5-636/1

5-636/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

22 DECEMBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van het kind, wat de invoering van het zorgouderschap betreft

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune en de heer Rik Torfs)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 2 juli 2008 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 52-1303/1)

Situering

Wetenschappelijke projecties leren dat het aantal huishoudens in Vlaanderen gestaag zal aangroeien de komende vijftien jaar. De gezinsverdunning houdt aan. Er komen meer kleinere gezinnen. De huishoudenomvang daalt van 2,59 personen in 1991 naar 2,27 in 2016. Van de 400 000 bijkomende huishoudens zouden er 350 000 singles zijn. Het aantal alleenstaanden met kinderen stijgt met 60 000. De gehuwden blijven in totaal ongeveer status quo, maar er zouden meer kinderloze koppels komen.

Het probleem met deze cijfers is dat het feitelijk samenleven wordt onderschat. Dit is een gevolg van het feit dat de projecties steunen op de wettelijke woonplaats. Het samenwoninggedrag van uit elkaar gevallen koppels met kinderen bepaalt de huishoudens waarin heel wat kinderen de komende jaren zullen opgroeien. We weten dat mensen minder makkelijk huwen, sneller uit elkaar gaan en vaker ongehuwd samenleven, dat er meer nieuwsamengestelde gezinnen zijn.

Meer kinderen zullen opgroeien in gezinnen met een ouder en een zorgouder, vaak de partner van de ouder. Het huwelijk blijft de belangrijkste plaats waar kinderen opgroeien, en verdient daarom bijkomende ondersteuning, maar is niet de enige plaats. Meer nieuwsamengestelde gezinnen zullen in de komende jaren instaan voor de opvoeding van kinderen. Zo groeide in Vlaanderen 12 % van het aantal minderjarigen op in een nieuwsamengesteld gezin.

De engagementen van de zorgouder kunnen nogal eens verschillen. Vaak speelt ook de andere wettelijke ouder nog een rol. De maatschappij kenmerkt zich door een veelheid aan samenlevingsvormen.

In nieuwsamengestelde gezinnen zijn relaties tussen kinderen, zorgende ouders en niet zorgende juridische ouders complex. Biologisch, juridisch en feitelijk ouderschap zitten niet altijd meer bij één en dezelfde persoon.

Het aangepaste kader om de complexe relatie tussen kinderen en zorgouders te ondersteunen, bestaat in onze wetgeving niet. Heel wat mensen zorgen voor kinderen (van bijvoorbeeld hun partner), maar kunnen weinig of geen rechten of plichten opnemen ten opzichte van die kinderen. Voor kinderen en zorgouders is in die situaties geen zekerheid, ook niet wanneer de nieuwe relatie tussen partners wordt beëindigd.

Zekerheid moet er eerst en vooral komen voor kinderen in alle gezinnen en families. Ook in anderssamengestelde gezinnen staat het belang van het kind voorop. De nieuwe partner van vader of moeder — hetero of holebi, een grootouder, een tante of nonkel, ... — neemt vaak heel wat opvoedende taken over de kinderen op zich. De nieuw opgebouwde affectieve band tussen de niet-biologische zorgouder en het kind verdient wettelijke bescherming. Voor christendemocraten is de ondersteuning van alle gezinnen en families gemeenschapsvormend. Voor de indieners wordt een verbonden samenleving van onderuit opgebouwd. De indieners willen daarom dat een wettelijke regeling bescherming biedt aan de opgebouwde zorgrelaties.

Zorgouderschap : een systeem van ouderlijk gezag op maat van het gezin

Het almaar toenemend aantal feitelijke situaties waarin een kind door een niet-ouder wordt opgevoed, maakt een wetswijziging onontbeerlijk. Die hervorming is noodzakelijk om het burgerlijk recht af te stemmen op het recht op eerbiediging van het gezinsleven, zoals dat in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is verankerd en zoals dat door het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) werd geïnterpreteerd (1) . Genoemd Europees mensenrechtenverdrag dient in onderlinge samenhang met artikel 22 van de Grondwet gelezen te worden.

Reeds in het Marckx-arrest van 13 juni 1979 stelde het EHRM dat er geen reden is om een onderscheid te maken tussen wettig gezin en natuurlijk gezin. In het arrest X Y Z van 22 april 1997 bevestigde het EHRM dat de werkingssfeer van artikel 8 EVRM, dat het recht op eerbiediging van het gezinsleven waarborgt, zich niet beperkt tot gezinnen die ontstaan zijn uit een huwelijk maar ook andere feitelijke relaties kan omvatten.

In antwoord op een prejuduciële vraag aan het toenmalige Arbitragehof — thans Grondwettelijk Hof — over het eventuele bestaan van discriminatie die in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet omwille van het feit dat het ouderlijk gezag alleen kan worden toegekend aan personen die een afstammingsband met het kind hebben, bevestigde het Hof dat de categorie van kinderen zonder dergelijke afstammingsband zonder toelaatbare verantwoording verschillend wordt behandeld ten opzichte van de categorie van kinderen met een dergelijke afstammingsband. Voorts stelde het Hof :

« Maar het staat aan de wetgever om te preciseren in welke vorm, onder welke voorwaarden en volgens welke procedure het ouderlijk gezag, in het belang van het kind, zou kunnen worden uitgebreid tot andere personen die geen afstammingsband met het kind hebben, (...) » (2)

Bij het uitwerken van een juridisch kader voor de gezinsomgeving van een kind, dient tevens rekening te worden gehouden met het Verdrag inzake de rechten van het kind, goedgekeurd te New York op 20 november 1989 :

1) artikel 3 stelt dat acties met betrekking tot het kind steeds met het belang van het kind rekening moeten houden;

2) artikel 5 gaat in op het respect voor de rechten en verantwoordelijkheden van ouders en de ruimere familie om het kind leiding te geven overeenkomstig zijn groeiende capaciteiten. De commentaar op dit artikel geeft aan dat het hier om een ruim familiebegrip gaat. Het gaat hier niet enkel over het oorspronkelijke kerngezin;

3) in artikel 7 vindt men de bepaling dat het kind, voorzover als mogelijk, het recht heeft om door zijn ouders te worden verzorgd. Uiteraard kan er hier geen sprake van zijn als een ouder wegvalt (overlijden), bij verwaarlozing of misbruik. Maar een algemeen verdragsprincipe is dat in normale omstandigheden een kind het best gebaat is bij zijn ouders;

4) artikel 8 gaat in op het recht op behoud van identiteit en de verplichting om de basale aspecten van de identiteit van het kind (naam, nationaliteit en familiebanden) te beschermen en zo nodig te herstellen. Ook al focust dit artikel op het belang van de familiebanden in de identiteit van het kind, er wordt ook uitdrukkelijk erkend dat een kind betekenisvolle relaties met mensen in zijn of haar omgeving kan aangaan;

5) artikel 9 formuleert het recht van het kind om met zijn/haar ouders samen te leven, tenzij geoordeeld wordt in overeenstemming met de toepasselijke procedures dat dit onverenigbaar is met zijn/haar belang;

6) artikel 18 erkent de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Dit artikel houdt echter niet in dat de zorg voor het kind ook steeds uitsluitend door de ouders moet of kan worden opgenomen (3) .

Huidig wetsvoorstel tracht de bovenvermelde uitspraken en beginselen te respecteren en tevens rekening te houden met het advies dat de Raad van State tijdens de 51e zittingsperiode uitbracht over diverse wetsvoorstellen en amendementen met betrekking tot het stiefouderschap (kamerdocument DOC 51 0393/002). Ook de hoorzittingen en schriftelijke adviezen (kamerdocument 51-393/003) leverden heel wat nuttige informatie en inspiratie op voor het uitwerken van dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel dat CD&V tijdens de 51e zittingsperiode indiende (DOC 51 0393/001), werd in functie van al deze elementen grondig herzien.

Om de situatie te regelen van kinderen die opgroeien in gezinnen die bestaan uit hun juridische ouder en een andere zorgende persoon die niet de natuurlijke of juridische ouder is van het kind, is niet gekozen voor adoptie of pleegvoogdij (4) .

