5-1127/1

5-1127/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

28 JUNI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne c.s.)


TOELICHTING


Artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de vergoedingsrekeningen in het raam van de ontbinding van het wettelijk stelsel luidt als volgt : « De vergoeding mag niet kleiner zijn dan de verarming van het vergoedingsgerechtigde vermogen. Hebben de in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden echter gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een goed, dan zal de vergoeding gelijk zijn aan de waarde of de waardevermeerdering van het goed, hetzij bij de ontbinding van het stelsel indien het zich op dat tijdstip bevindt in het vergoedingsplichtige vermogen, hetzij op de dag van de vervreemding indien het voordien vervreemd is; is het vervreemde goed vervangen door een ander goed, dan wordt de vergoeding geschat op de grondslag van dat nieuwe goed. »

Aan het Grondwettelijk Hof werd een prejudiciële vraag gesteld over de interpretatie van deze bepaling. Volgens de verwijzende rechter zou de waardevermeerdering bedoeld in artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek enkel kunnen worden toegepast in het geval waarin één van de echtgenoten na het huwelijk een goed verkrijgt dat een financiële last heeft doen ontstaan voor het gemeenschappelijk vermogen. Er zou daarentegen geen enkele waardevermeerdering kunnen worden toegepast wanneer het goed door één van de echtgenoten is verkregen vóór het huwelijk, terwijl het gemeenschappelijk vermogen een financiële last voor dat goed draagt.

Het huidige artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek is bijvoorbeeld niet van toepassing in het geval van de afbetaling van een hypothecaire lening voor een eigen goed (bijvoorbeeld een onroerend goed, een auto, ...) dat één van de echtgenoten vóór het huwelijk heeft verworven. Indien de echtgenoot vóór het huwelijk een auto koopt en een lening aangaat die tijdens het huwelijk wordt afbetaald, gaat het om een eigen schuld van de echtgenoot die door de gemeenschappelijke inkomsten van het koppel wordt terugbetaald. Er is dus een vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen van het koppel ten belope van het kapitaal dat de gemeenschap heeft betaald, maar dat bedrag kan niet worden opgewaardeerd met toepassing van artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien het gemeenschappelijk vermogen gediend heeft om een schuld af te lossen en niet om een goed te verkrijgen, in stand te houden of te verbeteren.

Voor het Hof kan niets verantwoorden dat er voor de berekening van de rekeningen van terugnemingen en vergoedingen een onderscheid wordt gemaakt tussen een eigen goed dat aanleiding geeft tot vergoeding dat door één van de echtgenoten vóór het huwelijk is verkregen, en een soortgelijk goed dat na het huwelijk is verkregen. Zowel in het ene als in het andere geval bevindt het gemeenschappelijk vermogen zich immers in een identieke situatie, namelijk dat het een financiële last draagt die is verbonden aan het bestaan van het eigen goed. Daaruit volgt dat de waardevermeerdering bedoeld in de in het geding zijnde bepaling, zonder onderscheid zou moeten worden toegepast in de twee gevallen die door de prejudiciële vraag worden beoogd.

Noch uit de parlementaire voorbereiding (1) , noch uit de tekst zelf van artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek kan worden afgeleid dat een eigen goed dat vóór het huwelijk is verkregen anders wordt behandeld dan wanneer het na het huwelijk is verkregen. De bepaling zegt immers nergens op welk ogenblik het eigen goed verkregen moet zijn om in aanmerking te komen voor een eventuele opwaardering.

Het Grondwettelijk Hof heeft dus geoordeeld dat artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek, geïnterpreteerd in de zin dat het voor de berekening van de rekeningen van terugnemingen en vergoedingen niet toelaat rekening te houden met de waardevermeerdering van een eigen goed dat één van beide echtgenoten vóór het huwelijk bezat en dat een financiële last heeft doen ontstaan voor de gemeenschap, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt.

Gelet op dit arrest van 16 september 2010 (2) van het Grondwettelijk Hof, menen de indieners van het onderhavige voorstel dat de wetgever duidelijker moet aangegeven op welke manier deze tekst moet worden geïnterpreteerd.

Christine DEFRAIGNE.
Sabine de BETHUNE.
Hassan BOUSETTA.
Martine TAELMAN.
Zakia KHATTABI.
Guy SWENNEN.
Francis DELPÉRÉE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 1435 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Wanneer deze in het vergoedingsplichtige vermogen gevallen bedragen en gelden hebben gediend tot het verkrijgen, instandhouden of verbeteren van een eigen goed van één van de echtgenoten, dan wordt geen enkel onderscheid gemaakt tussen de goederen die vóór en na het huwelijk zijn verkregen. »

2 maart 2011.

Christine DEFRAIGNE.
Sabine de BETHUNE.
Hassan BOUSETTA.
Martine TAELMAN.
Zakia KHATTABI.
Guy SWENNEN.
Francis DELPÉRÉE.

(1) Stuk Senaat, 1975-1976, nr. 683/2, blz. 70.

(2) www.const-court.be.