5-1046/1

5-1046/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

25 MEI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, en van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten wat de omzetting van echtscheidingsprocedure betreft

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune en de heer Peter Van Rompuy)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een wetsvoorstel dat werd ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers op 30 september 2010 (stuk Kamer, BZ 2010

, nr. 53-0232/001).

Overeenkomstig oud artikel 1259, van het Gerechtelijk Wetboek, kon een procedure tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten omgezet worden in een procedure tot echtscheiding door onderlinge toestemming.

Deze bepaling werd hersteld door artikel 9 van de wet van 19 februari 2001 betreffende de proceduregebonden bemiddeling in familiezaken. Vastgesteld werd dat het mogelijk is dat partijen, eventueel na tussenkomst van een bemiddelaar, tot een akkoord zijn gekomen om de procedure op grond van bepaalde feiten om te zetten in een procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming (1) . Deze omzetting werd door artikel 10 van voornoemde wet, dat een derde lid invoegde in artikel 269 van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, vrijgesteld van enig recht.

De wet van 27 april 2007 hief deze bepaling op ongelukkige wijze op. In het oorspronkelijke ontwerp werd deze bepaling niet opgeheven, maar wel de bepalingen met betrekking tot de procedure inzake echtscheiding door onderlinge toestemming (art. 1288bis e.v. Ger. W.). Ten gevolge van deze opheffing raadde de Raad van State in zijn advies aan om artikel 1259, van het Gerechtelijk Wetboek, ook op te heffen, aangezien deze bepaling nog verwees naar artikel 1288bis e.v. van het Gerechtelijk Wetboek (2) . De toenmalige regering volgde dit advies in het ontwerp.

Tijdens de bespreking van het ontwerp diende de regering echter een amendement in tot behoud van de bepalingen inzake de procedure echtscheiding door onderlinge toestemming (3) . De opheffing van artikel 1259 van het Gerechtelijk Wetboek werd echter niet ongedaan gemaakt. Evenmin vond er een ernstig debat plaats naar aanleiding van deze opheffing. In navolging van het advies van de dienst Wetsevaluatie van de Senaat werd zelfs een amendement aangenomen dat ook de aanpassing van artikel 2691, derde lid, van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten ongedaan maakte (4) .

Omgekeerd maakte deze wet wel de overstap van de procedure echtscheiding door onderlinge toestemming naar de procedure echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting mogelijk (artikel 1294bis van het Gerechtelijk Wetboek (5) ).

De cijfers tonen aan dat het aantal echtscheidingen door onderlinge toestemming afnemen, terwijl het aantal echtscheidingen op grond van onherstelbare ontwrichting toeneemt. In 2006 bedroeg het aantal echtscheidingen door onderlinge toestemming nog 63,09 % van het totale aantal echtscheidingen, terwijl in 2008 dit aantal is teruggelopen naar 49,67 % (6) .

Wij betreuren deze tendens die ertoe leidt dat problemen worden doorgeschoven naar later. Mensen worden op die manier niet meer aangezet om na te denken over de gevolgen van hun keuze zowel op vermogensrechtelijk vlak als wat de kinderen betreft. Dit leidt tot meer conflicten en procedures. Hetgeen echtgenoten overeenkomen wordt over het algemeen ook vrijwillig uitgevoerd en nageleefd.

Wij zijn van oordeel dat de klok niet teruggedraaid moet worden en zijn steeds voorstander geweest van een schuldloze echtscheiding precies om het conflictgehalte te laten afnemen. Dit mag echter niet ten koste gaan van het stilstaan bij de gevolgen van de echtscheiding en de stimulans om door middel van bemiddeling te komen tot overeenkomsten over deze gevolgen.

Met dit voorstel willen wij de echtscheiding door onderlinge toestemming terug stimuleren door partijen opnieuw de mogelijkheid te bieden zonder kosten over te stappen van de procedure echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting naar de procedure echtscheiding door onderlinge toestemming. Over de opheffing werd nooit een ernstig debat gevoerd. Ook de professoren Van Gysel en Senaeve gaven recent nog in de subcommissie Familierecht te kennen dat deze opheffing te betreuren valt (7) .

Concreet voert dit voorstel het opgeheven artikel 1259 van het Gerechtelijk Wetboek en het opgeheven artikel 2691, derde lid, van het Wetboek der registratie, hypotheek en griffierechten terug in.

Sabine de BETHUNE
Peter VAN ROMPUY.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 2691, derde lid, van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten, opgeheven bij de wet van 27 april 2007, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Voor de vordering bedoeld in artikel 1259 van het Gerechtelijk Wetboek wordt geen recht geheven. »

Art. 3

Artikel 1259, van het Gerechtelijk Wetboek, opgeheven bij de wet van 27 april 2007, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 1259. De rechter kan worden geadieerd door een verzoekschrift dat is ingediend door de partijen met toepassing van artikel 1288bis.

In dat geval beveelt de rechter dat de zaak op de rol wordt doorgehaald. De griffie bepaalt de procedure voor dat verzoekschrift op grond van de artikelen 1288ter en volgende. »

19 mei 2011.

Sabine de BETHUNE
Peter VAN ROMPUY.

(1)   Zie Toelichting, Parl. St., Kamer, nr. 67/1 — 1999 (BZ), 9.

(2)   Zie het Advies van de Raad van State, Parl. St., Kamer DOC 51-2341/001, 63.

(3)   Zie Verslag, Parl. St., Kamer DOC 51-2341/018, 68.

(4)   Zie Verslag, Parl. St., Senaat DOC 3-2068/4, 92.

(5)  Art. 1294bis. § 1. Indien een van de partijen niet verschijnt tijdens de zitting waarin artikel 1294 voorziet of in de loop van de procedure meedeelt dat ze die niet wenst voort te zetten, kan de meest gerede partij om de toepassing van artikel 1255 verzoeken. In dit geval neemt de termijn van een jaar voor het bepalen van de zitting waarin artikel 1255, § 2, tweede lid, voorziet een aanvang op de dag van de in artikel 1289 bedoelde verschijning. § 2. Indien afstand wordt gedaan van de procedure, verbinden de in artikel 1288 bepaalde overeenkomsten de partijen voorlopig, tot wanneer de artikelen 1257 of 1280 worden toegepast. Indien de overeenkomsten niet de vorm van een uitvoerbare titel hebben, wordt, op verzoek van de meest gerede partij, de zaak bepaald op de rechtsdag van kort geding, in overeenstemming met artikel 1256. Indien een van de partijen daarom verzoekt, spreekt de voorzitter een voorlopige beschikking uit, in overeenstemming met de overeenkomsten.

(6)  Schriftelijke vraag nr. 20 van 13 mei 2009 van Raf Terwingen aan de staatssecretaris Wathelet over de wijze waarop een vordering tot echtscheiding wordt ingeleid (Kamer QRVA 52 067, 29 juni 2009, 402-404).

(7)   Zie het verslag van de hoorzitting bij het wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de procedure inzake echtscheiding betreft, Parl. St., Kamer DOC 52 1517, 013.