De indieners opteren uitdrukkelijk voor een eenvoudigere procedure en grondvoorwaarden dan voor de adoptieprocedure, zonder voorbereiding en maatschappelijk onderzoek, met minder toestemmingsvereisten en zonder leeftijdsvoorwaarden. Bovendien heeft het zorgouderschap minder verstrekkende gevolgen en brengt het bijvoorbeeld geen afstammingsbanden tot stand hetgeen bijzonder nuttig kan zijn indien een ouder het kind samen opvoedt met bijvoorbeeld een familielid, aangezien een adoptie in die situatie is uitgesloten. Het wetsvoorstel tot invoering van een zorgouderschap roept bovendien geen erfrecht in het leven en brengt geen naamswijziging met zich mee.

Tot slot is de kring van personen voor wie het zorgouderschap openstaat ruimer gedefinieerd vermits het ook openstaat voor personen die niet de partner van de ouder zijn maar bijvoorbeeld diens ouder, broer of zus.

Ook de pleegvoogdij (artikelen 475bis tot 475septies BW) biedt geen soelaas vermits zij onderworpen is aan een uitdrukkelijk gesloten overeenkomst tussen de ouders en de pleegvoogd, zij slechts beperkte juridische prerogatieven verleent aan de pleegvoogd en als gevolg heeft dat de aan de pleegvoogd overgedragen prerogatieven niet langer worden uitgeoefend door de vader en de moeder van het kind (5) .

De indieners pleiten voor een zorgouderschap met twee snelheden teneinde het risico van conflicten maximaal te beperken.

De eerste categorie situaties betreft deze waarbij het ouderlijk gezag over het kind wordt uitgeoefend door slechts één van de ouders van het kind, omdat de afstamming van het kind slechts ten aanzien van die ene ouder vaststaat, omdat de andere ouder overleden is of vermoedelijk afwezig is verklaard, of omdat de andere ouder in de voortdurende onmogelijkheid is om het ouderlijk gezag uit te oefenen of in onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven. In deze situaties moet de jeugdrechtbank het zorgouderschap kunnen toekennen aan de duurzaam zorgende persoon die niet de natuurlijke of juridische ouder is van het kind en wanneer dit in diens belang is, het kind een bijzondere affectieve band heeft met deze persoon en vanaf twaalf jaar instemt met het zorgouderschap.

De jeugdrechtbank kan dan het ouderlijk gezag met betrekking tot de persoon, alsook met betrekking tot de goederen van het kind geheel of gedeeltelijk toekennen aan de ouder en de zorgouder samen.

De tweede categorie situaties betreft deze waarbij het ouderlijk gezag gezamenlijk door de twee ouders van het kind wordt uitgeoefend of uitsluitend is opgedragen aan één van deze ouders. In deze situaties moet de jeugdrechtbank toestemming kunnen geven aan een ouder om een deel van de rechten en plichten van het ouderlijk gezag over te dragen aan de zorgende persoon die niet de natuurlijke of juridische ouder is van het kind en wanneer dit in diens belang is, het kind een bijzondere affectieve band heeft met deze persoon en de andere ouder en het kind vanaf twaalf jaar instemmen met het zorgouderschap.

Er wordt hierbij geen afbreuk gedaan aan de rechten en plichten van de wettelijke ouders die verantwoordelijk blijven voor hun kind en er wordt tevens in een regeling voorzien om te vermijden dat er verschillende zorgouderschappen over het kind in het leven worden geroepen.

Grootouders en familieleden

Ook bijvoorbeeld grootouders kunnen toetreden tot het statuut. In de praktijk staan grootouders of andere familieleden in voor de daadwerkelijke opvoeding en verzorging van het kind. In die zin kunnen ook zij zorgouders zijn. De voorgestelde regeling kan ook hier een soepel en aangepast antwoord bieden, zonder dat de nodige waarborgen voor de ouders verloren gaan.

Voogdij en erfenis

De zorgouder kan op dit ogenblik reeds aangewezen worden door de overblijvende ouder zelf als testamentair voogd, of kan aangewezen worden als voogd na het openvallen van de voogdij.

In dit verband wensen de indieners de verplichting in te bouwen tot het horen van de zorgouder op het ogenblik van het openvallen van de voogdij, voor zover de zorgouder niet zou zijn aangewezen als voogd door de ouder.

Ook de erfrechtelijke gevolgen van het vooroverlijden van een zorgouder kunnen in het belang van het kind geregeld worden via testament, en dit binnen de perken van het beschikbare gedeelte. De indieners achten het niet wenselijk dat terzake wordt ingegrepen op het reservatair erfrecht.

De indieners wijzen er in dit verband op dat het wel raadzaam is voor zorgrelaties verminderde tarieven van successie toe passen, zoals dit bijvoorbeeld reeds gebeurt in het Vlaamse Gewest.

De juridische regeling van het zorgouderschap is een geschikt antwoord op nieuwe evoluties binnen onze families. Het biedt zekerheid, creëert duurzaamheid en maatschappelijke verbondenheid en brengt respect op voor opgenomen verantwoordelijkheid ongeacht de samenstelling van het gezin. Aan de fundamentele regeling van ouderlijke afstamming wordt niet geraakt, noch worden de nodige waarborgen voor de oorspronkelijke ouders opgegeven.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel voorziet in de optioneel bicamerale procedure.

Hiervoor wordt verwezen naar het compromis dat reeds meer dan tien jaar in de parlementaire overlegcommissie wordt gehanteerd waarbij structurele wijzigingen aan de bevoegdheden van de hoven en de rechtbanken verplicht bicameraal zijn en de overige bevoegdheidsaanpassingen — zoals in casu door de jeugdrechtbanken bevoegd te maken inzake het zorgouderschap — optioneel bicameraal.

Artikel 2

De regeling inzake het zorgouderschap wordt ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek via een nieuwe titel IX/1 in boek I met het opschrift « Het zorgouderschap ».

Artikelen 3 tot 5

De artikelen 3, 4 en 5 bevatten een aantal algemene bepalingen met betrekking tot het zorgouderschap.

Er worden een aantal definities geformuleerd en uiteengezet welke twee vormen van zorgouderschap mogelijk zijn.

Tevens wordt beklemtoond dat het zorgouderschap geen afbreuk doet aan de bestaande afstammingsbanden van het kind en dat de wettelijke ouders van het kind hun rechten en plichten ten aanzien van hun kind behouden. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de opmerking van de Raad van State dat ter wille van de rechtszekerheid dient te worden vermeld dat er uitdrukkelijk wordt bevestigd dat deze rechten niet worden aangetast door de nieuwe bepalingen die worden ingevoegd (6) .

Artikel 6

Dit artikel regelt de eerste categorie van situaties van zorgouderschap in een hoofdstuk II, namelijk de situaties waarin slechts één ouder het ouderlijk gezag uitoefent.

Artikel 7

Dit artikel somt de situaties op waarin het ouderlijk gezag door slechts één ouder wordt uitgeoefend. Ook binnen de staten-generaal van het Gezin van 2004 was een meerderheid van de leden van de groep het er over eens dat een derde meer rechten kan toegewezen krijgen dan die welke momenteel voorzien zijn in de wet wanneer slechts één ouder het ouderlijk gezag uitoefent.

Zelfs wanneer de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend aan één van de ouders is toegewezen, behoudt de andere ouder in principe essentiële prerogatieven zoals het recht op persoonlijk contact, het recht om toezicht te houden op de opvoeding van het kind, om hieromtrent te worden ingelicht en om zich tot de jeugdrechtbank te wenden om in het belang van het kind bepaalde handelingen te laten opleggen of verbieden. Om conflicten zoveel mogelijk te vermijden, wordt deze situatie niet in hoofdstuk II behandeld maar in een hoofdstuk III dat het zorgouderschap regelt in gevallen van gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag door de beide ouders van het kind.

Het verzoek tot het toepassen van de regeling dient uit te gaan van een ouder en een andere dan die ouder. Deze formulering is bewust breed gekozen, opdat ook bijvoorbeeld grootouders of andere familieleden zouden kunnen in aanmerking komen.

Het criterium van de bijzondere affectieve band is reeds opgenomen in de wettelijke regeling van het recht op persoonlijk contact van artikel 375bis van het Burgerlijk Wetboek. De indieners wensen zich te enten op het daar gehanteerde criterium.

Andere voorwaarde is dat een ouder en de zorgouder gedurende een onafgebroken periode van twee jaar voorafgaand aan het inleiden van de vordering daadwerkelijk samen zorg hebben gedragen voor het kind. Het samen daadwerkelijk zorg dragen over het kind is een feitenkwestie, waarbij de zorgrelatie het louter occasionele overstijgt en een duurzaam karakter dient te vertonen. Het vereist dat de ouder en zorgouder zich dagelijks of regelmatig met de opvoeding van het kind inlaten. Bovendien dienen zij dit samen te doen. Dit zal in de praktijk met zich brengen dat veelal sprake is van de vorming van een nieuw gezin.

