5-654/1

5-654/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

13 JANUARI 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie

(Ingediend door de heren Guido De Padt en François Bellot)


TOELICHTING


Dit voorstel wil zinvolle dagbesteding met het oog op de activering van personen die een leefloon ontvangen inbedden in een persoonlijk traject. Om dit te bereiken wordt een kleine aanpassing van de bestaande wet betreffende het recht op maatschappelijke integratie (RMI-wet) voorgesteld : vrijwilligerswerk wordt een optie mét perspectief, aan het begin van een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie (GPMI) voor mensen die een leefloon ontvangen en die op dit moment nog niet klaar zijn om de arbeidsmarkt te betreden. Ze krijgen de kans om binnen een duidelijk afgebakende taakomschrijving en een voorafbepaalde termijn werkervaring op te doen en werkattitude te ontwikkelen in (laagdrempelig) vrijwilligerswerk met het oog om door te groeien naar een volwaardige, betaalde job. Bovenop het leefloon krijgen deze mensen een onkostenvergoeding, zoals bepaald in de wet betreffende de rechten van de vrijwilliger. De OCMW's krijgen een bijkomende vergoeding voor het werk dat zij in het kader van deze doelstelling leveren.

We kunnen niet omheen de vaststelling dat de druk op de OCMW's alsmaar groter wordt. Volgens cijfers van de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) kregen in 2009 gemiddeld 90 528 mensen een leefloon, oftewel een stijging van 9.2 % ten opzichte van 2008. Vooral Vlaanderen scoort slecht met een gemiddeld maandelijks aantal van 24 841 leefloners, een toename van maar liefst 11.3 % in vergelijking met het jaar voordien. Wallonië liet een stijging optekenen van 8.9 %, in absolute cijfers 40 712 mensen, terwijl het Brussels Gewest de schade enigszins kon beperken tot bijna 25 000 leefloners (+7.5 %).

Het aangescherpte activeringsbeleid ten aanzien van werklozen zal daar een rol in spelen. Werkzoekenden worden sterker aangespoord om op zoek te gaan naar een job en krijgen hiervoor de nodige middelen aangereikt door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding. Wanneer die aansporingen na tal van waarschuwingen in dovemansoren vallen, kunnen ze resulteren in een tijdelijke of definitieve schorsing als uitkeringsgerechtigde werkloze. Geschorste werklozen doen daardoor meer een beroep op OCMW-steun. Een vergelijking : in 2005 « verhuisden » in Wallonië 373 mensen van de RVA naar een OCMW, terwijl er in 2009 maar liefst 4 499 personen dezelfde beweging maakten of een stijging van 1 206 % op vier jaar tijd !

Het ten laste nemen van de uitbetaling van het leefloon is één zaak. Inspanningen leveren om leefloongerechtigden aan het werk te helpen is een andere.

De huidige instrumenten om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk uitkeringsgerechtigden worden voorbereid op de arbeidsmarkt spelen nog niet voldoende in op de persoonlijke noden van werkzoekenden.

Praktijkvoorbeelden vertellen ons dat niet iedereen onmiddellijk klaar is om een plaats op de arbeidsmarkt in te nemen. Veel meer dan de RVA, moet een OCMW — bij het evalueren van arbeidsbereidheid — ook rekening houden met gezondheids- of billijkheidsredenen, vooraleer iemand te kunnen dwingen aan het werk te gaan of er hem voor te sanctioneren wanneer hij het niet doet (art. 3, 5º, RMI-wet).

Het is dus niet steeds evident om een leefloongerechtigde onmiddellijk toe te leiden naar een reguliere betrekking. Een job is o.i. nochtans één van de basisvoorwaarden om een volwaardige en als dusdanig erkende plaats in te nemen in onze samenleving. Voor zichzelf kunnen zorgen en opkomen, versterkt in belangrijke mate het gevoel voor eigenwaarde. Naast de mogelijkheid om inkomen te krijgen uit betaalde arbeid, is het hebben van werk voor vele burgers ook medebepalend voor het zelfrespect.

Momenteel doen de OCMW's al heel wat inspanningen om de vaardigheden van hun cliënten te verhogen en de instroom naar een betaalde job te vergemakkelijken. Ze doen dit door onder meer zelf als werkgever op te treden in het kader van een zogenaamde artikel 60, § 7 — tewerkstelling (toepassing organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn). Deze wetsbepaling verplicht de OCMW's « teneinde de werkervaring van betrokkene te bevorderen », alle maatregelen te nemen om hem een betrekking te bezorgen en in voorkomend geval deze vorm van dienstverlening te verschaffen door zelf als werkgever op te treden.

