5-736/1

5-736/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

28 JANUARI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit

(Ingediend door de heer Alain Courtois c.s.)


TOELICHTING


1. Algemeen

Sinds het Wetboek van de Belgische nationaliteit in 1984 werd aangenomen (1) , heeft het uiteenlopende hervormingen ondergaan : nu eens meer openheid en een versoepeling van de voorwaarden om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, dan weer een inperking van die voorwaarden. Die onbestendige evolutie valt te verklaren doordat het nationaliteitsbeleid almaar meer in verband wordt gebracht met het migratiebeleid en het beleid inzake de toegang tot het Belgische grondgebied.

De nationaliteit van een land bezitten of kunnen verkrijgen, vergroot bij de betrokkenen het gevoel tot een gemeenschap te behoren, geeft hun meer kans op werk en stelt hen ten volle in staat de burgerrechten uit te oefenen. In die zin is de toekenning van de nationaliteit een aanmoedigingsinstrument dat de overheid gebruikt in haar beleid tot integratie van de vreemdelingen.

Tegelijk moeten we er ons van bewust zijn dat wanneer de mogelijkheden om toegang te krijgen tot het grondgebied beperkt zijn en het migratiebeleid restrictief is, de migratiedruk naar andere « toegangspoorten » verschuift. Denken we daarbij aan de asielprocedure, maar ook — zij het wellicht in mindere mate — aan de procedure tot verkrijging van de nationaliteit.

Daarom kunnen we stellen dat de nationaliteit in bepaalde opzichten wordt « geïnstrumentaliseerd » bij het migratiebeleid van de overheid.

De wetgevingen betreffende de toekenning van de nationaliteit en in verband met immigratie en toegang tot het grondgebied moeten hoe dan ook een coherent geheel vormen. Die coherentie bevordert de tenuitvoerlegging van een efficiënt en logisch beleid op het stuk van migratie en toegang tot het grondgebied. Tevens wordt aldus gezorgd voor een duidelijke en billijke toepassing van de voorwaarden en procedures die leiden tot de verkrijging van de nationaliteit.

Hoe onontbeerlijk die coherentie echter ook is, ze mag niet ten koste gaan van de eigenheid van de verschillende wetgevingen, die — laten we dat niet vergeten — elk fundamenteel verschillende doelstellingen hebben. Bovendien is het zaak verwarring tussen uiteenlopende situaties te voorkomen, want :

1. het migratiebeleid behelst de regels op grond waarvan buitenlandse onderdanen legaal in ons land mogen verblijven; in die aangelegenheden wegen de Europese en internationale regelgevingen sterk door;

2. het nationaliteitsbeleid is een facet van het Belgische staatsburgerschap, inclusief de waarden die daar volgens onze samenleving onder vallen.

De vreemdeling die stappen zet om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, doet dat uit vrije wil. Hij hoeft dat niet te doen om zijn precaire of illegale status in orde te brengen. De vreemdeling die legaal in België verblijft, moet de keuze hebben de band met zijn land van herkomst in stand te houden : het behoud van zijn oorspronkelijke nationaliteit moet kunnen samengaan met de toestemming om in België te verblijven, met inachtneming van duidelijke en bij wet vastgestelde voorwaarden. Hij mag met andere woorden niet worden gedwongen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit, om in België te mógen verblijven. Bijgevolg valt aan te nemen dat het verschil tussen de twee procedures ligt in de wil van de betrokkene om zich te integreren in het land waar hij verblijft, waarbij de Belgische nationaliteit pas wordt toegekend als hij « slaagt » in zijn integratie.

Bij de hervorming in 2000 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit is die integratiewil echter als naturalisatiecriterium geschrapt. De toenmalige wetgever ging namelijk uit van het vermoeden dat de aanvrager zich sowieso wil integreren; de wetgever beschouwde dat integratiecriterium bovendien als artificieel, omdat de aanvrager die integratiewil vrij makkelijk kan voorwenden. De indieners van dit wetsvoorstel daarentegen vinden dat die integratiewil een sleutelelement is in de nationaliteitsaanvraag en willen dat criterium dan ook opnieuw in de wet opnemen en definiëren.

De leidraad voor dit wetsvoorstel is een tekst van Bernadette Renauld (2) , die duidelijk het volgende stelde :

« De toegang tot de nationaliteit mag geen lapmiddel zijn voor een moeilijk te verwerven visum of verblijfsrecht. Nationaliteit mag echter ook geen middel worden voor bestuurders om migratiestromen het hoofd te bieden. Het nationaliteitsvraagstuk verdient beter dan bij politieke discussies te worden gebruikt als pasmunt voor de almaar striktere middelen die worden ingezet om de migratiestop af te dwingen die dertig jaar geleden werd ingevoerd. Wij moeten ook grondig nadenken over de band die moet worden hersteld tussen het verwerven of hebben van de nationaliteit van een land en de nationale gemeenschap die de basis van dat land vormt.

