5-505/1 | 5-505/1 |
16 NOVEMBER 2010
De commissie heeft op 16 november 2010 een gedachtewisseling gehouden met de minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over de strategische partners van de EU.
I. UITEENZETTING DOOR DE HEER STEVEN VANACKERE, VICE-EERSTEMINISTER EN MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN INSTITUTIONELE HERVORMINGEN
Het debat over de relaties tussen Europa en zijn « strategische partners » is cruciaal voor ons continent en zijn rol in de wereld. Het is evenzeer van belang voor ons land.
2010 zal allicht een historisch jaar kunnen worden genoemd : het Verdrag van Lissabon wordt uitgevoerd. Maar er wordt ook werk gemaakt van een betere coördinatie van onze economieën. De Europese Raad van 28 en 29 oktober 2010 keurde de door Herman Van Rompuy voorgestelde maatregelen goed ter versterking van onze budgettaire discipline en de coördinatie van onze economieën.
Dit jaar werd eveneens gestart met een debat over onze relaties met de « strategische partners » van Europa. Volgens de minister zijn zowel de versterking van onze economieën als dit debat over de positie van Europa in de nieuwe machtsverhoudingen cruciaal voor onze toekomst.
Alvorens het inhoudelijk debat uiteen te zetten, schetst de minister vooraf de achtergrond ervan.
A. Achtergrond
Het concept van het strategisch partnerschap werd voor het eerst gebruikt in 1998, om de betrekkingen tussen de EU en Rusland te karakteriseren. Het betekende het volgen van een gemeenschappelijke strategie ten opzichte van een derde land. Vervolgens werd het begrip overgenomen in de « Europese Veiligheidsstrategie » die in 2003 werd goedgekeurd. De strategische partnerschappen waren geen doel op zich, maar instrumenten om algemene doelstellingen te bereiken (op het gebied van milieu, veiligheid of handel, enz.). Vervolgens werden een aantal strategische partnerschappen gesloten met opkomende mogendheden : India (2004), China (2006), Zuid-Afrika (2006), Brazilië (2007), Mexico (2008).
Al die partnerschappen hadden meer te maken met de erkenning van het belang dat een derde land op het internationale toneel had gekregen, dan met het streven van de Unie naar het bereiken van welomschreven doelen. Momenteel heeft de Unie 14 strategische partnerschappen gesloten : 9 met derde landen en 5 met regionale organisaties. Die strategische partnerschappen werden elk afzonderlijk gesloten, zonder globaal perspectief.
B. Het Verdrag van Lissabon
Zodra het Verdrag van Lissabon in werking trad, is men op Europees niveau gaan nadenken over de heroriëntering van die partnerschappen. Het debat is begonnen met de voorstellen van Herman Van Rompuy om het gewicht van de EU op het internationale toneel te versterken. Het eerste denkspoor was een betere regulering van de wereldeconomie, het tweede de versterking van de banden met de strategische partners. Ook Catherine Ashton vermeldde de betrekkingen met de strategische partners als een van de prioriteiten van haar mandaat. José Manuel Barosso sloot zich bij hen aan door in zijn redevoering over de State of the Union in september 2010 te verklaren dat de strategische partnerschappen cruciale hulpmiddelen waren om het gewicht van de Unie op het internationaal toneel te vergroten.
Herman Van Rompuy zei het in zijn videoboodschap voor de Europese Raad van 16 september jongstleden als volgt :
« We have strategic partners, now we need a strategy ».
De totstandkoming van een echte strategie moet de Unie de kans geven coherenter te zijn in haar optreden, in haar diverse beleidsgebieden. Ze moet tevens coherentie brengen in het optreden op Europees niveau en het optreden op nationaal niveau. Ze moet de Unie de mogelijkheid bieden de wereldwijde dreigingen en uitdagingen proactief het hoofd te bieden, in plaats van voortdurend op de feiten te moeten reageren. Ook de mogelijkheid om van weerszijden toegevingen te doen in de diverse onderdelen van een onderhandeling, om een beter algemeen resultaat te krijgen, is een potentieel voordeel.