Er zijn echter ook mensen die niet (onmiddellijk) over voldoende mogelijkheden beschikken om een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, aan te vangen, terwijl zij ook geen billijkheidsredenen overeenkomstig artikel 3, 5º RMI-wet kunnen inroepen. Bovendien zijn ook de beschikbare plaatsen beperkt. Voor die mensen kunnen opstapmogelijkheden worden gezocht in de vorm van vrijwilligerswerk of arbeidszorg in diverse sectoren zoals bijvoorbeeld in een stedelijke groendienst of binnen de maatschappelijke hulpverlening (1) .

Wij zijn van oordeel dat een zachtere activering (2) , als opstap naar de reguliere arbeidsmarkt, kan bereikt worden door een zinvolle maatschappelijke participatie. Vertrekkend vanuit een emancipatorische benadering moet gestreefd worden om een proces op te starten, waarbij de samenleving inspanningen doet voor het herinschakelen van het individu en waarbij vooral rekening wordt gehouden met diens capaciteiten. Voor iemand die nog niet klaar is voor « het grote werk », kan vrijwilligerswerk bijvoorbeeld bijzonder geschikt zijn. Voorwaarde is wel dat het dan om een welomschreven taak moet gaan die rekening houdt met het precieze profiel van de betrokkene en een opdracht die duidelijk afgebakend wordt in de tijd (en die desgevallend in beperkte mate na een evaluatie eenmalig kan worden verlengd). Vrijwilligerswerk is géén job, kan geenszins primeren op een job of beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Het is integendeel een middel om iemands « employability » te verhogen en die sneller naar een job te laten doorgroeien als onderdeel van een activeringstraject, meer bepaald bij de aanvang van een persoonlijk traject. In dat verband moet er ook ernstig over gewaakt worden dat vrijwilligerswerk — eventueel in combinatie met andere sociale voordelen of inkomsten — geen bijdrage kan leveren tot een inactiviteitsval. De optie van het vrijwilligerswerk wordt niet ingevoerd als een standaard-onderdeel van een persoonlijk traject. Ze moet selectief worden toegekend en is dus helemaal geen recht in hoofde van een leefloner.

Vrijwilligersengagement kan de sociale cohesie en integratie van het individu impulsen geven, hetgeen uiteindelijk diens toegang tot de arbeidsmarkt (« het grote werk ») kan vergemakkelijken. Maar dat moet ook voor een stuk « afdwingbaar » zijn en deel kunnen uitmaken van afspraken. De inspanningen moeten met andere woorden van de twee kanten (overheid en individu) komen. Om dit meer kracht bij te zetten en om de OCMW's ook voor een stukje te belonen voor hun inspanningen op dit vlak, menen wij dat een wettelijke verankering en erkenning van dit vrijwilligerswerk binnen de RMI-wetgeving aangewezen is.

Met huidig voorstel beogen wij een activering via een in de tijd beperkte participatie in « niet-echt- betaalde » activiteiten, met als oogmerk om op die manier onbenutte kwaliteiten om te zetten in zinvolle activiteiten. Deze hebben de uitdrukkelijke bedoeling om op hun beurt een eerste stap naar echt betaald werk te zijn. Vrijwilligerswerk kan aan de participanten ook vlugger een plaats in de samenleving geven, omdat zij zich voor een stuk erkend en -zo hopen wij toch- ook gewaardeerd zullen voelen.

Wij pleiten er daarom voor om in de tijd beperkt en maatgericht vrijwilligerswerk door leefloongerechtigden te erkennen en te integreren als onderdeel in een activeringsstrategie, waarbij de begeleidingskost (zie in dat verband de voorlaatste paragraaf van deze toelichting) niet mag worden onderschat.