Deze beleidsmatige denkoefening zou wellicht tot het besef leiden dat het weinig zin heeft om de nationaliteit te verwerven van een land waarmee men geen voorgeschiedenis heeft en geen toekomstplannen. Beleidsmatig is dit echter alleen mogelijk wanneer nationaliteit en regels voor de toegang tot het grondgebied van elkaar worden losgekoppeld. Dit veronderstelt dat de toegang tot het grondgebied verloopt volgens menselijke en rechtvaardige criteria, zodat de « migratiedruk » achter het verwerven van de nationaliteit vanzelf verdwijnt omdat er niet langer voordelen aan zijn verbonden (3) . ».

Uiteraard mag de noodzakelijke interactie met het migratiebeleid niet uit het oog worden verloren, maar tegelijk moet het nationaliteitsbeleid een volwaardig beleid blijven, waarover de wetgever zich moet buigen teneinde het rationeel en met zin voor logica te hervormen. Precies dat wordt door de indieners van dit wetsvoorstel beoogd.

2. Algemene beginselen van de voorgestelde hervorming inzake de nationaliteitsverkrijging

2.1. De verkrijging van de nationaliteit moet migratieneutraal zijn

De indieners van dit wetsvoorstel willen er prioriair voor zorgen dat de nationaliteitswetgeving migratieneutraal is. Men mag niet makkelijker de Belgische nationaliteit verkrijgen dan een verblijfsrecht verwerven. De bepalingen uit de beide regelgevingen moeten in samenhang worden gelezen om kwalijke neveneffecten te voorkomen, zoals dat het geval was met het voormalige artikel 10 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen (4) .

Met andere woorden : de indieners van dit wetsvoorstel willen niet dat die regelgeving wordt gebruikt als middel om toegang te krijgen tot het grondgebied, maar veeleer in een later stadium, na de toepassing van de regelgeving inzake de toegang tot het grondgebied, met als doel een wettig en min of meer langdurig verblijf op het grondgebied te verankeren en te stabiliseren.

2.2. Een terugkeer naar het criterium van de integratiewil

De Belgische nationaliteit mag niet te grabbel worden gegooid en mag maar worden toegekend als de aanvrager in zekere mate in België is geïntegreerd of bepaalde aanknopingspunten met België heeft, bijvoorbeeld een van de landstalen spreken.

In dat opzicht vormt de toekenning van de nationaliteit het sluitstuk van het integratieparcours van de vreemdeling, dan wel een aanvulling erop of een aanmoediging ervan. De nationaliteitsverkrijging mag geen verplichte stap zijn voor mensen die vrezen dat hun verblijfsvergunning (zelfs die van onbeperkte duur) onvoldoende sluitend is. Anders gezegd : mensen met een verblijfsvergunning van onbeperkte duur mogen alleen een aanvraag tot verkrijging van de Belgische nationaliteit indienen, als dit voor hen een stap betekent in hun hoogstpersoonlijke geschiedenis — een stap die uiting geeft aan een symbolische keuze van de betrokkene en die dus niet louter te maken heeft met mobiliteit of politieke rechten.

Voor de MR en voor de indieners blijft de verkrijging van de nationaliteit een plechtige gebeurtenis. De nationaliteitsverkrijging is namelijk méér dan een administratieve demarche om op een bepaald grondgebied te mogen verblijven, maar is de verwerkelijking van een diepe wil om tot een land te behoren, de door dat land geboden rechten te genieten maar ook zich te schikken naar de verplichtingen die gelden voor de onderdanen van dat land. Zoals eerder al aangegeven, draait alles hier om het begrip « Belg » met een belangrijke grote « B ». Wat houdt dat begrip vandaag nog in ? Die vraag rijst niet alleen in het licht van het communautaire gehakketak, maar verdient een diepgaande, maatschappelijke analyse.

In casu is het van belang te preciseren dat de Belgische overheid de plicht heeft te zorgen voor een duidelijk raamwerk voor dat burgerschap, alsook voor efficiënte integratievoorwaarden.

Als de Belgische wetgever de staatsgrenzen openstelt en als de voorwaarden van die regelgeving in acht worden genomen, moet de overheid ook zorgen voor een context waarbinnen de mensen die al voldoende lang in ons land verblijven, zich echt kunnen integreren. Het gaat hier evenwel om een versnipperd beleidsdomein, aangezien begeleiding en integratie van vreemdelingen, alsook bijstand aan personen, gemeenschapsbevoegdheden zijn.

Terwijl de Vlaamse Gemeenschap werkt met een inburgeringstraject dat moet worden doorlopen door elke vreemdeling die in Vlaanderen wil verblijven, beschikt de Franse Gemeenschap thans kennelijk niet over een dergelijk instrument, en heeft die evenmin gekozen voor een procedure die de integratie van de buitenlandse bevolkingsgroepen aanmoedigt.