Het is belangrijk erop te wijzen dat het belang van het kind de uiteindelijke toetssteen is voor de rechter.

De rechter zal het kind dan ook horen vanaf het de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt.

Nog om conflicten en een cascade aan zorgouders met zeggenschap over het kind te vermijden, wordt er uitdrukkelijk bepaald dat er slechts één zorgouder kan zijn.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat de rechtbank de rechten en plichten van het ouderlijk gezag over het kind geheel of gedeeltelijk kan toekennen aan de ouder en de andere dan de ouder gezamenlijk. De rechter beschikt hier over een ruime appreciatiemarge, waardoor de voorgestelde regeling voldoende soepel is om de geschikte oplossing te treffen voor de concrete situatie.

De zorgouder neemt via het zorgouderschap minimaal een aantal verplichtingen op zich. Dit vormt een van de essentiële kenmerken van het instituut. De andere dan de ouder is bijgevolg in elk geval verplicht, naar evenredigheid met de eigen middelen, mee te zorgen voor de huisvesting, het levensonderhoud, de opvoeding en de opleiding van het kind. Indien de opleiding niet is voltooid, loopt de verplichting ook hier door na de meerderjarigheid van het kind. De indieners kiezen hier duidelijk voor een verhaal van rechten en plichten.

Deze engagementen lopen desgevallend door, zelfs wanneer er een einde komt aan de verhouding tussen de ouder en de zorgouder.

Wanneer de rechtbank het zorgouderschap toekent aan een andere dan de ouder, dan kan zij in het belang van het kind de bepalingen van boek I, titel IX, geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing verklaren.

De artikelen 203, § 1, 203bis tot 203ter, 208 tot 211 zijn van overeenkomstige toepassing.

Deze bepaling blijft ook van toepassing na de beëindiging van de relatie tussen de ouder en de zorgouder. Ook de staten-generaal van het Gezin van 2005 merkte immers op dat het eerbiedigen van het belang van het kind en diens bescherming niet op dezelfde manier dreigen gewaarborgd te worden bij een breuk tussen een gehuwd koppel en een breuk tussen een ongehuwd koppel.

Artikel 9

Gelet op de ratio van het zorgouderschap, namelijk het juridisch verankeren van de feitelijk opgenomen zorg en bescherming in het belang van het kind, kan het zorgouderschap in beginsel niet worden beëindigd (7) .

Zo was de Raad van State van oordeel dat omstandigheden die bijvoorbeeld het gevolg zijn van de loutere wens van de ouder of de zorgouder, kunnen leiden tot een verval van het zorgouderschap strijdig is met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie (8) .

Het zorgouderschap verliest uiteraard wel zijn bestaansreden wanneer het doel waartoe het werd gecreëerd, namelijk de ondersteuning van de biologische en sociale volwassenmaking van het kind, is bereikt. Ook ingeval van overlijden van het kind of van de zorgouder, verliest het zorgouderschap zijn voorwerp.

Wanneer echter de afstamming van het kind komt vast te staan ten aanzien van een andere persoon dan diens ouder die alleen het ouderlijk gezag uitoefent, zou het langer toestaan van de gehele of gedeeltelijke uitoefening van het ouderlijk gezag door de zorgouder, gezamenlijk met de ouder, kunnen leiden tot conflicten met de andere ouder, waarvan het kind de dupe wordt. Het zorgouderschap op grond van hoofdstuk II zal dus eindigen wanneer er twee afstammingsbanden ten aanzien van het kind gevestigd zijn. Dit verhindert echter niet dat de zorgouder om een zorgouderschap op grond van hoofdstuk III kan verzoeken en hem bepaalde beperkte prerogatieven van het ouderlijk gezag kunnen worden overgedragen.

Ook ingeval van adoptie van het kind vervalt het zorgouderschap van rechtswege omdat het zijn voorwerp verliest, zeker wanneer de zorgouder zelf adopteert.

Het zorgouderschap zal echter niet eindigen louter omwille van het feit dat de relatie tussen de zorgouder en de ouder beëindigd is. Het zorgouderschap wordt immers ingericht in het belang van het kind en het is een rechtstreekse relatie tussen de zorgouder en het kind. Het zorgouderschap biedt een juridische ondersteuning voor een feitelijke situatie die reeds enige tijd duurt en die een voordeel dient te bieden aan het kind. Het louter feit dat deze feitelijke situatie verandert, mag geen reden zijn om het kind deze voordelen te ontnemen (9) .

Om dezelfde reden maakt ook het overlijden van de oorspronkelijke of adoptieve ouder van het kind geen einde aan het zorgouderschap van de overlevende levensgezel. Desgevallend zal de overlevende zorgouder het ouderlijk gezag in zijn geheel kunnen uitoefenen.

Tot slot dient de jeugdrechtbank de zorgouder uit diens zorgouderschap te kunnen ontzetten zoals dit ook geldt voor de ouder die veroordeeld is tot een criminele of correctionele straf wegens een feit op de personen of met hulp van het kind dan wel die door slechte behandeling, misbruik van gezag, kennelijk slecht gedrag of erge nalatigheid, de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar brengt.

Vermits adoptie hoe dan ook een sterkere band doet ontstaan dan het zorgouderschap, dient ook dit laatste — zoals dit geldt voor de gewone adoptie (artikel 354-1 BW) — te kunnen worden herroepen indien daartoe echt gewichtige redenen voorhanden zijn.

Artikel 10

Analoog met de regeling voor de ouder aan wie het ouderlijk gezag is ontnomen overeenkomstig artikel 374, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, wordt bepaald dat de gewezen zorgouder een recht op persoonlijk contact en een recht op toezicht behoudt indien hij rechten had ten aanzien van de persoon of de goederen van het kind. Deze rechten kunnen hem enkel worden ontzegd wanneer de uitoefening ervan strijdig zou zijn met het belang van het kind.

Artikel 11

Dit artikel regelt de tweede categorie van situaties van zorgouderschap in een hoofdstuk III, namelijk de situaties waarin het ouderlijk gezag gezamenlijk door beide ouders wordt uitgeoefend of uitsluitend is opgedragen aan één van hen.

Artikelen 12 en 13

Wanneer beide ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen, dan wel wanneer één van hen uitsluitend het ouderlijk gezag uitoefent, is de situatie helemaal anders dan wanneer het kind slechts één ouder heeft.

De Raad van State stelde hieromtrent immers :

« Hieruit volgt dat de louter omstandigheid dat het ouderlijk gezag en sommige van de verplichtingen bepaald in artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek aan een stiefouder worden opgedragen, en zelfs aan verschillende stiefouders, zoals in de voorstellen en amendementen wordt gedaan, niet volstaat om te wettigen dat de rechten verleend aan de ouder die niet bij het stiefouderschap betrokken is, dit wil zeggen aan de ouder die niet met de stiefouder samenwoont, afgezwakt of a fortiori ontnomen worden (10) . »

Ook Prof. J.-L. Renchon merkte tijdens de hoorzittingen op :

« In beginsel moeten de opvoedkundige verantwoordelijkheden jegens het kind immers onverkort en zoveel mogelijk in de handen van de wettige ouders worden gelegd. Het ware dan ook niet wenselijk dat door de toekenning van een volledige zorgouderstatus aan een derde, één of beide wettige ouders als ongeschikt wordt bestempeld, dan wel dat op zijn minst toch de daadwerkelijke participatie van die ouders aan de uitoefening van hun opvoedkundige verantwoordelijkheden zou worden bemoeilijkt. Desondanks moet in aanmerking worden genomen dat de wettige ouders in sommige situaties heel wat moeite kunnen hebben om die opvoedkundige verantwoordelijkheden uit te oefenen, en dat het belang van het kind dus kan vereisen dat die verantwoordelijkheden, al was het maar voorlopig, worden overgedragen aan of gedelegeerd naar de derde(n) die het kind daadwerkelijk opvoedt resp. opvoeden (11) . »

Er is dus voorzichtigheid geboden. Ook de staten-generaal van het Gezin stonden weigerachtig tegenover het idee dat het ouderlijk gezag door meer dan twee personen zou kunnen worden uitgeoefend.