De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) verwoordde deze problematiek in een publicatie (3) als volgt :

« OCMW's doen dagelijks inspanningen om leefloners aan het werk te helpen, bijvoorbeeld onder art. 60, § 7 van de OCMW-wet (inforumnr. 16851). Dit gebeurt binnen de diensten van het OCMW zelf, bij de gemeente of bij andere besturen en organisaties waarmee de OCMW's afspraken maken over een zinvolle werkinvulling en de begeleiding van de leefloners. Ze doen dit al jaren, en met succes. Wie nog niet kan werken, sporen ze aan om een opleiding te volgen. Heel wat OCMW's doen veel inspanningen om de vaardigheden van hun cliënten te verbeteren om zo hun kansen op de arbeidsmarkt te verhogen. Wie om gezondheids- of billijkheidsredenen niet kan werken, krijgt een leefloon. Een leefloner verplichten om in ruil voor zijn leefloon klusjes te doen, is binnen de huidige wet niet toegelaten. Wanneer leefloners prestaties verrichten onder leiding, gezag en toezicht, dan werken ze met een arbeidsovereenkomst en worden het werknemers die een loon krijgen. Vanaf dan zijn het dus geen leefloners meer, ze verliezen dan ook de sociale voordelen verbonden aan het leefloonstatuut. Alleen wanneer het om een deeltijdse tewerkstelling gaat die te weinig inkomen oplevert, krijgen ze bovenop hun loon nog een aanvullend leefloon. De VVSG ijvert wel al jarenlang om ook zinvolle dagbesteding te erkennen in het kader van de leefloonwet, waarbij mensen die niet klaar zijn voor de arbeidsmarkt, zich toch dienstig kunnen maken voor de samenleving, bijvoorbeeld via vrijwilligerswerk. »

Dit voorstel voorziet in de mogelijkheid — niet het recht ! — om geïndividualiseerde projecten voor maatschappelijke integratie (GPMI's) (4) in te voeren die specifiek gericht zijn op vrijwilligerswerk. In onze perceptie moet het gaan om in de tijd beperkte, duidelijk omschreven initiatieven die kaderen in (de aanvang van) een gepersonaliseerde trajectbegeleiding voor zij die er werkelijk nood aan hebben. De autonomie ter zake behoort evenwel toe aan het OCMW, waarbij het mogelijk is dat voor moeilijke doelgroepen deze trajecten verlengd kunnen worden. We stippen hierbij bovendien aan dat we net als bij de wet betreffende de rechten van de vrijwilliger ervan uitgaan dat er geen onderscheid mag worden gemaakt tussen vrijwilligers. Met andere woorden : vermits het vrijwilligerswerk in dit voorstel moet kaderen in een persoonlijke trajectbegeleiding, worden er geen specifieke sectoren gepriviligieerd of worden er geen andere sectoren uitgesloten. Het beoogde vrijwilligerswerk kan met andere woorden even goed in de culturele of de sportsector dan in de social-profitsector worden verricht.

De wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers (Belgisch Staatsblad van 29 augustus 2005), verder vrijwilligerswet genoemd, definieert het vrijwilligerswerk, de vrijwilliger en een vrijwilligersorganisatie als volgt :

1º vrijwilligerswerk : elke activiteit :

a) die onbezoldigd en onverplicht wordt verricht;

b) die verricht wordt ten behoeve van één of meer personen, andere dan degene die de activiteit verricht, van een groep of organisatie of van de samenleving als geheel;

c) die ingericht wordt door een organisatie anders dan het familie- of privéverband van degene die de activiteit verricht;

d) en die niet door dezelfde persoon en voor dezelfde organisatie wordt verricht in het kader van een arbeidsovereenkomst, een dienstencontract of een statutaire aanstelling;

2º vrijwilliger : elke natuurlijke persoon die een in 1º bedoelde activiteit verricht;

3º organisatie : elke feitelijke vereniging of private of publieke rechtspersoon zonder winstoogmerk die werkt met vrijwilligers [, waarbij onder feitelijke vereniging wordt verstaan elke vereniging zonder rechtspersoonlijkheid van twee of meer personen die in onderling overleg een activiteit organiseren met het oog op de verwezenlijking van een onbaatzuchtige doelstelling, met uitsluiting van enige winstverdeling onder haar leden en bestuurders, en die een rechtstreekse controle uitoefenen op de werking van de vereniging].

In huidig voorstel wordt onder het vrijwilligerswerk, ook gemeenschapswerk/-dienst (per definitie vrijwilligerswerk) begrepen, met dien verstande dat wij beogen dat in alle gevallen steeds een beperkte onkostenvergoeding, die qua hoogte zich situeert binnen de door de vrijwilligerswet bepaalde grensbedragen, wordt uitbetaald overeenkomstig de vrijwilligerswet (5) . Er is dus absoluut geen sprake van het uitbetalen van een loon ! De bij artikel 10 van deze wet voorziene regeling kan een maatstaf zijn (max. 991,57 euro per jaar aan index 103,14), waarbij rekening moet worden gehouden met de zeer smalle inkomensspanning tussen leefloon, werkloosheidsvergoeding en minimumlonen.