Toch hebben zowel de vreemdeling als de Belgische samenleving er vanzelfsprekend alle belang bij dat werk wordt gemaakt van de integratie van de nieuwkomers. Als kennis van de taal wordt geëist, mag zulks niet worden gezien als een belemmering om de nationaliteit te verwerven, maar moet het veeleer worden beschouwd als een middel om de integratie te bevorderen.

De overheid kan er evenwel niet mee volstaan die eis te stellen, zij moet de vreemdeling ook de instrumenten ter beschikking stellen om voldoende kennis van de taal te verwerven.

De verantwoordelijkheid van de Staat houdt niet op aan de grens; hij moet de vreemdeling :

— verblijfsmogelijkheden bieden, in fatsoenlijke leefomstandigheden;

— de keuze laten zich volledig te integreren dan wel een band met zijn land van herkomst in stand te houden;

— de verplichting opleggen minstens de universele waarden die ons land in het vaandel draagt, in acht te nemen.

Het zou van schaamteloze onverantwoordelijkheid en hypocrisie getuigen mocht men de grenzen wagenwijd openen zonder terzake een coherent beleid te voeren.

Het is onaanvaardbaar mensen op het grondgebied toe te laten zonder hun de kans op een fatsoenlijk leven te bieden en hen in de waan te laten dat hun situatie achteraf, op de een of andere manier, kan worden geregulariseerd. Aldus wordt een loopje genomen met de rechtmatige verwachtingen van die mensen. Een dergelijk beleid is een van de hoofdoorzaken van het misbruik dat wordt gemaakt van de toegang tot het grondgebied en de nationaliteitsaanvragen.

De indieners van dit wetsvoorstel willen daarentegen heel duidelijk zijn : de vreemdelingen die administratief volledig in orde zijn en in die hoedanigheid al een tijd in België verblijven, moeten ervoor kunnen kiezen hun integratie meer inhoud te geven dan alleen het in acht nemen van de universele waarden. Zij moeten de Belgische nationaliteit dan ook kunnen aanvragen.

Zij moeten de kans krijgen een aanvraag tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit in te dienen en de zekerheid hebben dat die nieuwe nationaliteit de bekroning is van een bijzonder traject. Die nationaliteit mag niet via allerlei incoherente mechanismen te grabbel worden gegooid. Het aanvragen van de Belgische nationaliteit moet met andere woorden weer echt zinvol zijn.

3. Geen Belgische nationaliteit voor wie vrij ernstige strafbare feiten heeft gepleegd

Het weze duidelijk : mensen die zijn veroordeeld voor strafbare feiten zoals hoogverraad, terrorisme, mensenhandel of drugshandel, of die veroordeeld zijn tot een effectieve gevangenisstraf van vijf jaar of meer, kunnen geen aanspraak maken om de Belgische nationaliteit aan te vragen. Het in dit wetsvoorstel vervatte criterium is tweeledig opgevat, in die zin dat het niet alleen de feiten beoogt die bestraft worden met een gevangenisstraf van vijf jaar of meer — die strafmaat is een aanduiding van de ernst van de overtreding — maar ook die welke een gevaar vormen voor de openbare orde in België.

3.1. Recht van verblijf en hoofdverblijf in België ten tijde van de indiening van de aanvraag tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit

Bij de hervorming van het Wetboek van de Belgische Nationaliteit in 2006 werd in dat Wetboek een nieuw artikel 7bis ingevoegd, teneinde te bepalen dat voor de nationaliteitsverkrijging een nationaliteitsaanvraag of -verklaring alleen kan worden ingediend dan wel afgelegd door de vreemdeling met een recht van verblijf van lange duur (in tegenstelling tot het verblijf van korte duur van hoogstens drie maanden). Het kan gaan om een verblijf van beperkte dan wel onbeperkte duur.

De in 2006 gehanteerde woordkeuze is echter allesbehalve duidelijk. De term « wettelijk verblijf » heeft er een heel specifieke betekenis, waarachter een heel andere administratieve werkelijkheid schuilgaat dan gewoonlijk het geval is, met name in het licht van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. De indieners van dit wetsvoorstel kiezen voor een veel transparantere voorwaarde inzake voorafgaand verblijf en definiëren die voorwaarde ook in de wet.

Zo wordt gesteld dat de vreemdeling die een nationaliteitsaanvraag indient of een nationaliteitsverklaring aflegt, over een recht van verblijf van lange duur moet beschikken. Voorts bepaalt het wetsvoorstel dat de aanvrager, op het ogenblik van de aanvraag of de verklaring, zijn hoofdverblijf in België moet hebben en over een recht van wettelijk verblijf moet beschikken. Ook die twee begrippen worden in de tekst gedefinieerd.