C. De Europese Raad van 16 september 2010
Begin dit jaar besliste Herman Van Rompuy op 16 september 2010 de staats- en regeringsleiders bijeen te roepen voor een buitengewone sessie, met als belangrijkste thema het buitenlands beleid van de EU en de relaties met de strategische partners. Aan deze discussie ging een reflectie vooraf die Catherine Ashton sedert de lente had aangezwengeld onder de ministers van Buitenlandse Zaken. Zo hadden de ministers van Buitenlandse Zaken de discussie van de Europese Raad voorbereid tijdens de informele Gymnich die werd georganiseerd op 10-11 september 2010.
Tijdens de buitengewone top kwamen de staats- en regeringsleiders tot een aantal interessante conclusies. Volgens de minister mogen we hier zelfs spreken van een soort nieuwe bewustwording. De Europese Raad stelde immers dat de Unie haar belangen en objectieven beter dient te definiëren en haar middelen om deze doelstellingen te realiseren beter moet aanwenden. De Europese Raad riep ook op tot een betere coherentie in de externe actie van de Europese instellingen en tot meer synergieën tussen het nationale en Europese niveau. De top stelde dat de Unie ook meer reciprociteit dient te eisen in de partnerschappen en de nadruk moet leggen op wederzijdse rechten en plichten. Verder pleitten de deelnemers nog voor de onderhandeling van ambitieuze vrijhandelsakkoorden.
Aan Van Rompuy, Barroso en Ashton werd dan ook gevraagd om concrete voorstellen voor te leggen en een nieuwe methode te ontwikkelen voor de eerstkomende toppen met de strategische partners : de EU-VS top van 20 november 2010 en de latere toppen met India en Rusland. Ook vermeldde de Europese Raad een aantal prioritaire dossiers voor Europa voor de toppen in het najaar van 2010 (Zuid-Afrika, China, Zuid-Korea, ASEM, G20, de VS, Rusland). Ten slotte wordt aan Catherine Ashton gevraagd om op de Europese Raad van december 2010 een stand van zaken voor te stellen. Uiteraard zal ze ook moeten toelichten hoe zij de Europese Diplomatieke Dienst — op dat ogenblik in volle uitbouw — voor deze nieuwe benadering zal inzetten.
D. Een nieuwe aanpak ?
Er komt blijkbaar een nieuwe impuls, maar wat zal er concreet mee gedaan worden ?
Sommigen zijn van oordeel dat het slechts een papierslag wordt die niet veel zoden aan de dijk zal brengen. We mogen inderdaad geen grote omwentelingen van de ene dag op de andere verwachten, maar de houding is wel nieuw : iedereen erkent dat er meer synergieën moeten gezocht worden tussen de nationale en de Europese diplomatie, dat elk land afzonderlijk niet opweegt tegen China of India en dat het beter is om eerder mét Europa dan tégen haar groeiende internationale rol te werken.
Zo heeft de minister reeds meer assertiviteit opgemerkt : tijdens de recente top met China (6 oktober 2010) hebben de lidstaten heel duidelijk gezegd wat zij van China verwachten. Dat was allicht verfrissend voor onze Chinese partners.
De minister is ook van mening dat de Europese leiders moed putten uit de Europese invloed op de G20. Van bij de aanvang is Europa daar in geslaagd een flink deel van de agenda te bepalen. China en de VS voerden weliswaar een heftige discussie over de wisselkoers van de renminbi (waar ook Europa verandering wenst) en de afbouw van de grote Chinese handelsoverschotten, maar het was Europa dat erin slaagde een strengere internationale regulering van de financiële wereld via de G20 door te voeren.
Verder wijst de minister op nog twee methodologische vernieuwingen die parallel ingang vinden op verschillende niveaus, zonder voorafgaand overleg.
