5-371/3

5-371/3

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

30 NOVEMBER 2010


Voorstel van resolutie betreffende de situatie van de mensenrechten in Iran, in het bijzonder het geval van Sakineh Mohammadi-Ashtiani


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

DE HEER DE BRUYN EN MEVROUW ZRIHEN


INLEIDING

De commissie heeft dit voorstel van resolutie besproken tijdens haar vergadering van 30 november 2010.

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW MATZ

De situatie van de mensenrechten in Iran blijft zorgwekkend. Tal van gevallen van repressiemaatregelen tegen verdedigers van de mensenrechten worden gemeld. Ook blijft men nog steeds in hoge mate de doodstraf toepassen; het gebeurt zelfs nog onder de vorm van steniging, een primitieve folterpraktijk.

Het geval van Sakineh Mohammadi-Ashtiani is door iedereen gekend. Het middenveld heeft de jongste maanden heel wat verschillende manifestaties georganiseerd, onder andere voor het Europees Parlement, en petities hierover opgesteld. Ondertussen werd vernomen dat de uitspraak over de straf van Sakineh Mohammadi-Ashtiani is opgeschort, maar de straf is niet opgeheven. Op z'n minst kunnen we stellen dat de rechten van de verdediging met de voeten zijn getreden, zowel wat betreft het bewijsmateriaal als wat betreft de getuigenissen.

Het voorliggende voorstel van resolutie heeft niet alleen betrekking op het geval van Sakineh Mohammadi-Ashtiani, maar ook op de talrijke andere gevallen van schendingen van de mensenrechten, die spijtig genoeg dagelijks kost zijn in Iran. De Senaat heeft reeds resoluties met betrekking tot het miskennen van de mensenrechten in Iran aangenomen, zoals de resolutie betreffende de executies van minderjarigen in Iran (stuk Senaat, nr. 4-842/4) en de resolutie betreffende de Iraanse mensenrechtenactiviste Shirin Ebadi (stuk Senaat, nr. 4-1216/4).

Het Europees Parlement heeft ook een aantal resoluties gestemd over Iran. Het voorliggende voorstel van resolutie kan een bijkomend drukkingmiddel op de Iraanse staat zijn, niet alleen voor het geval van Sakineh Mohammadi-Ashtiani maar opdat Iran zijn wetgeving terzake zou herzien.

Mevrouw Matz wijst er ten slotte nog op dat de Belgische minister van Buitenlandse Zaken ook reeds contacten voert met Iran over deze kwesties.

II. ALGEMENE BESPREKING

De dames Arena en Temmerman verklaren volledig te kunnen instemmen met de inhoud van de voorliggende tekst.

Volgens mevrouw Arena is het belangrijk dat naast de initiatieven van het middenveld nu ook een parlementaire resolutie wordt gestemd.

Ook de heer De Bruyn kan instemmen met de doelstellingen van dit voorstel van resolutie dat door het geval van Sakineh Mohammadi-Ashtiani de hele problematiek van de mensenrechten in Iran op de dagorde plaatst.

De heer Morael spreekt zijn ongerustheid uit over enkele petities die door sommige organisaties uit het middenveld werden opgesteld, vooral dan organisaties uit de Verenigde Staten. Deze petities waren eerder dubbelzinnig met betrekking tot de doodstraf, alsof er gradaties zijn in de gruwel van een doodstraf. De voorliggende tekst is klaar en duidelijk over de doodstraf, net zoals over overspel en homoseksualiteit die geen strafbare feiten kunnen zijn.

III. BESPREKING VAN DE AANBEVELINGEN

Dispositief

Punt 11

De heer De Bruyn dient het amendement nr. 1 dat ertoe strekt in het punt 11 van het dispositief aan te vullen opdat de resolutie ook wordt overgemaakt aan de religieuze leiders en de Raad der Hoeders van de Islamitische Republiek Iran.

Volgens de auteur van het amendement, beschikken de religieuze leiders, veel meer dan de officiële en grondwettelijk erkende regering en parlement, over de reële macht en mogelijkheden om democratische veranderingen in de Islamitische Republiek Iran door te voeren.

Volgens mevrouw de Bethune is het niet opportuun om een verwijzing naar de religieuze leiders en naar de Raad der Hoeders op te nemen in dit voorstel van resolutie omdat op die manier ook hun gezag officieel wordt erkend.

De heer De Bruyn antwoordt dat de religieuze leiders en de Raad der Hoeders wel een door de Iraanse grondwet erkend orgaan zijn. Zij schuiven de facto het parlement en de regering ter zijde.

Mevrouw Temmerman pleit voor een strikte scheiding tussen religie en staat en wenst niet dat in de tekst een verwijzing naar religieuze leiders wordt opgenomen.

Mevrouw Arena onderstreept dat het probleem in Iran precies is dat de religieuze leiders volledig de regering en het parlement domineren. Wij mogen niet de indruk wekken hen als gesprekspartner te erkennen. We kunnen ons ook niet tot religieuze leiders richten om te zeggen dat hun religie zich vergist.

De heer Morael deelt de bezorgdheid van de heer De Bruyn maar pleit voor het behoud van de tekst die zich richt tot de president, de regering en het parlement van Iran.

De heer De Bruyn verklaart zijn amendement terug te trekken.

IV. STEMMINGEN

Het voorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van het verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Piet DE BRUYN. Olga ZRIHEN. Karl VANLOUWE.

Tekst aangenomen door de commissie.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het voorstel van resolutie (zie stuk Senaat, nr. 5-371/1 - 2010/2011).