3.2. Termijn van wettelijk hoofdverblijf in België en verlenging van de vereiste verblijfstermijnen

De Belgische nationaliteit kan op verschillende manieren worden verkregen. De minimale termijn van hoofdverblijf in België die een vreemdeling moet aantonen, hangt af van de wijze waarop de nationaliteit wordt verkregen :

1. minstens 7 jaar voor de vreemdeling die zich kan beroepen op een hoofdverblijf in België, bij verkrijging van de nationaliteit door nationaliteitsverklaring (artikel 12bis, § 1, 3);

2. minstens 12 maanden bij verkrijging van de nationaliteit door nationaliteitskeuze (artikelen 13 en 14);

3. minstens 3 jaar dan wel minstens 6 maanden bij verkrijging van de nationaliteit via het huwelijk (artikel 16);

4. minstens 3 jaar bij verkrijging van de nationaliteit door naturalisatie (artikel 19).

Over de interpretatie van dat begrip « hoofdverblijf » bestaat nog altijd controverse. In het bijzonder rijst de vraag of dat verblijf gedekt moet zijn door een recht van wettelijk verblijf, en zo ja, door welke vorm ervan. Dit wetsvoorstel bepaalt dat het hoofdverblijf in die gevallen gedekt moet zijn door een wettelijk verblijf van lange duur (dus elk wettelijk verblijf), met uitzondering van het verblijf van korte duur, en dat het hoofdverblijf en het recht van verblijf ononderbroken moeten zijn.

Het wetsvoorstel verlengt, naar gelang van het geval, de vereiste termijnen van hoofdverblijf :

1. voor de verkrijging van de nationaliteit na een hoofdverblijf in België sinds meer dan 7 jaar (artikel 12bis, § 1, 3º) wordt de termijn opgetrokken tot 10 jaar;

2. voor de verkrijging van de nationaliteit via nationaliteitskeuze de termijn met 12 maanden (artikelen 13 en 14) verlengen tot 3 jaar;

3. voor de verkrijging van de nationaliteit via het huwelijk (artikel 16), wordt de termijn van samenleven opgetrokken tot respectievelijk 5 jaar dan wel 2 jaar (bij verkorte termijn); de voorwaarde van een gemeenschappelijk hoofdverblijf op Belgisch grondgebied van 3 jaar om een verklaring te mogen indienen, kan worden beperkt tot 6 maanden als de buitenlandse echtgenoot vóór de voltrekking van het huwelijk zijn hoofdverblijf in België heeft gekozen op basis van een ononderbroken wettelijk verblijf van minstens 3 jaar;

4. voor de verkrijging van de nationaliteit via naturalisatie na een termijn van 3 jaar (artikel 19) wordt de termijn voor het hoofdverblijf opgetrokken tot 7 jaar, en tot 3,5 jaar voor vluchtelingen en staatlozen, zoals die zijn gedefinieerd in de internationale verdragen.

Ten slotte wordt in artikel 12bis, § 1, 2º, ten aanzien van de meerderjarige vreemdeling die een nationaliteitsverklaring kan afleggen op grond van afstamming van een Belgische ouder, de voorwaarde toegevoegd van een hoofdverblijf in België van 3 jaar, gedekt door een ononderbroken wettelijk verblijf. Die voorwaarde ontbreekt thans.

3.3. Maximale inperking van de mogelijkheden tot nationaliteitsaanvraag of -verklaring vanuit het buitenland

Situaties waarbij iemand die geen enkele band met België heeft, toch de Belgische nationaliteit aanvraagt, moeten worden voorkomen.

De eerste situatie die moet worden aangepakt, is die welke wordt gecreëerd door artikel 12bis, § 1, 2º, op grond waarvan meerderjarige vreemdelingen vanuit het buitenland de Belgische nationaliteit kunnen aanvragen door daartoe een verklaring af te leggen, waarbij de enige band met België is dat zij een affectieve band met (een) Belgische ouder(s) moeten kunnen aantonen. Een dergelijke situatie spoort immers niet met de neutraliteit die de nationaliteitswetgeving nastreeft inzake immigratie. Aldus dreigt de deur te worden opengezet voor een ongewenste vorm van gezinshereniging voor meerderjarigen.

Die redering geldt overigens ook voor de naturalisatieaanvragen. Er moet sprake zijn van een zekere belangstelling voor België om die naturalisatie te verdienen; de eis van een wettelijk hoofdverblijf is in dat opzicht volkomen gerechtvaardigd.

3.4. Geen naturalisatie zonder integratiewil

Naturalisatie is een heel specifiek instrument om de nationaliteit te verkrijgen. Naturalisatie vloeit voort uit de soevereine macht die de Grondwet terzake aan de Kamer van volksvertegenwoordigers toekent. Naturalisatie is geen recht, maar een gunst. Sommigen menen dat dit eigen is aan naturalisatie en zo moet blijven. Naturalisatie is een gebaar waarmee de Natie (de verkozenen) de verdiensten van sommige vreemdelingen erkent door hen de Belgische nationaliteit te verlenen.