De eerste vernieuwing komt van Herman Van Rompuy die geen publieke standpuntbepalingen van de Europese Unie meer wil voor internationale toppen of conferenties. Tot voor kort onderhandelden de experts van de lidstaten het standpunt van de Unie waarbij de Raad deze formaliseerde in publieke conclusies. Deze conclusies konden geraadpleegd worden op de website van de Europese Unie waardoor in feite iedereen vooraf kon weten wat de Unie aan China of Rusland zou zeggen op een komende topontmoeting. Sinds kort is de tendens om deze conclusies zeer kort te houden en vragen Van Rompuy en Barroso hun mandaat aan de Europese Raad via intern overleg op basis van interne documenten. Deze eerste vernieuwing, die voortvloeit uit een « top-down » benadering, lijkt de minister zeer verstandig.
De tweede vernieuwing wordt door de Belgische diplomatie doorgevoerd. Ingevolge het verdrag van Lissabon zijn Herman Van Rompuy en Catherine Ashton bevoegd voor de externe vertegenwoordiging van de Unie op het vlak van buitenlands beleid. De Commissie vertegenwoordigt de Unie extern voor haar eigen bevoegdheden. Het verdrag bepaalt evenwel niet wie de Unie extern vertegenwoordigt wanneer het over de zogenaamde gemengde bevoegdheden gaat, zoals bijvoorbeeld klimaat en milieu of energie. De kaakslag van de top in Kopenhagen is allicht verteerd. Getuige daarvan de groeiende wens onder de 27 lidstaten om meer met één stem te spreken. Maar gevraagd wat daarmee wordt bedoeld, zeggen veel lidstaten nog steeds « 1 stem, maar 27 monden ». De Belgische diplomatie heeft heel intense onderhandelingen gevoerd voor een eenduidige Europese positie tijdens de volgende klimaatsconferentie in Cancun. Niet alleen zijn we erin geslaagd inhoudelijk een gemeenschappelijke positie te bepalen, maar ook de methode te verbeteren. Zo stelden we van bij het begin van ons voorzitterschap voor dat de Commissie en het voorzitterschap gezamenlijk zouden optreden, als één enkele delegatie en één enkele onderhandelingsploeg en ook steeds samen het woord zouden voeren van achter een uniek naambordje « Europese Unie ». Door het verdrag van Lissabon moest dit mogelijk zijn. Na keihard onderhandelen tot vorige week kunnen alle 27 lidstaten instemmen met onze nieuwe formule. Hiermee werd een belangrijke stap gezet in de richting van een meer coherent optreden. Toeval of niet, Herman Van Rompuy en het Belgische voorzitterschap zetten zo samen pragmatische nieuwe stappen in het internationaal beleid van de Unie die haar methodologie sterk zal verbeteren.
E. Wie zijn de strategische partners ? Wat is strategisch ?
We hebben het Verdrag van Lissabon, we zijn getuige van een geleidelijke gedragsverandering, we verbeteren stap voor stap onze methodes en denken na over een versterking van onze relaties met onze strategische partners. Eigenaardig genoeg gaan we de moeilijke vraag uit de weg : wie zijn onze strategische partners ? Wat is strategisch ?
Sommigen zullen zeggen dat we gewoon kunnen uitgaan van de partnerschappen die reeds vóór het Verdrag van Lissabon bestonden. En dat is iedereen : de opkomende grootmachten, de Verenigde Staten, enkele internationale organisaties zoals de VN en de NAVO en het Afrikaanse continent via de Afrikaanse Unie. In feite had onze denkoefening in 2010 vooral betrekking op de opkomende grootmachten, in de eerste plaats China, India en Brazilië. En de vraag ging meer over « hoe meer essentie te geven aan onze relaties » dan over de vraag « zijn ze strategisch voor ons, wat hebben ze ons te bieden ? ».
De minister leidt hieruit verschillende zaken af.
