5-633/1

5-633/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

22 DECEMBER 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1229 van het Gerechtelijk Wetboek wat de bevoegdheden en de aanstelling van de curator betreft bij onbeheerde nalatenschappen

(Ingediend door mevrouw Sabine de Bethune en de heer Rik Torfs)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 31 augustus 2009 in de Senaat werd ingediend door de heer Hugo Vandenberghe (stuk Senaat, nr. 4-1417/1 - 2008/2009).

A. De procedure van verzegeling bij nalatenschappen waarbij minstens één van de rechthebbenden vermoedelijk afwezig is of niet vertegenwoordigd is : beperkte bevoegdheden voor de curator

Artikel 1148 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt in het algemeen dat verzegeling van de voorwerpen die tot het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten, een nalatenschap of een onverdeeldheid behoren kan worden gevorderd telkens als een ernstig belang aanwezig is en dit :

1. door degenen die aanspraak maken op een recht daarin en door hun persoonlijke schuldeisers;

2. door alle schuldeisers van de nalatenschap, het gemeenschappelijk vermogen of de onverdeeldheid;

3. door de personen die bij de overledene woonden of in dienst waren in zijn huishouding, indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen niet tegenwoordig zijn;

4. door de uitvoerder van de uiterste wilsbeschikking.

Artikel 1149 van het Gerechtelijk Wetboek maakt de vrederechter bevoegd inzake verzegeling.

Verzegeling geschiedt overeenkomstig artikel 1151, 2º, van het Gerechtelijk Wetboek ook ambtshalve of op verzoek van de procureur des Konings, van de burgemeester of van een schepen indien de echtgenoot, de erfgenamen of een van hen vermoedelijk afwezig is of niet tegenwoordig is.

Artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt op zijn beurt dat in de gevallen van artikel 1151, 2º, het de vrederechter vrijstaat niet te verzegelen, wanneer de waarde van het huisraad der nalatenschap dat gevonden is ter plaatse waar hij optreedt, naar zijn schatting niet meer bedraagt dan 1 240 euro. Dit bedrag kan worden gewijzigd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Indien de vrederechter beslist in het in de vorige alinea bedoelde geval niet te verzegelen, maakt hij een beschrijving van dat huisraad, alsmede van het geld en de roerende waarden gevonden ter plaatse waar hij optreedt, en vertrouwt ze toe aan een curator, die hij onderaan op zijn proces-verbaal aanwijst.

De curator heeft de bevoegdheden en verplichtingen die in artikel 813 van het Burgerlijk Wetboek zijn opgesomd, maar alleen ten aanzien van het geld, het huisraad en de roerende waarden gevonden in de verblijfplaats van de overledene waar de vrederechter is opgetreden.

De aangewezen curator is in het bovenstaande geval evenwel niet gehouden een boedelbeschrijving te doen opmaken en hij kan de hem toevertrouwde voorwerpen geheel of ten dele te gelde maken, hetzij in openbare verkoping, hetzij uit de hand, na een termijn van veertig dagen te rekenen van zijn aanwijzing. Die termijn kan door de vrederechter worden verkort.

De bevoegdheden van de curator nemen een einde, wanneer erfgenamen of algemene legatarissen of legatarissen onder algemene titel die de nalatenschap aanvaarden, zich hebben bekend gemaakt.

B. De ontdekking door de bij artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek aangestelde curator van geld of roerende waarden buiten het geval van artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek of van onroerende goederen in het geval van een onbeheerde nalatenschap

De wet regelt evenwel niet uitdrukkelijk het vrij vaak voorkomende geval waarbij de curator die door de vrederechter is aangewezen tijdens zijn werkzaamheden ontdekt dat er zich in de nalatenschap onroerende goederen, geld of roerende waarden buiten de verblijfplaats bevinden. Vaak gaat het daarbij om gelden bij financiële instellingen, verzekeringsfondsen, beleggingsfondsen en dergelijke