De indieners van dit wetsvoorstel kunnen zich met dat standpunt verzoenen, als naturalisatie opnieuw echt uitzonderlijk wordt. Het kan niet dat de Belgische nationaliteit vaak (alleen het aantal nationaliteitsverklaringen ligt nog hoger) wordt verkregen na een procedure die niet transparant is, noch met redenen wordt omkleed en geval per geval wordt toegepast (5) . De belangrijkste rol van de wetgever is een passend wettelijk kader scheppen voor het toekennen van de nationaliteit; de wetgever mag — op straffe van beschuldiging van politiek cliëntelisme — niet ingrijpen in individuele dossiers.

De uitzonderlijke aard van de naturalisatieprocedure moet worden verankerd, de voorwaarden om van de procedure gebruik te maken, moeten worden aangescherpt, en van de persoon die de naturalisatie aanvraagt, moet worden geëist dat hij daadwerkelijke integratiewil kan aantonen.

Voorts is het van groot belang dat de vastgelegde criteria niet uiteenlopend worden toegepast en in acht genomen, zowel inzake de minimumtermijnen van hoofdverblijf en van wettelijk verblijf als inzake de integratiewil, ongeacht de politieke samenstelling van de Kamercommissie voor de Naturalisaties.

Het verstrengen van de criteria inzake de toegang tot naturalisatie en van de voorwaarden inzake de ontvankelijkheid van de naturalisatieaanvraag zou maar effect sorteren als die criteria en voorwaarden door de leden van de naturalisatiecommissie van de Kamer effectief worden nageleefd en toegepast. Dat hangt uiteraard in grote mate af van de politieke gevoeligheden van de volksvertegenwoordigers die in die commissie zitting hebben.

De criteria voor de naturalisatieaanvrager zouden de volgende zijn :

1. het bewijs leveren van een hoofdverblijfplaatsduur van zeven jaar, voorafgaand aan de aanvraag;

2. het bewijs leveren dat hij een van de landstalen kent;

3. het bewijs leveren dat hij voldoende kennis heeft van de universele waarden, van de instellingen en van de geschiedenis van België; het bewijs voor die kennis zou hij met alle rechtsmiddelen mogen leveren;

4. strafrechtelijk geen veroordeling hebben opgelopen wegens bepaalde misdrijven.

Voorts getuigt het niet van samenhang als de nationaliteitsaanvragers voor wie in het kader van een nationaliteitsverklaring of nationaliteitskeuze een negatief advies is uitgebracht, automatisch hun aanvraag in een naturalisatieaanvraag mogen omzetten. Dat stemt niet overeen met het karakter van een gunst die men een bijzonder verdienstelijk iemand toekent, aangezien het per definitie allemaal om « slechte » dossiers gaat.

In dat opzicht moet men die mogelijkheid tot omzetting van de aanvraag tot nationaliteitsverklaring of nationaliteitskeuze in een naturalisatieaanvraag afschaffen. De naturalisatie mag enkel gelden voor heel specifieke gevallen. Wie dus krachtens andere middelen, zoals nationaliteitsverklaring of -keuze, aanspraak kan maken op de nationaliteit, zou zijn aanvraag verplicht ook via die middelen moeten indienen.

Niets belet al die mensen uiteraard na de afwijzing van hun nationaliteitsverklaring of -keuze een aanvraag tot naturalisatie volgens de regels in te dienen; de aanhangigmaking mag echter niet langer automatisch plaatshebben.

Ten slotte moet men de betaling eisen van een heffing om een dossier inzake naturalisatieaanvraag te mogen indienen, een voorwaarde die gangbaar was vóór de hervorming van 2000. Men zou het bedrag op 200 euro per dossier kunnen vaststellen, waarbij de nadere regels betreffende die heffing bij koninklijk besluit kunnen worden bepaald.

3.5. Procedurele wijzigingen

Tot slot verlengt het wetsvoorstel de termijnen waarbinnen de verschillende diensten, en met name het parket, advies moeten uitbrengen. De termijn wordt van vier op zes maanden gebracht en de begindatum wordt duidelijk vastgesteld.

De procedures inzake nationaliteitsverklaring en nationaliteitskeuze zijn met het oog op de samenhang in één artikel samengebracht.

Alain COURTOIS.
François BELLOT.
Christine DEFRAIGNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In het Wetboek van de Belgische nationaliteit, ingevoerd bij de wet van 28 juni 1984, wordt artikel 7bis, ingevoegd bij de wet van 27 december 2006, vervangen door wat volgt :

« Art. 7bis. § 1. Om een verzoek of een aanvraag tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit te kunnen indienen, moet de vreemdeling op het ogenblik van het indienen van dit verzoek of het afleggen van deze verklaring in wettelijk verblijf van onbeperkte duur zijn.

Onder wettelijk verblijf als bedoeld in het vorige lid moet worden verstaan, de situatie van de vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is om voor onbeperkte duur in het Rijk te verblijven, overeenkomstig de bepalingen van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

§ 2. Als in dit Wetboek wordt bepaald dat de vreemdeling zijn hoofdverblijfplaats in België moet hebben op grond van een wettelijk verblijf gedurende een bepaalde periode die onmiddellijk aan zijn verzoek of verklaring voorafgaat, dan moeten zowel het wettelijk verblijf als de hoofdverblijfplaats ononderbroken zijn.