Ten eerste is ons Europees buitenlands beleid nog jong, immatuur zelfs. Het is vaak een zoektocht naar een identiteit. We trachten te bestaan op de internationale scène door te zoeken naar het bewijs dat we meetellen in de ogen van de anderen. Kijk naar de wrevelige reactie toen Obama de Spaanse uitnodiging om een EU-VS-top te houden in de lente afwees ! Voor heel wat observatoren was dat een belediging voor Europa. De minister valt die zienswijze geenszins bij.
Vervolgens stelt de minister vast dat men iets wezenlijks aan onze relaties probeert te geven, wat bizar en zelfs artificieel overkomt. Het lijkt alsof men de zaken wil forceren. Het buitenlands beleid van de Unie zal niet verder gaan dan wat men beslist heeft om gezamenlijk binnen de Unie te realiseren. We moeten anderen geen plezier doen om ons interessanter te voelen. We moeten eerst ons gezamenlijk binnenlands beleid naar buiten trachten te extrapoleren. We spreken niet met één stem tegenover Rusland ? Maar waar is ons gezamenlijk energiebeleid gebleven ? Zijn we bang voor de opkomende economische grootmacht China ? Maar wanneer gaan we onze eenheidsmarkt verdedigen en wederzijdse toegang tot overheidsopdrachten voor onze bedrijven eisen ? Zijn we bang voor illegale immigratie gezien onze poreuze grenzen rond de Middellandse Zee ? Laten we onderhandelen over wedertoelatingsakkoorden met de zuidelijke buurlanden en samen hun ontwikkeling en welvaart bevorderen.
De minister benadrukt dat wij, Europeanen van de nieuwe generatie, ons zelfverzekerder, concreter, minder twijfelend en minder verdedigend moeten opstellen. Het buitenlands beleid moet niet langer dienen om zich te doen gelden, om te bestaan. Het moet in de eerste plaats dienen om onze belangen en waarden te verdedigen. Dit durven te zeggen, is waarschijnlijk bevestigen dat voor ons een nieuw tijdperk in de geschiedenis van Europa is aangebroken.
F. Conclusie
Het lopende debat over de strategische partners komt op een goed moment. De Unie moet haar samenhang versterken, opnieuw haar plaats zoeken tegenover de opkomende grootmachten en ervoor zorgen dat ze zich goed kan inpassen in hun groeistrategieën, in het belang van onze eigen economie en ons welzijn.
Dit neemt niet weg dat de Belgische diplomatie in dit debat haar ziel niet moet verliezen en attent moet blijven voor verschillende punten :
Ten eerste : de toenemende assertiviteit van de Unie mag haar buitenlands beleid niet reduceren tot mercantilisme. Onze staats- en regeringsleiders buigen zich terecht over ons economisch bestuur. Ze zijn op zoek naar nieuwe groeimodellen door export en doelen daarbij in de eerste plaats op de toegang tot buitenlandse markten, het sluiten van nieuwe vrijhandelsovereenkomsten. Zoiets is volkomen verdedigbaar. Maar daar moeten we het niet bij laten.
Ten tweede : we moeten onze waarden blijven verdedigen en ons bekommeren om justitie en rechtvaardige ontwikkeling in de wereld. We moeten evenwel erkennen dat de Unie aan invloed inboet. Dus : « noch mercantilisme, noch gebrek aan realisme ». Waarden worden niet meer luidkeels uitgeschreeuwd. « Leading by example » doet het niet meer goed. We moeten daarentegen het wereldwijd bestuur meer beïnvloeden door de normen en regels te versterken in een multilateraal kader. Vandaar het belang van een goed stelsel voor de vertegenwoordiging van de Unie op de internationale fora en de versterking van onze onderhandelingsmethoden. Multilateralisme is de sleutel voor de Europese invloed in de wereld.
Ten derde : hoewel men liever bij een constructieve ambiguïteit blijft, zonder te definiëren wat strategisch is, zegt de minister dat hij niet bereid is enkel de grote en gezonde partners als strategische partners te beschouwen. Een partner is strategisch wanneer hij ons dagelijks leven kan beïnvloeden. Het is niet omdat een land machtig is en een groei met twee cijfers kent dat het automatisch strategischer wordt. België moet luidop eisen dat Afrika een strategische partner voor Europa blijft, strategisch gelet op het potentieel van het continent en de bevolking ervan, ook gelet op het aantal landen dat het op de multilaterale fora vertegenwoordigt. En ook gelet op de uitdagingen die het continent het hoofd moet bieden en de inhaligheid die het bij andere partners opwekt.
