5-1134/1

5-1134/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

29 JUNI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen en de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen, teneinde de beperkingen inzake toegestane arbeid voor de gepensioneerden af te schaffen

(Ingediend door de heer François Bellot c.s.)


TOELICHTING


Onder de vorige regeerperiode werd het grensbedrag verhoogd dat de gepensioneerden ouder dan vijfenzestig jaar (met uitzondering van de werkneemsters en vrouwelijke zelfstandigen voor wie de in aanmerking komende leeftijd vanaf 2003 drieënzestig jaar is) mochten bijverdienen zonder er pensioenrechten bij te verliezen.

De vorige regering heeft opnieuw haar voornemen bevestigd maatregelen te treffen om « de plafonds van toegelaten arbeid van zij die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt verder te versoepelen of definitief af te schaffen ».

De regering heeft in mei 2008 besloten de toegestane activiteit met 25 % op te trekken voor de gerechtigden op een rust- en/of overlevingspensioen die de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt.

Voortaan bedragen de maxima voor een werknemersactiviteit 21 436,50 euro (zonder kind ten laste) of 26 075 euro (met kind ten laste) alsmede, voor een zelfstandigenactiviteit, 17 149,19 euro (zonder kind ten laste) of 20 859,97 euro (met kind ten laste).

Voorts heeft de regering, eveneens in mei 2008, beslist de maximale toegestane activiteit met 8 % te verhogen voor de gerechtigden op een overlevingspensioen vóór de wettelijke pensioenleeftijd.

De vigerende maxima bedragen voor een werknemersactiviteit 17 280 euro (zonder kind ten laste) of 21 600 euro (met kind ten laste) alsmede, voor een zelfstandigenactiviteit, 13 824 euro (zonder kind ten laste) of 17 280 euro (met kind ten laste).

Die beslissingen luiden zowel voor de gerechtigden op een rustpensioen als voor de gerechtigden op een overlevingspensioen een nieuwe fase in naar de volledige afschaffing van de maxima inzake toegestane arbeid.

Thans is de tijd rijp om van het recht op een pensioen een onvoorwaardelijk recht te maken door in die aangelegenheid een volledige liberalisering door te voeren

De indieners van dit wetsvoorstel vinden de tijd rijp om meteen over te gaan tot de fase van de totale liberalisering van de beperkingen inzake toegestane arbeid.

Gelet op het gelijkheidsbeginsel moet deze liberalisering voor alle pensioensectoren gelden : loontrekkenden, zelfstandigen en ambtenaren.

Tal van personen willen immers ook na hun pensioen doorgaan met werken omdat ze kunnen bogen op hun ervaring, in topvorm zijn én gemotiveerd zijn, terwijl anderen hun werkzaamheden wensen voort te zetten om hun levensstandaard te behouden.

Aangezien onze samenleving momenteel volop in ontwikkeling is, heeft zulks gevolgen op verschillende vlakken : de leeftijdspiramide verandert, de behoefte aan beroepsopleiding neemt toe, we worden geconfronteerd met het vraagstuk van de bejaarde bevolkingsgroep, er is een langere levensverwachting (die gepaard gaat met een verbeterde gezondheid), en er is het streven naar een financieel evenwicht, zowel in de sociale als in de fiscale sector.

Al die elementen samen zijn argumenten om werknemers ook na de pensioenleeftijd aan het werk te laten.

Gelijklopend daarmee koesteren de gepensioneerden de reële wens om een bezoldigde activiteit uit te oefenen, volgens hun behoeften en rekening houdend met hun keuzes.

Die keuze berust in essentie op de volgende argumenten :

— tal van gepensioneerden kunnen bogen op een rijke ervaring, die ze menen te kunnen valoriseren. Dat is een heel voordelige zaak voor de samenleving, zowel inzake productiviteit als voor het doorgeven van ervaring aan jongere werknemers;

— gevoelsmatig brengt de gedwongen pensionering bij sommige werknemers een psychische schok teweeg. Daarom is het verantwoord hen toe te staan hun werkzaamheden voort te zetten, eventueel in een uitgroeibaan, en rekening houdend met hun mogelijkheden;

— in bepaalde gevallen kan het voortzetten van bezoldigde beroepswerkzaamheden bijdragen tot het behoud van de gewenste levensstandaard;

— ten slotte is de levensinvulling thans een van de vele maatschappelijke waarden. De vrijheid om als gepensioneerde al dan niet een tijdelijke, flexibele en vrijwillige bijkomende activiteit uit te oefenen, past volkomen in dat plaatje.

Zoals reeds aangegeven, kan de samenleving haar voordeel doen met het behoud en de valorisering van de beroepservaring van die oudere werknemers. Aangezien bovendien tal van sociale bijdragen en belastingen worden geheven, mag men erop rekenen dat er voor de begroting terzake een groot terugbetalingseffect zal zijn.

Alle voormelde overwegingen gelden evenzeer voor de overlevingspensioenen, waarvoor een soortgelijke regeling kan worden toegepast.

François BELLOT.
Richard MILLER.
Dominique TILMANS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 25 van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 januari 2003, worden de woorden « geen beroepsarbeid uitoefent en zo hij » weggelaten.

Art. 3

In artikel 30bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1) in het eerste lid worden de woorden « geen beroepsarbeid uitoefent en zo hij » weggelaten;

2) de leden 3 tot 5 worden weggelaten.

Art. 4

Artikel 3 van de wet van 5 april 1994 houdende regeling van de cumulatie van pensioenen van de openbare sector met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of met een vervangingsinkomen wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 3. Een rust- of overlevingspensioen mag gecumuleerd worden met inkomsten voortvloeiend uit de uitoefening van een beroepsactiviteit. »

Art. 5

Artikel 4 van dezelfde wet wordt vervangen door de volgende bepaling :

« Art. 4. De persoon die een rustpensioen geniet of een overlevingspensioen met een rustpensioen cumuleert, mag :

1º een beroepsactiviteit uitoefenen die onder de toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut;

2º een beroepsactiviteit als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van echtgenoot-helper. »

17 juni 2011.

François BELLOT.
Richard MILLER.
Dominique TILMANS.