Onder wettelijk verblijf als bedoeld in het vorige lid moet worden verstaan elk verblijf in de zin van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, met uitzondering van het kort verblijf als bedoeld in de artikelen 6, 40, § 3, en 40bis, § 3, van de genoemde wet, alsook het verblijf in de zin van de wet van 22 december 1999 betreffende de regularisatie van het verblijf van bepaalde categorieën van vreemdelingen verblijvend op het grondgebied van het Rijk.

§ 3. Onder hoofdverblijfplaats als bedoeld in dit Wetboek wordt verstaan de plaats waar de persoon zich hoofdzakelijk heeft gevestigd en waar hij het centrum van zijn sociaal-economische belangen heeft.

Om die plaats te bepalen wordt met name rekening gehouden met omstandigheden van persoonlijke of professionele aard die duurzame banden met die plaats aantonen. ».

Art. 3

In hetzelfde Wetboek wordt artikel 12bis, ingevoegd bij de wet van 13 juni 1991, vervangen door wat volgt :

« Art. 12bis. De Belgische nationaliteit kunnen verkrijgen door een verklaring af te leggen overeenkomstig artikel 15, indien zij de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt :

1. de in België geboren vreemdeling, die er sedert zijn geboorte ononderbroken zijn hoofdverblijf heeft en die op het tijdstip van de verklaring toegelaten of gemachtigd werd tot een verblijf van onbeperkte duur in de zin van artikel 7bis, § 1;

2. de vreemdeling die sedert ten minste vijf jaar zijn hoofdverblijfplaats in België heeft op grond van een ononderbroken wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, en van wie een ouder of adoptant de Belgische nationaliteit bezit op het tijdstip van de verklaring, voor zover de adoptie gevolgen heeft voordat de geadopteerde de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, dan wel van de ontvoogding als hij ontvoogd is vóór die leeftijd;

3. de vreemdeling die sedert ten minste tien jaar zijn hoofdverblijfplaats in België heeft op grond van een ononderbroken wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, en die op het tijdstip van de verklaring toegelaten of gemachtigd werd tot een verblijf van onbeperkte duur in de zin van artikel 7bis, § 1. ».

Art. 4

In hetzelfde Wetboek wordt artikel 14 vervangen door wat volgt :

« Art. 14. § 1. Hij die een verklaring van nationaliteitskeuze aflegt, moet op het tijdstip van de verklaring :

1. de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt en minder dan vierentwintig jaar oud zijn;

2. sedert ten minste drie jaar zijn hoofdverblijf in België hebben gehad op grond van een ononderbroken wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2;

3. zijn hoofdverblijf in België hebben gehad, hetzij uiterlijk vanaf de leeftijd van veertien tot achttien jaar, hetzij gedurende ten minste negen jaar.

§ 2. Verblijf in het buitenland kan met verblijf in België worden gelijkgesteld, wanneer de belanghebbende bewijst gedurende de wettelijk vereiste periodes een werkelijke band met België te hebben bewaard.

Het bewijs van de werkelijke band in de zin van het vorige lid kan maar worden geleverd op grond van bepaalde van de volgende elementen :

1. de kennis van een van de landstalen;

2. verblijven in België;

3. geregelde contacten met in België verblijvende personen;

4. aan de schoolplicht hebben voldaan in een van de landstalen;

5. houder zijn van onroerende zakelijke rechten in België;

6. nauwe banden hebben met België op sociaal of beroepsvlak.

Het bewijs van de in het vorige lid genoemde elementen kan met alle rechtsmiddelen worden geleverd.

Gelijkstelling van verblijfplaats als bepaald in § 2 is enkel van toepassing op de vreemdeling die voldoet aan de in artikel 13, 2º en 3º, gestelde voorwaarden. ».

Art. 5

In hetzelfde Wetboek wordt artikel 15 vervangen door wat volgt :

« Art. 15. § 1. De verklaring wordt tegen ontvangstbewijs afgelegd voor de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar hij die de verklaring doet zijn hoofdverblijfplaats heeft. De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft het ontvangstbewijs af, indien de stukken die bij de aanvragen en verklaringen moeten worden gevoegd, zijn ingediend. De Koning bepaalt, op voorstel van de minister van Justitie, de akten en stavingsstukken die bij de verklaring moeten worden gevoegd.

Uiterlijk binnen vijf werkdagen die volgen op de afgifte van het ontvangstbewijs, worden een afschrift van de verklaring en van de stavingsstukken alsmede een afschrift van het ontvangstbewijs door de ambtenaar van de burgerlijke stand voor advies voorgelegd aan het parket van de rechtbank van eerste aanleg van het rechtsgebied.

De procureur des Konings bericht hiervan onverwijld ontvangst.