Ten vierde : we moeten een tweedeling voorkomen waarbij de lidstaten het aan Europa overlaten om « de les te lezen » om de handen vrij te hebben om hun eigen belangen na te streven. Een dergelijke takenverdeling zou Europa onbeduidend maken door zijn gebrek aan realisme, terwijl de lidstaten zich zouden laten leiden door « realpolitik ». De minister pleit daarentegen voor een perfecte synergie tussen nationale en Europese diplomatie, een wederzijds versterkende dynamiek.
Dit Europees scharnierjaar 2010 is er niet alleen voor onze economieën, maar ook voor het extern beleid van de Unie. Het nieuwe verdrag reikt nieuwe instrumenten aan. Maar ook de mentaliteit van de Europese leiders wijzigt beetje bij beetje. Het debat over de strategische partners is fundamenteel voor de Europese Unie en voor ons land. Daarbij moet het minder gaan over de vraag hoe wij strategisch kunnen worden voor de anderen, dan wel om de vraag hoe we onze waarden en belangen definiëren en reciprociteit afdwingen in onze relaties met derden. In tegenstelling tot onze economische en monetaire integratie, die stoelen op de eenheidsmarkt en een gemeenschappelijke munt, staat ons buitenlands beleid nog in haar kinderschoenen. De creatie van de Europese diplomatieke dienst en de bewustwording van onze leiders dat ons extern beleid anders moet, zijn fundamentele stappen naar meer Europa in ons buitenlands beleid. Te weinig voor zij die wilden beginnen bij het einde, maar voor zij de terugblikken naar het begin staan we nu toch al mijlen verder.
II. GEDACHTEWISSELING
Volgens mevrouw Matz blijft het concept van de strategische partnerschappen onduidelijk, ook al heeft de minister de wil onderstreept om tot die partnerschappen te komen.
Wat de fundamentele waarden van de Unie betreft, en de kwestie van de mensenrechten in het bijzonder, stelt mevrouw Matz vast dat de drie groten lidstaten, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, zich haasten om hun economische belangen veilig te stellen (o.a met China), terwijl het aan de Unie wordt overgelaten om deze fundamentele waarden te verdedigen.
Gezien de zwakte van de Europese defensie, is de vraag of de EU wel een potentiële strategische partner kan zijn en geloofwaardig in de ogen van de grote landen, als de VS, China en India.
Hoe zal de minister ervoor zorgen dat Afrika in het hart van de Europese bezorgdheden wordt gehouden ? Hoe ver staat het met de economische partnerschapsakkoorden ?
Mevrouw Arena stelt dat de partnerschappen variëren in functie van onze geschiedenis met de partners in kwestie, op economisch vlak dan wel op het gebied van veiligheid. Er blijft echter onduidelijkheid over de middelen en vooral over de inhoud van de partnerschappen, want er is in feite geen Europees beleid ter zake. Door het gebrek aan duidelijkheid op Europees niveau, is het voor de lidstaten moeilijk om een standpunt te bepalen.
Worden deze strategische partnerschappen besproken in het Europees parlement, met Herman Van Rompuy, Catherine Ashton en de Commissie ? Worden de partnerschappen voorgelegd ter stemming aan het Europees parlement, voor instemming of als middel van het buitenlands beleid ? Kortom, is er in een procedure voorzien waar de keuze van de strategische partnerschappen moet worden besproken en goedgekeurd ?
