toe te zien dat het nieuwe reglementaire kader nauwgezet wordt toegepast, met name wat het bewijs van de door de minister verleende toestemming betreft.

22 maart 2011.

Jacques BROTCHI.