Op hetzelfde ogenblik dat de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de procureur des Konings een afschrift van het dossier overzendt, zendt hij eveneens een afschrift aan de dienst Vreemdelingenzaken en de Veiligheid van de Staat.

§ 2. De procureur des Konings kan binnen zes maanden te rekenen van de in § 1 bedoelde verklaring een negatief advies uitbrengen over de verkrijging van de Belgische nationaliteit wanneer er een beletsel is wegens gewichtige feiten, eigen aan de persoon, die hij in de motivering van zijn advies dient te omschrijven, of als de grondvoorwaarden, die hij moet aangeven, niet vervuld zijn.

Indien de procureur des Konings meent geen negatief advies te moeten uitbrengen, zendt hij een attest dat geen negatief advies wordt uitgebracht aan de ambtenaar van de burgerlijke stand. De verklaring wordt onmiddellijk ingeschreven en vermeld zoals bepaald bij artikel 22, § 4.

Bij het verstrijken van de termijn van zes maanden en bij ontstentenis van een negatief advies of overzending van een attest dat geen negatief advies wordt uitgebracht, wordt de verklaring ambtshalve ingeschreven en vermeld zoals bepaald bij artikel 22, § 4.

De ambtenaar van de burgerlijke stand geeft van de inschrijving kennis aan de belanghebbende.

De verklaring heeft gevolg vanaf de inschrijving.

§ 3. Het negatieve advies van de procureur des Konings moet met redenen zijn omkleed. Het wordt aan de ambtenaar van de burgerlijke stand en bij aangetekende brief aan de belanghebbende betekend door toedoen van de procureur des Konings.

§ 4. Binnen vijftien dagen na de ontvangst van het negatieve advies bedoeld in § 2 kan de belanghebbende bij aangetekende brief aan de ambtenaar van de burgerlijke stand vragen zijn dossier over te zenden aan de rechtbank van eerste aanleg.

De rechtbank van eerste aanleg doet ingevolge het negatieve advies uitspraak, na de belanghebbende te hebben gehoord of opgeroepen.

De beslissing wordt aan de belanghebbende ter kennis gebracht door toedoen van de procureur des Konings. De belanghebbende en de procureur des Konings kunnen binnen vijftien dagen na de kennisgeving hoger beroep instellen tegen de beslissing, bij een aan het hof van beroep gericht verzoekschrift. De verlenging van de termijnen wegens de gerechtelijke vakantie geschiedt overeenkomstig artikel 50, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek.

Dit hof doet uitspraak na het advies van de procureur-generaal te hebben ingewonnen en de belanghebbende te hebben gehoord of opgeroepen.

De dagvaardingen en kennisgevingen geschieden langs administratieve weg.

Het beschikkend gedeelte van de onherroepelijke beslissing waarbij het negatieve advies niet in acht wordt genomen, wordt door toedoen van het openbaar ministerie aan de ambtenaar van de burgerlijke stand gezonden. De verklaring wordt onmiddellijk ingeschreven en vermeld zoals bepaald bij artikel 22, § 4. »

Art. 6

In hetzelfde Wetboek wordt artikel 16 vervangen door wat volgt :

« Art. 16. § 1. Het huwelijk heeft van rechtswege generlei invloed op de nationaliteit.

§ 2. De vreemdeling die huwt met een Belg of wiens echtgenoot gedurende het huwelijk de Belgische nationaliteit verkrijgt kan, indien de echtgenoten gedurende ten minste vijf jaar in België samen hebben verbleven op grond van een ononderbroken wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, en zolang zij in België samenleven, door een overeenkomstig artikel 15 afgelegde verklaring de staat van Belg verkrijgen, op voorwaarde dat hij op het tijdstip van die verklaring toegelaten of gemachtigd was tot een verblijf van onbeperkte duur in de zin van artikel 7bis, § 1.

De vereiste verblijfsduur van vijf jaar voorafgaand aan het afleggen van de verklaring wordt verminderd tot twee jaar indien de vreemde echtgenoot, vóór zijn huwelijk, sedert ten minste vijf jaar zijn hoofdverblijf in België heeft gevestigd op grond van een ononderbroken verblijfsrecht in de zin van artikel 7bis, § 2.

Samenleven in het buitenland kan worden gelijkgesteld met samenleven in België wanneer de belanghebbende bewijst dat er tijdens de vereiste periode tussen hem en België een werkelijke band is ontstaan.

Het bewijs van een werkelijke band in de zin van het vorige lid kan alleen worden geleverd op grond van bepaalde van de volgende elementen :

— kennis hebben van een van de landstalen;

— in België verblijven;

— geregelde contacten onderhouden met mensen die in België verblijven;

— aan de schoolplicht hebben voldaan in een van de landstalen;

— houder zijn van onroerende zakelijke rechten in België;

— nauwe banden hebben met België op sociaal of beroepsvlak.

Het bewijs van de in het vorige lid bedoelde elementen kan met alle rechtsmiddelen worden geleverd. ».