Wij laten het evenwel aan de Koning over om één en ander verder te specificeren.

De OCMW's zelf zullen met toepassing van het aangepaste artikel 34 RMI-wet een financiële tussenkomst ontvangen (10 % van het bedrag van het leefloon) voor het opzetten, aansturen en begeleiden van dergelijke projecten.

Onderhavig voorstel heeft hoegenaamd niet de bedoeling om stigmatiserend te werken ten aanzien van een bepaalde groep uitkeringsgerechtigden. Integendeel, het is juist de bedoeling om via een licht duwtje in de rug (het GPMI) een (bij aanvang bescheiden) plaats in te nemen in de samenleving. Na een grondig overleg, kunnen de lijnen uitgezet worden waarbinnen vrijwilligerswerk en gemeenschapsdiensten zouden kunnen worden uitgevoerd. Uiteraard zal er een akkoord en medewerking moeten zijn vanuit de organisaties en besturen zelf, maar het is evenzeer belangrijk dat de OCMW's de mensen begeleiden in hun zoektocht naar zinvolle taken, die kunnen bijdragen in hun persoonlijke ontwikkeling en doorgroei naar een reguliere job, en naar het af en toe ontsnappen aan de vier muren waar zij soms constant tussen leven. De bijstand en ondersteuning van het OCMW zullen dat werk (om)kaderen en er een erkenning aan geven. Onnodig te zeggen dat deze vorm van « tewerkstelling » ook voor allochtonen een belangrijke impuls kan zijn om zich meer en beter te integreren in onze maatschappij.

Guido DE PADT
François BELLOT.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 11, § 1, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie wordt aangevuld met een vierde en vijfde lid, luidende :

« Voor het bereiken van deze doelstellingen kan worden afgesproken dat bij de aanvang van het geïndividualiseerd project in de tijd beperkt en welomschreven vrijwilligerswerk, zoals gedefinieerd in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers, wordt uitgevoerd. Wie in dit kader vrijwilligerswerk verricht, kan een onkostenvergoeding ontvangen, die niet hoger is dan de in de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers bepaalde bedragen.

De Koning bepaalt, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de voorwaarden waaraan het vrijwilligerswerk moet voldoen, evenals de voorwaarden, de omstandigheden en de termijn waarbinnen het moet worden uitgevoerd. »

Art. 3

In artikel 34 van dezelfde wet worden de woorden « met toepassing van artikel 11, § 2, a » vervangen door de woorden « met toepassing van artikel 11, § 1, vierde lid, en § 2, a ».

22 november 2010.

Guido DE PADT
François BELLOT.

(1) Arbeidszorg is bedoeld voor mensen die niet, nog niet of niet meer terechtkunnen in het reguliere of beschermde arbeidscircuit. De arbeidszorg wil ook voor deze mensen het recht op arbeid waarborgen. De arbeidszorg biedt hen arbeidsmatige activiteiten aan in een werkomgeving die ofwel op productie ofwel op dienstverlening is gericht en ondersteunt hen daarbij. Het gaat om vrijwillig onbetaald werk onder begeleiding. De arbeidszorg brengt de latente functies van arbeid in hun bereik en draagt zo bij tot het algemeen welzijn van deze arbeidszorgmedewerkers. (cf. http://www.socialeeconomie.be/arbeidszorg).

(2) Voor een interessante bespiegeling over het activeringsdiscours, verwijzen we naar Armoede en sociale uitsluiting, Jaarboek 2009, Jan Vranken, Geert Campaert, Danielle Dierckx en An Van Haarlem, Acco Leuven, 2009, vanaf pag. 163.

(3) M-Weter nr. 8, 2010, http://www.vvsg.be/sociaal_beleid/ezine/documents/m-weter%202010/m-weter2010_8.pdf.

(4) Het geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie wordt voorbereid door de met het dossier belaste maatschappelijk werker in overleg met de aanvrager en wordt geformaliseerd in een contract.

(5) Vrijwilligersvergoedingen die worden uitbetaald met toepassing van de vrijwilligerswet, komen niet in aanmerking (art. 22 § 1, q, van het koninklijk besluit van 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie, Belgisch Staatsblad 31 juli 2002) voor het berekenen van de bestaansmiddelen die een (neerwaartse) invloed kunnen hebben op het bedrag van het leefloon.