Op korte termijn is het voor de Unie belangrijk een aantal realiteiten te verdedigen, zoals bijvoorbeeld op het vlak van energie. Tegelijkertijd is het aangewezen om de langere termijn niet uit het oog te verliezen. Als de Unie alleen haar belangen op korte termijn behartigt, zal ze zich, vooral in de huidige crisistijd, richten op puur economische partnerschappen terwijl de Unie ook eisen moet stellen op vlak van fundamentele waarden, zoals de mensenrechten. Heeft de Unie een woordvoerder « mensenrechten » die toelaat deze waarden te vestigen ?
De Unie heeft vooruitgang geboekt op het vlak van milieu. De evolutie in de VS, na de recente verkiezingen, voorspelt niet veel goeds voor de onderhandelingen in Cancun. Na de mislukking in Kopenhagen is het belangrijk om zich zo goed mogelijk voor te bereiden. Hoe vorderen de voorbereidingen ? Zoals de minister heeft aangegeven is de milieuproblematiek niet louter en alleen een zaak van buitenlands beleid, maar hebben de nationale ministers ook hun inbreng. Aangezien de milieuproblematiek een zaak van intergenerationele solidariteit is, is de vraag hoe de Unie deze solidariteit kan doen geleden.
Wat betreft het migratiebeleid stelt mevrouw Arena dat iedereen vindt dat de migratiestromen beter moeten beheerst worden, maar toch is het gevaarlijk om hierover akkoorden te sluiten met landen die de rechten van migranten niet respecteren. Zo zouden er akkoorden gesloten worden tussen de Unie en Libië terwijl dat land de mensenrechten niet respecteert. Het mag niet de bedoeling zijn om onze problemen te externaliseren naar landen die de mensenrechten niet eerbiedigen.
Als klein land heeft België uiteraard alle belang bij het multilateralisme, maar alle tendensen wijzen erop dat het bilateralisme van vooral de grote landen de toon aangeven binnen de Unie. Welke EU-landen zijn bereid zich hiertegen te verzetten in het voordeel van het multilateralisme ?
De heer De Groote onderstreept dat de Unie inderdaad strategische partners heeft, maar nog geen strategie. Er zijn impulsen, maar wat gaan we ermee doen ? De Unie moet haar belangen en doelstellingen beter omschrijven. Tussen het nationale en het Europese niveau zijn synergieën nodig, ook meer over wederzijdse rechten en plichten.
De Duitse minister van Buitenlandse Zaken en de Franse ex-minister van Buitenlandse Zaken hebben een aantal voorstellen gelanceerd, zoals over het wapenembargo tegenover China. Alvorens het wapenembargo op te zeggen, moet China minstens zijn verantwoordelijkheid nemen in de militaire operaties van de VN en een inspanning leveren om in Afghanistan te helpen een burgerlijke maatschappij op te zetten.
De heer Miller is verbaasd dat mevrouw Arena hier opmerkt dat Libië de mensenrechten niet respecteert en dat de Unie er dus geen akkoorden mee kan sluiten, terwijl de Waalse regering er geen graten in ziet wapens te leveren aan dat land, zelfs tegen het advies van de Raad van State in.
Antwoorden van de minister
De minister legt vooreerst uit dat er geen procedure is voorzien voor de bespreking van de keuze van de strategische partnerschappen in het Europees parlement, maar dit sluit niet uit dat het Europees parlement bij de bespreking van de begroting zal trachten meer macht naar zich toe te trekken.
Wat betreft de discussie over multilateralisme versus bilateralisme, stelt de minister dat stilaan het besef groeit, ook bij de echte kampioenen van het bilateralisme, dat het niet altijd meer lukt. Het lijkt eenvoudiger om tot contracten en duidelijke afspraken te komen op bilateraal vlak en lange tijd dacht men dat dit de beste manier was om invloed uit te oefenen op de rest van de wereld. Het concept om het gegeven woord te respecteren is wel aanwezig in de discours bij multilaterale relaties, maar minder in de resultaten. Het is wel duidelijk dat we op zoek zijn naar een nieuw instrumentarium van het multilateralisme.