Wanneer er minstens één erfgenaam of de echtgenoot gekend is, en het in de voorgaande alinea bedoelde geval doet zich voor, kan er makkelijk toepassing gemaakt worden van artikel 1177 van het Gerechtelijk Wetboek dat bepaalt dat de degenen die aanspraak maken op een recht in het gemeenschappelijk vermogen, in de nalatenschap of de onverdeeldheid, degenen die de zegels hebben doen leggen of de schuldeisers die een uitvoerbare titel bezitten of wier titel door de vrederechter wordt erkend en die doen blijken van een ernstig belang in de bewaring, bij verzoekschrift aan de vrederechter de machtiging kunnen vragen om een boedelbeschrijving te laten opmaken zonder voorafgaande verzegeling. In dit geval wordt de boedelbeschrijving opgemaakt bij notarisakte, onverminderd de toepassing van artikel 1154, zo daartoe grond bestaat. Deze boedelbeschrijving zal de aanzet zijn tot latere aanvaarding of verwerping en vereffening en verdeling.

C. De aanstelling van een curator bij een onbeheerde nalatenschap

Een andere situatie doet zich voor wanneer geen van de erfgenamen noch de echtgenote aanwezig zijn, en men zich dus in het geval bevindt waarbij de nalatenschap, na het verstrijken van de in artikel 813 bepaalde termijn onbeheerd is terwijl de curator slechts de bevoegdheden heeft hem toegekend door artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek, doch vaststelt dat er zich andere vermogensonderdelen in de nalatenschap bevinden dan degene bepaald bij artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek.

Een algemene regeling die geldt voor onbeheerde nalatenschappen ligt vervat in artikelen 811 en 813 van het Burgerlijk Wetboek die de procedure voor onbeheerde nalatenschappen regelen.

Wanneer inderdaad, na het verstrijken van de termijnen van boedelbeschrijving en van beraad, zich niemand aanmeldt om een nalatenschap op te vorderen, geen erfgenaam bekend is of de bekende erfgenamen de nalatenschap hebben verworpen, wordt deze overeenkomstig artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek als onbeheerd beschouwd. De door de rechtbank van eerste aanleg alsdan aangewezen curator is overeenkomstig artikel 813 van het Burgerlijk Wetboek gehouden de staat van nalatenschap door een boedelbeschrijving te doen vaststellen.

Artikel 1228 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt meer specifiek dat in het geval van artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek de rechtbank van eerste aanleg een curator aanwijst op verzoek van een der belanghebbenden of op vordering van de procureur des Konings.

Indien er verscheidene curators zijn aangewezen, heeft de overeenkomstig artikel 1229 van het Gerechtelijk Wetboek de eerstbenoemde curator van rechtswege voorrang, onverminderd de geldigheid van de handelingen die de andere curator vóór zijn ontslag heeft verricht.

D. De uitbreiding van de bevoegdheden van de door de vrederechter op grond van artikel 1154 van het Gerechtelijk Wetboek aangestelde curator door de rechtbank van eerste aanleg

Wanneer de door de vrederechter aangestelde curator vaststelt dat er zich in de nalatenschap een onroerend goed bevat of geld of roerende waarden die zich buiten de verblijfplaats van de overledene bevinden, en hij stelt bovendien vast dat de nalatenschap onbeheerd is, dient hij zich bij verzoekschrift te wenden tot de rechtbank van eerste aanleg om een uitbreiding van zijn bevoegdheid te bekomen, tenzij een andere belanghebbende dit eerder doet of dit geschied op vordering van de procureur des Konings (artikel 1228 van het Gerechtelijk Wetboek).

Hoewel de door de vrederechter aangestelde curator ondertussen reeds bekend is met de zaak, weigert de rechtbank van eerste aanleg evenwel meestal dezelfde curator aan te stellen of diens bevoegdheden uit te breiden. Dit is evenwel contraproductief aangezien het tijdverlies betekent, deels dubbel werk veroorzaakt en de kosten verhoogt.