De indieners voorzien voor dit soort situaties in een instrument dat ertoe strekt dat aan de zorgende persoon een gedeeltelijke uitoefening mogelijk te maken beperkt tot de prerogatieven in verband met de opvoeding van het kind (het ouderlijk gezag met betrekking tot de persoon en de ouderlijke plicht te voorzien in het levensonderhoud). Aldus zou de jeugdrechtbank bijvoorbeeld kunnen beslissen dat ingeval van een gevangenisstraf, ziekenhuisopname, onmacht of verhindering van de ouder, de kandidaat-zorgouder het recht heeft het kind te huisvesten, dan wel dagelijkse beslissingen betreffende het levensonderhoud van het kind, diens opvoeding en opleiding kan treffen.

Wanneer één van de ouders uitsluitend het ouderlijk gezag uitoefent, dient deze ook dringende beslissingen betreffende de gezondheid van het kind, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning te kunnen overdragen aan de zorgouder, bijvoorbeeld wanneer een dringende medische ingreep vereist is.

De rechtbank kan hierbij in detail preciseren voor welke soort beslissingen de overdracht mogelijk is en de wijze waarop deze overdracht kan gebeuren.

Naar analogie van artikel 376, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek dat het recht van beheer van de goederen van de kinderen ontneemt aan de ouder aan wie het ouderlijk gezag is onttrokken, kan de rechtbank geen overdracht toestaan aan de zorgouder inzake het recht om de goederen van het kind te beheren en er het wettelijk genot van te hebben.

De rechten en verplichtingen van de andere ouder die niet samenwoont met de zorgouder worden geenszins aangetast.

Naast de voorwaarden die vervuld moeten zijn voor het zorgouderschap vermeld onder hoofdstuk II, dient ook de andere ouder opgeroepen te worden om te worden gehoord. Zijn instemming is niet verplicht, maar de rechtbank zal wel met diens mening rekening kunnen houden bij de al dan niet toestemming met het zorgouderschap. Zo zal hij dit kunnen weigeren wanneer hij uit het horen van de andere ouder meent te kunnen afleiden dat de overdracht door de ouder van bepaalde rechten en plichten van zijn ouderlijk gezag aan de zorgouder, zal leiden tot talrijke conflicten met de andere ouder.

Om conflicten en een cascade aan zorgouders met zeggenschap over het kind te vermijden, wordt er uitdrukkelijk bepaald dat de ouders slechts ten aanzien van één zorgouder bepaalde rechten kunnen overdragen. Dit betekent dat er maximum twee zorgouders over het kind kunnen beslissen, namelijk één aan beide zijden van zijn ouderlijke afstamming.

Artikel 14

Naar analogie van het Nederlandse rechtssysteem, wordt er bepaald dat de zorgouder niet onderhoudsplichtig kan zijn ten aanzien van het kind wanneer het levensonderhoud kan verkrijgen van diens andere ouder. Wanneer dit niet kan worden verkregen, is de zorgouder wel levensonderhoud verschuldigd en zijn de artikelen 203bis, 203ter en 208 tot 211 van overeenkomstige toepassing.

Deze regeling blijft ook van toepassing na de beëindiging van de relatie tussen de ouder en de zorgouder.

Artikel 15

Naar analogie van artikel 373, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt er verduidelijkt dat de zorgouder die alleen optreedt, geacht wordt te handelen met instemming van de beide ouders van het kind.

Artikel 16

Dit artikel streeft analogie na met artikel 387bis van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 17

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om over te stappen van het beperkte zorgouderschap bedoeld in hoofdstuk III naar een meer uitgebreid zorgouderschap bedoeld in hoofdstuk II. Deze mogelijkheid bestaat met name ingeval van overlijden van de andere ouder die niet met de zorgouder samenleeft. Vermits op dat ogenblik enkel de overlevende ouder nog het ouderlijk gezag zal uitoefenen, dient de zorgouder te kunnen overschakelen naar het systeem van een gehele of gedeeltelijke uitoefening van het ouderlijk gezag, gezamenlijk met de overlevende ouder.

De rechtbank zal opnieuw moeten nagaan of voldaan is aan de voorwaarden die opgesomd zijn in artikel 387sexies. Vermits de gevolgen van het zorgouderschap onder hoofdstuk II verder strekken dan deze onder hoofdstuk III, zal het kind vanaf twaalf jaar opnieuw zijn instemming moeten geven.

De voorwaarde van artikel 387sexies, § 2, 5º, BW dient echter te vervallen. Zoniet zal de rechtbank geen zorgouderschap kunnen toekennen vermits er reeds één uitgeoefend wordt, al zij het beperkter.

Artikel 18

Gelet op de ratio van het zorgouderschap, namelijk het juridisch verankeren van de feitelijk opgenomen zorg en bescherming in het belang van het kind, kan het zorgouderschap in beginsel niet worden beëindigd (12) .

Zo was de Raad van State van oordeel dat omstandigheden die bijvoorbeeld het gevolg zijn van de loutere wens van de ouder of de zorgouder, kunnen leiden tot een verval van het zorgouderschap strijdig is met de beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie (13) .

Het zorgouderschap verliest uiteraard wel zijn bestaansreden wanneer het doel waartoe ze werd gecreëerd, namelijk de ondersteuning van de biologische en sociale volwassenmaking van het kind, is bereikt. Ook ingeval van overlijden van het kind of van de zorgouder verliest het zorgouderschap zijn voorwerp.

Ingeval van adoptie van het kind vervalt het zorgouderschap van rechtswege omdat het zijn voorwerp verliest, zeker wanneer de zorgouder zelf adopteert.

Ook wanneer de rechtbank ingeval van overlijden van de andere ouder die niet samenleeft met de zorgouder een ruimer zorgouderschap toekent aan de zorgouder, zal het zorgouderschap dat was toegekend op grond van artikel 387sexies eindigen.

Het zorgouderschap zal echter niet eindigen louter omwille van het feit dat de relatie tussen de zorgouder en de ouder beëindigd is. Het zorgouderschap wordt immers ingericht in het belang van het kind en het is een rechtstreekse relatie tussen de zorgouder en het kind. Het zorgouderschap biedt een juridische ondersteuning voor een feitelijke situatie die reeds enige tijd duurt en die een voordeel dient te bieden aan het kind. Het louter feit dat deze feitelijke situatie verandert, mag geen reden zijn om het kind deze voordelen te ontnemen (14) .

Om dezelfde reden maakt ook het overlijden van de oorspronkelijke of adoptieve ouder van het kind geen einde aan het zorgouderschap van de overlevende levensgezel. Desgevallend zal de overlevende zorgouder het ouderlijk gezag in zijn geheel kunnen uitoefenen.

Tot slot dient de jeugdrechtbank de zorgouder uit diens zorgouderschap te kunnen ontzetten zoals dit ook geldt voor de ouder die veroordeeld is tot een criminele of correctionele straf wegens een feit op de personen of met hulp van het kind dan wel die door slechte behandeling, misbruik van gezag, kennelijk slecht gedrag of erge nalatigheid, de gezondheid, de veiligheid of de zedelijkheid van het kind in gevaar brengt.

Vermits adoptie hoe dan ook een sterkere band doet ontstaan dan het zorgouderschap, dient ook dit laatste — zoals dit geldt voor de gewone adoptie (artikel 354-1 BW) — te kunnen worden herroepen indien daartoe echt gewichtige redenen voorhanden zijn.

Artikel 19

Er wordt bepaald dat de gewezen zorgouder een recht op persoonlijk contact behoudt na de beëindiging van het zorgouderschap. Deze rechten kunnen hem enkel worden ontzegd wanneer de uitoefening ervan strijdig zou zijn met het belang van het kind.

Artikel 20

De zorgouder dient, bij het openvallen van de voogdij, in elk geval gehoord te worden. Vaak zal de zorgouder als testamentair voogd zijn aangewezen, doch niet noodzakelijk.

Artikel 21

De procedurele bepalingen inzake het zorgouderschap worden ingevoegd in het Gerechtelijk Wetboek via een hoofdstuk VIIIter, in deel IV, boek IV, luidende « Hoofdstuk VIIIter. Zorgouderschap ».

Artikel 22

Dit artikel regelt de eerste categorie van situaties van zorgouderschap in een afdeling 1, namelijk de situaties waarin slechts één ouder het ouderlijk gezag uitoefent.