Art. 7

In hetzelfde Wetboek wordt artikel 19 vervangen door wat volgt :

« Art. 19. Om de naturalisatie te kunnen aanvragen, moet de vreemdeling op het tijdstip van de aanvraag :

1. de volle leeftijd van achttien jaar hebben bereikt;

2. toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in de zin van artikel 7bis, § 1;

3. sedert ten minste zeven jaar zijn hoofdverblijf in België hebben gevestigd op grond van een ononderbroken wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2; die termijn wordt met de helft verminderd voor de vreemdeling wiens hoedanigheid van vluchteling of van staatloze in België is erkend krachtens de er vigerende internationale overeenkomsten;

4. het bewijs leveren dat hij kennis heeft van een van de landstalen, alsmede een toereikende kennis van de universele waarden, de Belgische instellingen en de geschiedenis van België; het bewijs van die kennis kan met alle rechtsmiddelen worden geleverd;

5. onverminderd de door het parket uitgeoefende controle, niet onherroepelijk als dader, mededader of medeplichtige tot een vrijheidsstraf van ten minste vijf jaar zonder uitstel zijn veroordeeld voor een misdrijf zoals bedoeld in de artikelen 101 tot 112, 113 tot 120bis, 120quater, 120sexies, 121 tot 123, 123quater, tweede lid, 124 tot 134, 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies, 137, 140, 141, 331bis, 433quinquies tot 433octies, 477 tot 477sexies en 488bis van het Strafwetboek en in de artikelen 77bis, 77ter, 77quater en 77quinquies van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Indien de naturalisatieaanvrager voldoet aan de voorwaarden om de nationaliteit te verkrijgen op grond van een ander, bij dit Wetboek bepaald middel, moet hij de nationaliteit eerst op grond van die middelen aanvragen.

De Kamer publiceert jaarlijks een activiteitenverslag over het onderzoek van en de criteria voor de naturalisatieaanvragen. ».

Art. 8

In hetzelfde Wetboek worden in artikel 21, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, de volgende wijzigingen aangebracht :

1. paragraaf 1 wordt aangevuld met het volgende lid :

« Het verzoek om naturalisatie is alleen ontvankelijk wanneer daarbij de door de ontvanger van de registratie afgegeven kwijting is gevoegd, waaruit blijkt dat het toepasselijke registratierecht werd betaald. »;

2. in § 1 wordt de eerste zin van het tweede lid opgeheven;

3. in § 1, tweede lid, worden in fine de woorden « of bij iedere Belgische diplomatieke zending of beroepsconsulaire post » weggelaten;

4. in § 2, eerste lid, worden de woorden « of hij de in artikel 19, tweede lid, bedoelde band verliest » weggelaten;

5. in § 3, tweede lid, wordt de laatste zin opgeheven;

6. in § 3 wordt het derde lid opgeheven;

7. in § 3, vierde lid, wordt het woord « vier » vervangen door het woord « zes »;

8. paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt :

« De Kamer van volksvertegenwoordigers eist dat de aanvrager het in artikel 19, eerste lid, 4º bedoelde bewijs levert »;

9. paragraaf 5 wordt opgeheven.

29 november 2010.

Alain COURTOIS.
François BELLOT.
Christine DEFRAIGNE.

(1) Wet van 28 juni 1984 betreffende sommige aspecten van de toestand van de vreemdelingen en houdende invoering van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

(2) Referendaris bij het Grondwettelijk Hof, lector aan de FUCaM.

(3) Bijdrage tot het jaarverslag 2009 « Migratie », van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

(4) In 2000 had de wetgever in het Wetboek van de Belgische nationaliteit ten behoeve van alle vreemdelingen de mogelijkheid ingevoerd om de Belgische nationaliteit aan te vragen door middel van een verklaring, mits een van zijn ouders op het tijdstip van die aanvraag Belg was en ongeacht de leeftijd of de verblijfplaats van die vreemdeling. Parallel daarmee bepaalde artikel 10 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen dat elke vreemdeling die voldeed aan de voorwaarden om de Belgische nationaliteit te verkrijgen (met name door een nationaliteitsverklaring), van rechtswege in België mocht verblijven. Concreet hield dat in dat elke in het buitenland verblijvende meerderjarige vreemdeling van wie een van de ouders Belg werd, onverwijld aanspraak maakte op een onbeperkt verblijfsrecht. Aldus werd, zonder dat dit écht de bedoeling was, een vorm van gezinshereniging ingesteld. Om dat euvel te verhelpen werd dat artikel 10 aangepast bij de wet van 15 december 2006 : voortaan staat het verblijfsrecht alleen nog open voor vreemdelingen die de voorwaarden vervullen om, overeenkomstig de artikelen 13 en 14 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, de nationaliteit door nationaliteitskeuze te verkrijgen.

(5) Zie jaarverslag 2009 — MIGRATIE, Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding : in 2007 werd de Belgische nationaliteit in 11 543 gevallen verworven door nationaliteitsverklaring, en in 8 372 gevallen door naturalisatie.