Onrechtvaardig is bovendien dat de door de vrederechter aangestelde curator verplicht is tegen een zeer lage vergoeding al het voorbereidend werk te verrichten, terwijl de hem opvolgend door de rechtbank van eerste aanleg word vergoed op de activa op rekeningen en op de opbrengst van de verkoop van het onroerend goed, terwijl de door de vrederechter aangestelde curator over het algemeen hoofdzakelijk genoegen moeten nemen met de terugbetaling van de forfaitair berekende administratieve kosten (artikel 11 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998).

Het één en ander volgt uit het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 houdende vaststelling van de regels en barema's tot bepaling van de kosten en het ereloon van de curatoren, waarvan artikel 1 bepaalt dat het ereloon in een proportionele vergoeding van de curator per schijf berekend wordt op grond van de teruggeïnde en gerealiseerde activa wat bij toepassing van artikel 1154, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek neerkomt op een percentage van de realisatie van de huisraad, en de gelden en roerende waarden gevonden in de verblijfplaats van de overledene, dus verwaarloosbaar (1) .

Voor de curator aangesteld door de rechtbank van eerste aanleg gaat dit evenwel over een proportionele vergoeding op de realisatie van de onroerende goederen en de gelden en roerende waarden die zich buiten de verblijfplaats bevinden, wat een significant verschil in vergoeding met zich meebrengt (zie bovendien artikel 6 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998, afzonderlijke vergoeding bij verkoop onroerende goederen met hypotheek of onroerend voorrecht bezwaard).

E. Omwille van redenen van proces- en kostenefficiëntie en billijkheid : voorrang geven aan de reeds door de vrederechter benoemde curator

In het in voorgaande punt beschreven geval, stelt indiener voor dat de rechtbank van eerste aanleg beslist tot uitbreiding van de bevoegdheid van de reeds door de vrederechter benoemde curator, behoudens wanneer de rechtbank hier omstandig gemotiveerd van afwijkt. Daartoe wordt de aanwijzingsprocedure in geval van onbeheerde nalatenschap, en meer bepaald art. 1229 van het Gerechtelijk Wetboek aangevuld.

Sabine de BETHUNE
Rik TORFS.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld bij artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 1229 van het Gerechtelijk Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende :

« Indien door de vrederechter reeds een curator was aangewezen op grond van artikel 1154, tweede lid, wordt deze laatste aangewezen, behoudens wanneer de rechtbank van eerste aanleg in haar beschikking hiervan op gemotiveerde wijze afwijkt. »

30 november 2010.

Sabine de BETHUNE
Rik TORFS.

BIJLAGE


Artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 : De proportionele vergoeding per schijf wordt vastgesteld overeenkomstig de onderstaande tabel, met een minimumbedrag van 750 euro.

a) tranches successives (en euros) — a) opeenvolgende schijven (in euro) b) pourcentage applicable (en %) — b) toepasselijk percentage (in %) c) montant cumulé des tranches précédentes (en euros) — c) gecumuleerd bedrag van de voorgaande schijven (in euro)
0,01 à 20 000. — 0,01 tot 20 000 20 4 000
20 000,01 à 39 500. — 20 000,01 tot 39 500 16 7 120
39 500,01 à 54 500. — 39 500,01 tot 54 500 12 8 920
54 500,01 à 96 500. — 54 500,01 tot 96 500 10 13 120
96 500,01 à 238 000. — 96 500,01 tot 238 000 6 21 610
238 000,01 à 719 000. —238 000,01 tot 719 000 5 45 660
719 000,01 à 1 438 000. — 719 000,01 tot 1 438 000 3 67 230
1 438 000,01 à 2 380 000. — 1 438 000,01 tot 2 380 000 2 86 070

(1) Zie bijlage, blz. 7.