Artikel 23

Vermits slechts één ouder het ouderlijk gezag uitoefent, wordt het verzoek tot toekenning van het zorgouderschap ingediend bij eenzijdig verzoekschrift. Teneinde de afstammingsbanden van het kind en zijn leeftijd alsook deze van de kandidaat-zorgouder te kunnen nagaan, dient er een eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van het kind en de kandidaat-zorgouder te worden voorgelegd.

Om te kunnen nagaan of de ouder en de andere dan de ouder effectief sedert minstens twee jaar voorafgaand aan het verzoek samenleven, is tevens een uittreksel uit het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister vereist.

Artikel 24

Om zich een goed oordeel te kunnen vormen over de al dan niet toekenning van het zorgouderschap, dient de jeugdrechtbank de ouder, de andere dan de ouder en het kind van minstens twaalf jaar te horen alsook iedere belanghebbende die de rechtbank wil horen. Zij kan tevens het kind dat jonger is dan twaalf jaar oproepen om te worden gehoord.

Artikel 25

Teneinde erop toe te zien dat het horen op een kindvriendelijke wijze gebeurt, wordt er bepaald dat het onderhoud plaatsvindt buiten de aanwezigheid van wie ook, de griffier en de advocaat van de minderjarige uitgezonderd. Het kind dat geen bijstand van een advocaat wil, kan een vertrouwenspersoon meebrengen.

Er wordt geen afschrift van het proces-verbaal van het onderhoud aan de ouder en de kandidaat-zorgouder bezorgd.

De rechtbank zal rekening houden met de mening van de minderjarige in functie van diens leeftijd en maturiteit.

Artikel 26

De jeugdrechtbank zal het zorgouderschap maar kunnen toekennen mits de voorwaarden van artikel 387sexies van het Burgerlijk Wetboek vervuld zijn. Zo dient het kind vanaf twaalf jaar in te stemmen met het zorgouderschap.

Artikel 27

Dit artikel noemt de verplichte vermeldingen in het vonnis op en bepaald dat dit vonnis bij gerechtsbrief wordt betekend aan de ouder en de andere dan de ouder, alsmede aan het openbaar ministerie.

Artikel 28

Dit artikel regelt de beroeps- en cassatievoorziening.

Artikel 29

Dit artikel heeft betrekking op de registratie van het zorgouderschap. Vermits de zorgouder ten aanzien van derden moet kunnen aantonen dat hij het ouderlijk gezag geheel of gedeeltelijk mag uitoefenen, wordt er voorzien in een overschrijving door de ambtenaar van de burgerlijke stand van het beschikkend gedeelte van de gerechtelijke beslissing die het zorgouderschap toekent in zijn registers. De overschrijving moet worden vermeld in de kant van de akten van de burgerlijke stand van het kind. Door de verzending van een afschrift van de akte van overschrijving aan de griffier zal deze bij een verzoek tot toekenning van zorgouderschap makkelijk kunnen nagaan of er niet reeds een zorgouderschap is toegekend.

Artikel 30

Wanneer het verzoek tot toekenning van het zorgouderschap wordt afgewezen op grond van het feit dat niet alle voorwaarden vervuld zijn, bijvoorbeeld omdat de ouder en de andere dan de ouder nog niet twee jaar samenleven, kunnen de partijen zich later toch opnieuw tot de rechtbank wenden met het oog op het toekennen van een zorgouderschap.

Artikel 31

Dit artikel regelt de tweede categorie van situaties van zorgouderschap in een afdeling 2, namelijk de situaties waarin het ouderlijk gezag gezamenlijk door beide ouders wordt uitgeoefend of uitsluitend is opgedragen aan één van hen.

Artikel 32

Het verzoek wordt ingeleid overeenkomstig de bepalingen van artikel 1034bis en volgende van het Gerechtelijk Wetboek. Er wordt gekozen voor een tegensprekelijk debat. Dit moet de rechten van de ouders van het kind in elk geval veiligstellen.

Artikel 33

Om zich een goed oordeel te kunnen vormen over de al dan niet toekenning van het zorgouderschap, dient de jeugdrechtbank de ouder, de andere dan de ouder en het kind van minstens twaalf jaar te horen alsook iedere belanghebbende die de rechtbank wil horen. Zij dient de andere ouder op te roepen om te worden gehoord en kan tevens het kind dat jonger is dan twaalf jaar oproepen.

Artikelen 34 tot 39

De commentaar bij de artikelen 25 tot en met 30 is mutatis mutandis van toepassing.

Artikel 40

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid tot ontzetting uit het zorgouderschap, naar het voorbeeld van wat ten aanzien van de ouders is bepaald in artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming. Het gaat om gevallen waarin de zorgouder strafrechtelijk veroordeeld is voor feiten gepleegd op of met behulp van het kind waarover het zorgouderschap wordt uitgeoefend, dan wel het kind mishandeld of verwaarloosd heeft.

Sabine de BETHUNE
Rik TORFS.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK 1

Inleidende bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK 2

Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2

In boek I van het Burgerlijk Wetboek wordt een titel IX/1 ingevoegd, luidende :

« Titel IX/1. — Het zorgouderschap ».

Art. 3

In titel IX/1, ingevoegd bij artikel 2, wordt een hoofdstuk I ingevoegd, luidende :

« Hoofdstuk I. — Algemene bepalingen ».

Art. 4

In hoofdstuk I, ingevoegd bij artikel 3, wordt een artikel 387quater ingevoegd, luidende :

« Art. 387quater. — § 1. Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan wordt verstaan onder :

1º zorgouder : een meerderjarige die op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot toekenning van het zorgouderschap op een onafgebroken wijze sinds twee jaar samenwoont met de ouder en daadwerkelijk samen met deze ouder zorg heeft gedragen voor het kind en ten aanzien van wie de jeugdrechtbank een zorgouderschap heeft uitgesproken;

2º ouder : de wettelijke ouder van het kind;

3º andere dan de ouder : hetzij de kandidaat-zorgouder, hetzij de gewezen zorgouder wiens zorgouderschap is beëindigd;

4º kind : een persoon jonger dan achttien jaar.

§ 2. Er bestaan twee vormen van zorgouderschap :

1º de gehele of gedeeltelijke uitoefening van het ouderlijk gezag door een zorgouder gezamenlijk met een ouder van het kind die alleen het ouderlijk gezag uitoefent;

2º de overdracht van een deel van het ouderlijk gezag overeenkomstig artikel 387decies door een ouder die uitsluitend of gezamenlijk met een andere ouder het ouderlijk gezag uitoefent, aan een zorgouder. »

Art. 5

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387quinquies ingevoegd, luidende :

« Art. 387quinquies. — Het zorgouderschap maakt geen einde aan de oorspronkelijke of adoptieve afstamming van het kind en van de hieruit voortvloeiende rechten en plichten. »

Art. 6

In dezelfde titel wordt een hoofdstuk II ingevoegd, luidende :

« Hoofdstuk II. — Bepalingen eigen aan het zorgouderschap wanneer slechts één ouder het ouderlijk gezag uitoefent ».

Art. 7

In hoofdstuk II, ingevoegd bij artikel 6, wordt een artikel 387sexies ingevoegd, luidende :

« Art. 387sexies. — § 1. Wanneer het ouderlijk gezag over het kind wordt uitgeoefend door slechts één van zijn ouders kan de jeugdrechtbank het zorgouderschap toekennen aan een andere dan de ouder wanneer :

1º de afstamming van het kind slechts ten aanzien van die ene ouder vaststaat;

2º de andere ouder overleden is of vermoedelijk afwezig is verklaard;

3º de andere ouder in de voortdurende onmogelijkheid is om het ouderlijk gezag uit te oefenen;

4º de andere ouder in de onmogelijkheid verkeert om zijn wil te kennen te geven.

§ 2. De jeugdrechtbank kan het zorgouderschap bedoeld in paragraaf 1 slechts toekennen mits voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden :

1º het zorgouderschap is in het belang van het kind;

2º er bestaat een bijzondere affectieve band tussen het kind en de andere dan de ouder;

3º de ouder en de andere dan de ouder wonen op een onafgebroken wijze samen sinds twee jaar en hebben daadwerkelijk samen zorg gedragen voor het kind gedurende een onafgebroken periode van twee jaar op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot toekenning van het zorgouderschap;

4º het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt op het tijdstip van de indiening van het verzoek stemt toe in het zorgouderschap, tenzij hij onbekwaam is verklaard of zich in een staat van verlengde minderjarigheid bevindt, dan wel de rechtbank, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat hij geen onderscheidingsvermogen heeft;

5º er niet reeds een zorgouderschap uitgeoefend wordt over het kind. »

Art. 8

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387septies ingevoegd, luidende :

« Art. 387septies. — De rechtbank die het zorgouderschap toekent aan een andere dan de ouder, zal in het belang van het kind de bepalingen van boek I, titel IX, geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing verklaren.