In een multipolaire wereld zijn niet alleen de bronnen van de macht (de emerging countries) gewijzigd, maar ook de visie over de universaliteit van de mensenrechten. Zo moet ook in internationale organisaties gewaakt worden opdat de universaliteit van de mensenrechten gerespecteerd wordt. De Unie mag hier niet stilzwijgend blijven.
Volgens de minister moet dichotomie vermeden worden : het is moeilijk om een wereldspeler te zijn zonder Europese verdediging, maar deze verdediging is op zich meer en meer multilateraal. De Europese verdediging is helemaal niet onafhankelijk, zonder banden van solidariteit met andere partners.
Over het gebrek aan klaarheid van de doelstellingen van de EU en ook het gebrek aan democratisch gehalte ervan, wijst de minister op de paradox dat meer democratie vaak niet leidt tot meer klaarheid. Democratie veronderstelt ook respect voor uiteenlopende standpunten.
Wat China betreft, dat meer indruk maakt door zijn oppervlakte eerder dan door economische resultaten, heeft de Unie nood aan een gemeenschappelijk standpunt (over het wapenembargo, de toetreding tot de WTO, ...). Zonder gelijklopende standpunten zal de Unie zelfs niet gehoord worden. Hier speelt wel een principe van wederkerigheid : aanbiedingen van de Unie moeten door China beantwoord worden, zoals door de openstelling van de markt die nu te veel gericht is op export en te weinig op binnenlandse consumptie.
Wat betreft de waarden als solidariteit, stelt de minister dat om overtuigend te zijn, men eerst zelf overtuigd moet zijn. Het lijkt dat er ook binnen de Unie geen zekerheid is dat iedereen ervan overtuigd is.
Wat het migratiedossier betreft, zijn de wedertoelatingsakkoorden van cruciaal belang.
Ook het discours van rechten en plichten moet hier in de twee richtingen werken. Echter, dit dossier wordt dikwijls besmet door geostrategische argumenten.
Wat de vraag over Afrika en de economische partnerschapsakkoorden betreft, meent de minister dat er nog geen concrete akkoorden zullen zijn voor de EU-Afrika top van november 2010, maar wel tegen eind 2010/begin 2011. In feite moeten deze akkoorden in de eerste plaats ontwikkelingslanden helpen door middel van handel in plaats van alleen ontwikkelingshulp. Bepaalde landen, zoals Zuid-Afrika, moeten nog overtuigd worden om een evenwicht te vinden tussen enerzijds het land als opkomende economie dat zijn plaats neemt in de VN-Veiligheidsraad en anderzijds het land als ontwikkelingsland. In ruil voor een economisch partnerschapsakkoord vraagt de Unie een zekere transparantie van de economie en het openstellen van de regels inzake overheidsopdrachten.
Volgens de minister heeft de heer De Groote een goede samenvatting gemaakt : het is goed om strategische kaders en strategische partners te hebben, maar de vraag blijft « Wat ermee te doen ? ».
Eén van de grote problemen bij het projecteren van de Europese macht in de wereld, is dat we zelf onvoldoende duidelijk zien wat intern als prioriteit geldt. Het is niet ernstig zich te beraden over een eensgezinde positie tegenover Rusland op het vlak van energiebevoorrading, als tegelijkertijd de lidstaten geen eenduidige inzichten formuleren met betrekking tot een interne energiestrategie. De vaststelling van een gebrekkige externe machtsuitoefening werpt de Unie en de lidstaten op zichzelf terug. Het besef groeit dat de Unie eerst haar prioriteiten moet bepalen.
De minister kan instemmen met de opmerking van de heer Miller. In een cartesiaanse benadering zou dezelfde situatie overal op dezelfde wijze moeten benaderd worden. Echter, in internationale politiek is een situatie nooit dezelfde en ontsnappen de verschillende elementen van een dossier altijd aan een precedentenlogica. In internationaal beleid leidt de spanning tussen hetgeen wenselijk en haalbaar tot het dilemma of zich niet engageren meer oplevert dan een minder perfect engagement.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Vanessa MATZ. | Karl VANLOUWE. |