5-660/1 | 5-660/1 |
18 JANUARI 2011
Dit voorstel van bijzondere wet en het wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 129 en 142 van het Gerechtelijk Wetboek en van artikel 69 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, om een evenwichtige aanwezigheid van vrouwen en mannen in de hogere rechtscolleges te waarborgen (Senaat, stuk nr. 5-652/1) beogen de evenwichtige samenstelling inzake geslacht van de hoogste rechtscolleges van ons land : het Grondwettelijk Hof, het Hof van Cassatie en de Raad van State.
Dit voorstel van bijzondere wet omvat enkel de regeling voor het Grondwettelijk Hof, gelet op de vereiste van een bijzondere meerderheid, opgelegd in artikel 142 van de Grondwet. De regeling voor de Raad van State en het Hof van Cassatie kan wel bij gewone bicamerale wet worden vastgelegd.
De magistratuur is de voorbije jaren sterk vervrouwelijkt. Uit officiële cijfers van Justitie blijkt dat het aandeel vrouwelijke magistraten in 1995 gemiddeld 30 % bedroeg. Dit percentage stemt ongeveer overeen met het aandeel vrouwelijke advocaten dat in hetzelfde jaar 35 % bedroeg (1) . In 2007 lag het aantal vrouwelijke magistraten op 45 % van de 2 446 in totaal.
Het rapport « Justitie in cijfers 2010 » maakt bij de evolutie van de medewerkers van het gerecht melding van een « geleidelijke opmars van de vrouw binnen een jongere magistratuur. » Het rapport stelt daarbij ook dat de man-vrouw verhouding bijna in evenwicht is.
Uit een onderzoek door de CD&V-werkgroep Vrouw en Maatschappij in augustus 2002 bleek dat deze algemene cijfers in sterk contrast staan met de vrouwelijke aanwezigheid in onze hoogste rechtbanken. Anno 2010 is er nog steeds een opmerkelijk verschil in de aanwezigheid van vrouwen in deze rechtscolleges.
— het Grondwettelijk Hof telt twaalf rechters. Momenteel zijn er hierbij elf mannen en slechts één vrouw. In de periode van midden 2001 tot midden 2007 was het Grondwettelijk Hof enkel samengsteld uit mannen.
— bij het Hof van Cassatie zijn vier raadsheren op achtentwintig of 14 % van het totaal vrouwen; bij het openbaar ministerie is er één vrouw op de vijftien leden, of 7 % van het totaal;
— bij de Raad van State zijn dertig raadsheren op honderdzevenentwintig (23 %) vrouwen;
— bij de hoven van beroep in België (inclusief de parketten-generaal) is er een verhouding van 70 % mannen tegenover 30 % vrouwen;
— bij de arbeidshoven is de man-vrouwverhouding 63 % tegenover 37 %;
— bij het federaal parket ligt de verhouding op 73 % tegenover 27 %.
(Bronnen : « Justitie in cijfers 2010 », FOD Justitie, p. 10 en « V/M-vertegenwoordiging in de juridische wereld », 18 september 2008, Nederlandstalige Vrouwenraad VZW).
Wat het Grondwettelijk Hof betreft, maakten in de vijfentwintig-jarige geschiedenis slechts drie vrouwen deel uit van het Hof dat uitspraak moet doen over de grondwettigheid van wetgevende normen en dat moet toezien op het respecteren van de mensenrechten, inclusief het toezicht op het naleven van gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel. Daarom menen de indieners dat het merkwaardig is dat het Grondwettelijke Hof zo goed als uitsluitend uit mannelijke rechters is samengesteld. Waar er in de bijzondere wet in een taalevenwicht en een evenwicht tussen vooraanstaande juristen en politici voorzien is, blijft de wet algemeen door te stellen dat het Hof moet samengesteld zijn uit « rechters van verschillend geslacht » (cf. artikel 34, § 5).
Er mag dus worden besloten dat er ook in deze sector sprake is van een « glazen plafond » dat vrouwen tegenhoudt om toe te treden tot de belangrijkste functies.
De publieke opinie overal ter wereld is zich steeds meer bewust van het belang van een evenwichtige samenstelling van dergelijke rechtscolleges voor het scheppen van een klimaat van vertrouwen in de rechterlijke macht. Een dergelijk klimaat is essentieel opdat de democratische rechtsstaat blijvend zou kunnen rekenen op de instemming van de burgers.
Pariteit in justitie is een grondeis. Het democratisch karakter van de instellingen, ook die van de rechterlijke macht, vereist een evenwichtige samenstelling in verhouding tot de samenleving.
Dergelijke maatregelen zijn bovendien coherent met de Belgische wetgeving inzake de evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen, op de kieslijsten, in de Hoge Raad voor de Justitie, ...