De artikelen 203, § 1, 203bis tot 203ter en 208 tot 211 zijn van overeenkomstige toepassing. Deze bepaling blijft ook van toepassing na de beëindiging van de relatie tussen de ouder en de zorgouder. »

Art. 9

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387octies ingevoegd, luidende :

« Art. 387octies. — Het zorgouderschap eindigt van rechtswege op het moment dat :

1º naast de afstamming van het kind ten opzichte van zijn ouder, een afstamming ten opzichte van een andere persoon wordt vastgesteld;

2º het kind meerderjarig wordt;

3º het kind overlijdt;

4º de zorgouder overlijdt;

5º het kind geadopteerd wordt.

De jeugdrechtbank kan de herroeping van het zorgouderschap om zeer gewichtige redenen uitspreken op verzoek van de zorgouder, de ouder, het kind of van de procureur des Konings.

Zij kan de zorgouder uit het zorgouderschap ontzetten op grond van artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. »

Art. 10

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387novies ingevoegd, luidende :

« Art. 387novies. — Na de beëindiging van het zorgouderschap en tenzij de rechtbank oordeelt dat dit strijdig is met het belang van het kind, behoudt de andere dan de ouder het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden overeenkomstig artikel 375bis en behoudt hij het recht toezicht te houden op de opvoeding van het kind en op het beheer van diens goederen voorzover hem dit recht was toegekend. »

Art. 11

In dezelfde titel wordt een hoofdstuk III ingevoegd, luidende :

« Hoofdstuk III. — Bepalingen eigen aan het zorgouderschap wanneer het ouderlijk gezag gezamenlijk door beide ouders wordt uitgeoefend of uitsluitend is opgedragen aan één van hen ».

Art. 12

In hoofdstuk III, ingevoegd bij artikel 11, wordt een artikel 387decies ingevoegd, luidende :

« Art. 387decies. — § 1. De jeugdrechtbank kan toestemming geven aan de ouder die uitsluitend of gezamenlijk met de andere ouder het ouderlijk gezag uitoefent, een deel van de rechten en plichten die hij ten aanzien van het kind heeft, over te dragen aan een andere dan de ouder :

1º wanneer de afstamming van het kind ten aanzien van zijn beide ouders vaststaat en de uitoefening van het ouderlijk gezag uitsluitend is opgedragen aan één van hen overeenkomstig artikel 374, tweede lid;

2º wanneer zij het ouderlijk gezag gezamenlijk uitoefenen maar niet samenleven.

Die overdracht van de ouder verhindert niet dat hij zijn eigen rechten en plichten ten aanzien van het kind uitoefent.

§ 2. Bovendien kan de jeugdrechtbank de in paragraaf 1 bedoelde toestemming slechts verlenen mits voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden :

1º het zorgouderschap is in het belang van het kind;

2º er bestaat een bijzondere affectieve band tussen het kind en de andere dan de ouder;

3º de ouder en de andere dan de ouder wonen op een onafgebroken wijze samen sinds twee jaar en hebben daadwerkelijk samen zorggedragen voor het kind gedurende een onafgebroken periode van twee jaar op het tijdstip van het indienen van het verzoek tot toekenning van het zorgouderschap;

4º het kind dat de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt op het tijdstip van de indiening van het verzoek stemt toe in het zorgouderschap, tenzij hij onbekwaam is verklaard of zich in een staat van verlengde minderjarigheid bevindt, dan wel de rechtbank, op grond van feiten vastgesteld in een met redenen omkleed proces-verbaal, oordeelt dat hij geen onderscheidingsvermogen heeft;

5º de andere ouder is opgeroepen om te worden gehoord;

6º de samenwonende ouder heeft niet reeds een deel van zijn rechten en plichten ten aanzien van het kind overgedragen aan een andere dan de ouder. »

Art. 13

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387undecies ingevoegd, luidende :

« Art. 387undecies. — Wanneer de rechtbank in de in artikel 387decies bepaalde gevallen toestemming geeft aan de ouder die uitsluitend of gezamenlijk met de andere ouder het ouderlijk gezag uitoefent om een deel van de rechten en plichten die hij ten aanzien van het kind heeft, over te dragen aan een andere dan de ouder, mag deze overdracht slechts betrekking hebben op de rechten en plichten die verbonden zijn aan het recht van huisvesting waarvan de ouder houder is.

Op gezamenlijk verzoek van de ouder en de andere dan de ouder kan de rechtbank wanneer zij oordeelt dat dit in het belang is van het kind, tevens de overdracht toestaan van dagelijkse beslissingen betreffende het levensonderhoud van het kind, diens opvoeding en opleiding.

Bovendien kan de rechtbank op gezamenlijk verzoek van de ouder die uitsluitend het ouderlijk gezag over het kind uitoefent en de andere dan de ouder wanneer zij oordeelt dat dit in het belang is van het kind, de overdracht toestaan van dringende beslissingen betreffende de gezondheid van het kind, zijn opvoeding, zijn opleiding en zijn ontspanning.

De rechtbank kan de aard van de beslissingen preciseren waarop de overdracht betrekking mag hebben alsook de wijze waarop de overdracht kan gebeuren.

In alle geval kan de rechtbank geen overdracht toestaan inzake het recht om de goederen van het kind te beheren en er het wettelijk genot van te hebben. »

Art. 14

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387duodecies ingevoegd, luidende :

« Art. 387duodecies. — De zorgouder is niet verplicht levensonderhoud te verstrekken aan het kind voor zover dit van de andere ouder kan worden verkregen. Indien dit niet kan worden verkregen, verstrekt hij levensonderhoud aan het kind en zijn de artikelen 203bis, 203ter en 208 tot 211 van overeenkomstige toepassing.

Deze bepaling is ook van toepassing na de beëindiging van de relatie tussen de ouder en de zorgouder. »

Art. 15

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387ter decies ingevoegd, luidende :

« Art. 387ter decies — Ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt de andere dan de ouder aan wie de ouder overeenkomstig artikel 387undecies een deel van zijn rechten en plichten ten aanzien van zijn kind overdraagt, geacht te handelen met instemming van de beide ouders van het kind wanneer hij een handeling stelt die met deze overdracht verband houdt, behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen.

Bij gebreke van instemming kan elk der beide ouders de zaak bij de jeugdrechtbank aanhangig maken.

De rechtbank kan in het belang van het kind één van de ouders of de zorgouder toestemming verlenen alleen op te treden voor één of meer overgedragen rechten of plichten. »

Art. 16

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387quater decies ingevoegd, luidende :

« Art. 387quater decies. — In alle gevallen kan de jeugdrechtbank in het belang van het kind, op verzoek van beide ouders, van één van hen, van de zorgouder, dan wel van de procureur des Konings alle beschikkingen met betrekking tot het zorgouderschap opleggen of wijzigen.

Onverminderd artikel 1734 van het Gerechtelijk Wetboek poogt de rechtbank alle partijen te verzoenen. Zij verstrekt hen alle nuttige inlichtingen over de rechtspleging en in het bijzonder over het nut een beroep te doen op de in het zevende deel van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde bemiddeling. Indien zij vaststelt dat een toenadering mogelijk is, kan zij de schorsing van de procedure bevelen, teneinde de partijen de mogelijkheid te bieden alle nuttige inlichtingen hierover in te winnen en het bemiddelingsproces op te starten. De duur van de schorsing mag niet meer dan één maand bedragen.

De rechtbank kan, zelfs ambtshalve, een voorafgaande maatregel bevelen teneinde de vordering te onderzoeken of de toestand van de partijen voor een termijn die zij vaststelt voorlopig te regelen.

Ingeval een dergelijke vordering voor het eerst bij de jeugdrechtbank aanhangig wordt gemaakt en behoudens overeenstemming van alle partijen en van de procureur des Konings, beslist de jeugdrechtbank over een voorlopige regeling. De zaak kan tijdens een latere zitting opnieuw worden onderzocht, op een datum die ambtshalve vastgelegd wordt in het vonnis, binnen een termijn die één jaar niet overschrijdt, en onverminderd een nieuwe oproeping op een vroegere datum, zoals is aangegeven in het vijfde lid.

De zaak blijft ingevoegd op de rol van de jeugdrechtbank tot de kinderen op wie het geschil betrekking heeft, ontvoogd zijn of de leeftijd van wettelijke meerderjarigheid hebben bereikt. Ingeval van nieuwe elementen, kan de zaak opnieuw voor de rechtbank worden gebracht bij conclusie of bij een schriftelijk verzoek dat wordt neergelegd bij of gericht is aan de griffier.

Artikel 730, § 2, a), van het Gerechtelijk Wetboek is niet van toepassing. »

Art. 17

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387quinquies decies ingevoegd, luidende :

« Art. 387quinquies decies. — Ingeval van overlijden van de ouder die hetzij niet het ouderlijk gezag uitoefent over het kind hetzij niet samenleefde met de zorgouder op het ogenblik van het indienen van het verzoek tot zorgouderschap maar er gezamenlijk het ouderlijk gezag mee uitoefende, kunnen de overlevende ouder en de zorgouder gezamenlijk op grond van en overeenkomstig de voorwaarden van artikel 387sexies en volgende verzoeken om de toekenning van het zorgouderschap bedoeld in hoofdstuk II met dien verstande dat artikel 387sexies, § 2, 5º, niet van toepassing is. »

Art. 18

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387sedecies ingevoegd, luidende :

« Art. 387sedecies. — Het zorgouderschap eindigt van rechtswege op het moment dat :

1º het kind meerderjarig wordt;

2º het kind overlijdt;

3º de zorgouder overlijdt;

4º het kind geadopteerd wordt;

5º de rechtbank het zorgouderschap toekent op grond van artikel 387sexies.

De jeugdrechtbank kan de herroeping van het zorgouderschap om zeer gewichtige redenen uitspreken op verzoek van de zorgouder, de ouder, het kind of van de procureur des Konings.

Zij kan de zorgouder uit het zorgouderschap ontzetten op grond van artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade. »

Art. 19

In hetzelfde hoofdstuk wordt een artikel 387septies decies ingevoegd, luidende :

« Art. 387septies decies. — Na de beëindiging van het zorgouderschap en tenzij de rechtbank oordeelt dat dit strijdig is met het belang van het kind, behoudt de andere dan de ouder het recht persoonlijk contact met het kind te onderhouden overeenkomstig artikel 375bis. »

Art. 20

Artikel 394 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 29 april 2001, wordt aangevuld met twee leden, luidende :

« De vrederechter hoort tevens de zorgouder die op grond van artikel 387septies het gezamenlijk ouderlijk gezag over het kind geheel of gedeeltelijk uitoefent, voor zover deze niet als voogd is aangewezen op grond van artikel 392.

De vrederechter hoort tevens de zorgouder die op grond van artikel 387undecies het zorgouderschap uitoefent, voor zover deze niet als voogd is aangewezen op grond van artikel 392. »

HOOFDSTUK 3

Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 21

In deel IV, boek IV, van het Gerechtelijk Wetboek wordt een hoofdstuk VIIIter ingevoegd, luidende :

« Hoofdstuk VIIIter. — Zorgouderschap ».

Art. 22

In hoofdstuk VIIIter, ingevoegd bij artikel 21, wordt een afdeling 1 ingevoegd, luidende :

« Afdeling 1. — Bepalingen eigen aan het zorgouderschap wanneer slechts één ouder het ouderlijk gezag uitoefent ».

Art. 23

In afdeling 1, ingevoegd bij artikel 22, wordt een artikel 1231-57 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-57. — Het verzoek wordt bij eenzijdig verzoekschrift ingediend bij de jeugdrechtbank overeenkomstig de artikelen 1025 tot 1034 met dien verstande dat het verzoekschrift ter griffie wordt neergelegd en ondertekend hetzij door de ouder en de andere dan de ouder gezamenlijk, hetzij door hun advocaat.

Om ontvankelijk te zijn worden bij het verzoekschrift volgende stukken gevoegd : een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de andere dan de ouder en een uittreksel uit het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister waaruit blijkt dat de ouder en de andere dan de ouder op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift sinds ten minste twee jaar op onafgebroken wijze zijn ingeschreven op hetzelfde adres. »

Art. 24

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-58 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-58. — De rechtbank hoort in raadkamer de volgende personen :

1º de ouder van het kind;

2º de andere dan de ouder;

3º het minderjarige kind dat op de tijdstip van het indienen van het verzoek de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt;

4º een ieder die de rechtbank wenst te horen.

Zij worden door de griffier opgeroepen bij gerechtsbrief of bij gewone brief wanneer het personen beneden de zestien jaar betreft.

De rechtbank kan ambtshalve beslissen om het kind dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, op te roepen. Wanneer het kind dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, zelf verzoekt om hem op te roepen, kan de rechtbank dit niet weigeren. De rechtbank kan slechts weigeren het kind te horen bij een speciaal gemotiveerde beslissing, gegrond op het gegeven dat het kind niet in staat is zijn mening te kennen te geven. »

Art. 25

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-59 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-59. — De minderjarige wordt gehoord door de rechter of door de persoon die deze aanwijst.

Het onderhoud vindt plaats buiten de aanwezigheid van wie ook, de griffier en de advocaat van de minderjarige uitgezonderd.

Indien de minderjarige zich niet wenst te laten bijstaan door een advocaat, kan hij zich laten vergezellen door een vertrouwenspersoon die onafhankelijk is van de partijen in het geding.

Het horen geschiedt op een plaats die door de rechter geschikt wordt geacht.

Van het onderhoud wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd. Het proces-verbaal wordt aan de minderjarige voorgelezen en door hem ondertekend voor akkoord.

De kosten verbonden aan het onderhoud worden in voorkomend geval over de partijen verdeeld.

Het horen van de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt. Aan de mening van de minderjarige wordt een passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. »

Art. 26

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-60 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-60. — De rechtbank kan het zorgouderschap slechts toekennen mits zij vaststelt dat de in artikel 387sexies van het Burgerlijk Wetboek bepaalde voorwaarden vervuld zijn. »

Art. 27

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-61 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-61. — Het beschikkend gedeelte van het vonnis inzake zorgouderschap vermeldt inzonderheid :

1º de datum van neerlegging van het verzoekschrift tot toekenning van zorgouderschap;

2º de naam en de voornamen van de ouder en de andere dan de ouder;

3º dat het zorgouderschap is toegekend op de in artikel 387sexies, § 1, bepaalde gronden;

4º de aspecten van het ouderlijk gezag bedoeld in boek I, titel IX, van het Burgerlijk Wetboek die zij geheel of gedeeltelijk aan de zorgouder gezamenlijk met de ouder van het kind toekent.

Het vonnis wordt bij gerechtsbrief betekend aan de ouder en de andere dan de ouder, alsmede aan het openbaar ministerie. »

Art. 28

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-62 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-62. — De procureur des Konings en de ouder en zorgouder die gezamenlijk optreden kunnen bij wege van een verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep, beroep instellen binnen een maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis.

De procureur des Konings en de ouder en zorgouder die gezamenlijk optreden kunnen cassatieberoep instellen.

Rechterlijke beslissingen gewezen inzake zorgouderschap kunnen niet ten uitvoer worden gelegd indien daartegen beroep of cassatieberoep is ingesteld of zulks nog mogelijk is. »

Art. 29

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-63 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-63. — Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van het cassatieberoep of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij het cassatieberoep wordt afgewezen, zendt de griffier onverwijld het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing waarbij het zorgouderschap wordt toegekend aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gewone verblijfplaats van de zorgouder.

De ambtenaar van de burgerlijke stand schrijft het beschikkend gedeelte onmiddellijk over in zijn registers en zendt een afschrift van de akte van overschrijving toe aan de griffier en aan de procureur des Konings. De overschrijving wordt vermeld in de kant van de akten van de burgerlijke stand van het kind. »

Art. 30

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-64 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-64. — Rechterlijke beslissingen waarbij wordt geweigerd het zorgouderschap toe te kennen beletten niet dat later nogmaals een nieuw verzoekschrift wordt ingediend dat gegrond is op handelingen of feiten die na de weigering hebben plaatsgevonden.

In voorkomend geval wordt de vereiste toestemming van het kind opnieuw ingewonnen. »

Art. 31

In hetzelfde hoofdstuk wordt een afdeling 2 ingevoegd, luidende :

« Afdeling 2. — Bepalingen eigen aan het zorgouderschap wanneer het ouderlijk gezag gezamenlijk door beide ouders wordt uitgeoefend of uitsluitend is opgedragen aan één van hen ».