Het debat in ons land loopt achter op de ontwikkelingen op internationaal niveau. Het Internationaal Strafhof, dat sinds 1 juli 2002 permanente rechtsmacht heeft over de meest ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en van de mensenrechten, heeft in zijn Statuut waarborgen voor een evenwichtige samenstelling ingebouwd. Artikel 36.8 van het Statuut bepaalt dat de Staten in de keuze van de rechters voor de samenstelling van het Hof, naast een geografisch evenwicht en een evenwicht tussen de verschillende juridische systemen in de wereld, ook rekening moeten houden met een « billijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen ».
Bovendien tonen cijfers uit andere Europese landen aan dat België achterop loopt. Luxemburg (vier vrouwen op negen rechters) en Zweden (acht vrouwen op achttien rechters) benaderen de pariteit in de samenstelling van hun Grondwettelijk Hof. In een Europese rangschikking komt België op de vierentwintigste plaats.
De indieners zijn daarom overtuigd dat het rechtscollege dat uitspraak doet over de grondwettigheid van de wetten en deze moet toetsen aan de fundamentele rechten en vrijheden, in zijn samenstelling blijk moet geven van diversiteit en een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen. Dit moet ook leiden tot een verhoogd vertrouwen in de rechterlijke macht.
Om het beginsel, verwoord in deze wet, in de praktijk te brengen, verdient het aanbeveling de uitvoering ervan aan een strikte termijn te binden. Anderzijds dient te worden voorkomen dat de legaliteit van de beslissingen van de hoogste rechtscolleges tijdens de overgangsperiode of gedurende een tijdelijke onevenwichtige samenstelling, ingevolge emeritaat, ontslag, ziekte of overlijden van een rechter, wordt betwist.
Er wordt een periode ingelast, tot 31 december 2015, waarbinnen er een spontane invulling kan komen van het genderevenwicht. Als na het verstrijken van deze periode het in de wet voorziene evenwicht niet bereikt is, of op een later tijdstip het voorziene evenwicht niet meer gehaald zou worden, treedt een mechanisme in werking waarbij er per twee benoemingen er één ten goede moet komen aan het ondervertegenwoordigde geslacht, tot het evenwicht opnieuw bereikt is.
Het hierboven bedoelde mechanisme heeft als doel de goede werking van het Grondwettelijk Hof en de wettelijkheid van zijn beslissingen te garanderen en toch te voorzien in een mechanisme dat ingeval van onevenwichtige samenstelling er toe te komen dat na verloop van tijd deze verhouding terug hersteld wordt. Het ontbreken van een vrouw of man in de samenstelling kan dus geen grond zijn om de geldigheid van een uitspraak te betwisten.
Artikel 1
Dit voorstel van bijzondere wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77, 3º, van de Grondwet, met name een wetsvoorstel dat de samenstelling regelt van het Grondwettelijk Hof, zoals bedoeld in artikel 142 van de Grondwet. Dit wetsvoorstel dient te worden aangenomen met een meerderheid zoals bepaald in artikel 4, derde lid, van de Grondwet.
Artikel 2
Dit artikel beoogt de aanpassing van artikel 34 van de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof, met het oog op het bekomen van een evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen bij dat Hof.
Artikel 34 zal bepalen dat ten hoogste twee derden van de rechters van het Grondwettelijk Hof mogen van hetzelfde geslacht zijn.
Er wordt voorzien in een overgangsperiode tot 31 december 2015 om op een spontane wijze tot deze verhouding te komen. Indien deze verhouding niet bereikt is op 31 december 2015, dan treedt een mechanisme in werking waarbij er per twee benoemingen er minstens één ten goede moet komen aan een kandidaat van het ondervertegenwoordigde geslacht. Zo zal geleidelijk aan het in de bijzondere wet bedoelde evenwicht kunnen worden bereikt.
Ingeval op een bepaald ogenblik het reeds bereikte evenwicht niet meer bereikt wordt, dan treedt tijdelijk ditzelfde mechanisme in werking tot het ogenblik dat het in het tweede lid bedoelde evenwicht opnieuw bereikt is.
Sabine de BETHUNE Cindy FRANSSEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 34, § 5, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, ingevoegd bij de bijzondere wet van 9 maart 2003, wordt aangevuld met de volgende twee leden :
« Ten hoogste twee derden van de rechters in het Grondwettelijk Hof zijn van hetzelfde geslacht.
Indien de verhouding bepaald in het eerste lid niet bereikt is op 31 december 2015 of ingeval deze verhouding op een later ogenblik niet meer bereikt wordt, dient vanaf dat ogenblik voor elke twee benoemingen er ten minste één ten goede te komen aan een kandidaat van het minst vertegenwoordigde geslacht. »
30 november 2010.
Sabine de BETHUNE Cindy FRANSSEN. |
(1) Belgisch verslag voor de vierde VN-vrouwenconferentie te Peking, 1995.