Art. 32

In afdeling 2, ingevoegd bij artikel 31, wordt een artikel 1231-65 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-65. — Het verzoek kan bij verzoekschrift worden ingediend bij de jeugdrechtbank overeenkomstig de artikelen 1034bis tot 1034sexies met dien verstande dat het verzoek dient uit te gaan van de ouder van het kind en de andere dan de ouder gezamenlijk.

Om ontvankelijk te zijn, worden volgende stukken gevoegd bij de inleidende akte :

1º een voor eensluidend verklaard afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de andere dan de ouder;

2º een uittreksel uit het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister waaruit blijkt dat de ouder en de andere dan de ouder op het tijdstip van het indienen van het verzoekschrift sinds ten minste twee jaar op onafgebroken wijze zijn ingeschreven op hetzelfde adres. »

Art. 33

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-66 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-66. — De rechtbank hoort in raadkamer de volgende personen :

1º de ouder van het kind die uitsluitend of gezamenlijk met de andere ouder het ouderlijk gezag uitoefent. De andere ouder wordt opgeroepen teneinde te worden gehoord;

2º de andere dan de ouder;

3º het minderjarige kind dat op de tijdstip van het indienen van het verzoek de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt;

4º een ieder die de rechtbank wenst te horen.

Zij worden door de griffier opgeroepen bij gerechtsbrief of bij gewone brief wanneer het personen beneden de zestien jaar betreft.

De rechtbank kan ambtshalve beslissen het kind dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt op te roepen. Wanneer het kind dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt zelf verzoekt hem op te roepen, kan de rechtbank dit niet weigeren. De rechtbank kan slechts weigeren het kind te horen bij een speciaal gemotiveerde beslissing, gegrond op het gegeven dat het kind niet in staat is zijn mening te kennen te geven. »

Art. 34

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-67 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-67. — De minderjarige wordt gehoord door de rechter of door de persoon die deze aanwijst.

Het onderhoud vindt plaats buiten de aanwezigheid van wie ook, de griffier en de advocaat van de minderjarige uitgezonderd.

Indien de minderjarige zich niet wenst te laten bijstaan door een advocaat, kan hij zich laten vergezellen door een vertrouwenspersoon die onafhankelijk is van de partijen in het geding.

Het horen geschiedt op een plaats die door de rechter geschikt wordt geacht.

Van het onderhoud wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt dat bij het dossier van de rechtspleging wordt gevoegd, zonder dat evenwel een afschrift ervan aan de partijen wordt bezorgd. Het proces-verbaal wordt aan de minderjarige voorgelezen en door hem ondertekend voor akkoord.

De kosten verbonden aan het onderhoud worden in voorkomend geval over de verzoekende partijen verdeeld.

Het horen van de minderjarige heeft niet tot gevolg dat hij partij in het geding wordt. Aan de mening van de minderjarige wordt een passend belang gehecht in overeenstemming met zijn leeftijd en maturiteit. »

Art. 35

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-68 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-68. — De rechtbank kan het zorgouderschap slechts toekennen mits zij vaststelt dat de in artikel 387decies van het Burgerlijk Wetboek bepaalde voorwaarden vervuld zijn. »

Art. 36

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-69 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-69. — Het beschikkend gedeelte van het vonnis inzake zorgouderschap vermeldt inzonderheid :

1º de datum van neerlegging van het verzoekschrift tot toekenning van zorgouderschap;

2º de naam en de voornamen van de ouder en de ander dan de ouder;

3º dat het zorgouderschap is toegekend op de in artikel 387decies, § 1, bepaalde gronden;

4º voor welke rechten en plichten van het ouderlijk gezag en welke aard van beslissingen de overdracht aan de zorgouder kan plaatsvinden.

Het vonnis wordt bij gerechtsbrief betekend aan de ouders van het kind en aan de andere dan de ouder, alsmede aan het openbaar ministerie. »

Art. 37

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-70 ingevoegd, luidende :

« Art 1231-70. — De procureur des Konings, de ouder en zorgouder die gezamenlijk optreden, alsook de andere ouder kunnen bij wege van een verzoekschrift ingediend ter griffie van het hof van beroep, beroep instellen binnen een maand te rekenen vanaf de betekening van het vonnis.

De procureur des Konings, de ouder en zorgouder die gezamenlijk optreden, alsook de andere ouder kunnen cassatieberoep instellen.

Rechterlijke beslissingen gewezen inzake zorgouderschap kunnen niet ten uitvoer worden gelegd indien daartegen beroep of cassatieberoep is ingesteld of zulks nog mogelijk is. »

Art. 38

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-71 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-71. — Na het verstrijken van de termijn van hoger beroep of van het cassatieberoep of, in voorkomend geval, na de uitspraak van het arrest waarbij het cassatieberoep wordt afgewezen, zendt de griffier onverwijld het beschikkend gedeelte van de rechterlijke beslissing waarbij het zorgouderschap wordt toegekend aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gewone verblijfplaats van de zorgouder.

De ambtenaar van de burgerlijke stand schrijft het beschikkend gedeelte onmiddellijk over in zijn registers en zendt een afschrift van de akte van overschrijving toe aan de griffier en aan de procureur des Konings. De overschrijving wordt vermeld in de kant van de akten van de burgerlijke stand van het kind. »

Art. 39

In dezelfde afdeling wordt een artikel 1231-72 ingevoegd, luidende :

« Art. 1231-72. — Rechterlijke beslissingen waarbij wordt geweigerd het zorgouderschap toe te kennen, beletten niet dat later nogmaals een nieuw verzoekschrift wordt ingediend dat gegrond is op handelingen of feiten die na de weigering hebben plaatsgevonden.

In voorkomend geval wordt de vereiste toestemming van het kind opnieuw ingewonnen. »

HOOFDSTUK 4

Wijzigingen van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade

Art. 40

In artikel 32 van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, gewijzigd bij de wet van 31 maart 1987, worden de woorden « of de moeder » telkens vervangen door de woorden « , de moeder of de zorgouder ».

27 oktober 2010.

Sabine de BETHUNE
Rik TORFS.

(1) Arrest X Y Z vs. Verenigd Koninkrijk van 22 april 1997 en arrest KUT vs. Finland van 27 april 2000.

(2) Arbitragehof, nr. 134/2003, 8 oktober 2003.

(3) Hoorzitting met de Vlaamse Kinderrechtencommissaris in de subcommissie Familierecht opgericht binnen de schoot van de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers waarbij wordt verwezen naar het UNICEF Implementation Handbook, kamerdocument 51-393/003, blz. 8 en 9.

(4) Zie hiervoor tevens de verstrekte adviezen tijdens de hoorzittingen in de subcommissie Familierecht, met name door de deskundige bij de « Algemene afvaardiging van de Franse Gemeenschap voor de rechten van het kind », Prof. Em. A. Heyvaert, UA, de heer T. Wuyts, Instituut voor Familierecht en Jeugdrecht van de KULeuven, Prof. J.-L. Renchon, UCL (DOC 51-393/003).

(5) Zie hiervoor het advies van Prof. J.-L. Renchon uitgebracht in de hoorzitting van de subcommissie Familierecht (DOC 51 393/003, p. 61).

(6) Zie hiervoor DOC 51-393/002, p. 82, overweging 79.

(7) Zie hiervoor ook de hoorzitting met de heer T. Wuyts, Instituut voor Familierecht en Jeugdrecht van de KULeuven (DOC 51 393/003, p. 57).

(8) DOC 51-393/002, p. 77, overweging 69.

(9) Zie hiervoor onder andere de hoorzitting met Prof. Em. A. Heyvaert, UA (DOC 51-393/003, p. 32).

(10) DOC 51-393/002, p. 81, overweging 77.

(11) Advies van Prof. J.-L. Renchon uitgebracht in de hoorzitting van de subcommissie Familierecht (DOC 51-393/003, p. 64).

(12) Zie hiervoor ook de hoorzitting met de heer T. Wuyts, Instituut voor Familierecht en Jeugdrecht van de KULeuven (DOC 51 393/003, p. 57)

(13) DOC 51 0393/002, p. 77, overweging 69.

(14) Zie hiervoor onder andere de hoorzitting met Prof. Em. A. Heyvaert, UA (DOC 1 0393/003, p. 32).