5-192/1

5-192/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

29 SEPTEMBER 2010


Voorstel van resolutie betreffende de monitoring van de werkgelegenheid van werknemers van buitenlandse origine

(Ingediend door de dames Cindy Franssen en Sabine de Bethune)


TOELICHTING


Dit voorstel van resolutie neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 31 maart 2009 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-1263/1 - 2008/2009).

De situatie van allochtonen op onze arbeidsmarkt is gekend. Er bestaat zowel een kwantitatief, als een kwalitatief probleem. Enerzijds ligt de werkgelegenheidsgraad van allochtonen veel lager dan die van autochtonen, dit ongeacht het opleidingsniveau. Anderzijds zijn allochtonen oververtegenwoordigd in sectoren met een lager gemiddeld loon en een overheersend arbeidersstatuut, zoals de industriële sectoren, landbouw en uitzendarbeid. Ook zijn zij vaker aangewezen op de noodzakelijke combinatie van verschillende deeltijdse jobs om te komen tot een voltijdse tewerkstelling (1) .

Uiteraard zorgt een lagere arbeidsparticipatie voor een moeizamere integratie en een minder vlotte aanpassing aan de talen en de cultuur van ons land. Bovendien wordt de lage werkzaamheidsgraad van allochtonen misbruikt. Paradoxaal genoeg bestaan de clichés over « ze nemen ons werk af » en « ze profiteren van onze sociale zekerheid » naast elkaar. De indieners zijn van oordeel dat er dringend op alle niveaus actie moet worden ondernomen om de positie van allochtonen op de arbeidsmarkt te versterken. Dit zal zowel de allochtone bevolking zelf als de autochtone bevolking en de financiering van de sociale zekerheid ten goede komen. Het is dan ook van groot belang dat deze problematiek wordt aangepakt.

Om concrete en efficiënte beleidsmaatregelen te kunnen nemen, is het uiteraard van belang dat de positie van allochtonen op onze arbeidsmarkt gekend is. Op dit ogenblik bestaat er evenwel te weinig informatie. Dit probleem wil dit voorstel verhelpen.

In wat volgt, wordt eerst ingegaan op de verschillende elementen die de positie van de allochtonen op onze arbeidsmarkt kunnen verklaren. Vervolgens wordt gekeken naar verschillende maatregelen die reeds genomen werden. Ten slotte wordt de context en de doelstelling van het voorstel geschetst, hetgeen kan gevat worden onder het adagium « meten is weten ».

Oorzaken

Om een juist antwoord te bieden op de problematiek, is het niet alleen nodig een duidelijk beeld te schetsen van de huidige situatie van de allochtonen op de arbeidsmarkt, maar moeten ook de oorzaken van de nadelige positie van allochtonen worden opgespoord.

Verschillende studies (2) wijzen op een cluster van problemen aan de kant van de allochtonen zelf en anderzijds een cluster van problemen langs de vraagzijde. De problemen aan de kant van de allochtonen zelf behoren vooral tot de gewest- en gemeenschapsmateries : niveau van opleiding, onvoldoende kennis van de landstalen, gebruik van zoekkanalen naar werk. De problemen aan de kant van de vraagzijde zijn een combinatie van een aantal federale bevoegdheden en de gedeelde verantwoordelijkheid van alle overheden als werkgever.

Een onderzoek naar de arbeidsmarktpositie van schoolverlaters van de VDAB (3) toont aan dat allochtonen (gedefinieerd als niet-etnische EU'ers) oververtegenwoordigd zijn bij laaggeschoolden (42,4 % ten overstaan van 16,1 % bij EU'ers) en ondervertegenwoordigd bij hooggeschoolden (8,8 % ten overstaan van 39,6 %). Terwijl de restpercentages van de lagere studierichtingen (na één jaar nog steeds werkzoekend) tussen 30 en 50 % schommelen, is dit bij hooggeschoolden slechts 10-20 %. Allochtone niet-EU'ers komen dus vaker terecht in studieniveaus die minder goed in de markt liggen. Ook binnen die studieniveaus kiezen zij haast systematisch meer voor die studierichtingen welke het niet zo goed doen op de arbeidsmarkt (ze kiezen in het beroepsonderwijs bijvoorbeeld vaker voor handel en minder voor bijvoorbeeld hout en bouw). Ongeacht het studieniveau of de studierichting stellen we vast dat het restpercentage dat na één jaar nog steeds geen werk gevonden heeft, systematisch hoger ligt bij allochtonen dan bij EU'ers. Dit verschil neemt wel af naarmate het studieniveau stijgt.

Allochtonen met een gelijke opleiding als autochtonen blijven langer zonder werk of vinden het moeilijker. Dit blijkt het gevolg van slechte zoekmethoden (werk zoeken via persoonlijk netwerk zorgt voor een grotere kans op tewerkstelling in informele economie, bijvoorbeeld), of van bewuste of onbewuste discriminatie door werkgevers (analyse van de VDAB-databank wijst uit dat werkgevers werknemers met een vreemde naam minder vaak een uitnodiging sturen).

Wanneer we het succes van opleidingscheques bij Belgen en niet-Belgen vergelijken, merken we dat de laatste groep slechts 2 % van de aanvragers vormt. Niet-Belgen zijn dus duidelijk ondervertegenwoordigd in verhouding tot hun aandeel in de werknemerspopulatie (6,6 %) » (Wie wordt slimmer van opleidingscheques ?, Steunpunt WAV, Arbeidsmarktflits, 22 mei 2006.

Bestaande oplossingen

In het verleden werden reeds verschillende initiatieven genomen. De wet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie van 10 mei 2007 (antidiscrimatiewet) en de wet tot versterking van de wetgeving tegen het racisme van 20 januari 2003 (antiracismewet) waren pogingen om de discriminatie van allochtonen, onder andere op de arbeidsmarkt, tegen te gaan. Meer specifiek kunnen we verwijzen naar artikel 5, § 2, van de eerstgenoemde wet, die bepaalt dat elke vorm van discriminatie verboden is met betrekking tot :

« 1º de voorwaarden voor toegang tot arbeid [...];

2º de bepalingen en de praktijken met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en beloning [...];

3º de bepalingen en de praktijken inzake de beëindiging van de arbeidsbetrekking [...].

Over deze arbeidsbetrekkingen stelt artikel 8, § 1, van de antidiscriminatiewet dat een « direct onderscheid op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, geloof of levensbeschouwing » « uitsluitend gerechtvaardigd [kan] worden op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten ».

Naar een nieuwe oplossing

We moeten echter vaststellen dat men tot op heden slechts weinig vooruitgang heeft kunnen boeken op een efficiënte manier. De arbeidsmarktsituatie van allochtonen blijft penibel. Uit het voorgaande blijkt dat de oorzaken veelvuldig zijn : lagere opleiding, taalproblematiek en ook bewuste of onbewuste discriminatie. Dit laatste blijkt uit de vaststelling dat ook van hooggeschoolde allochtonen de werkgelegenheidsgraad aanzienlijk lager is dan die van hooggeschoolde autochtonen. Enkele persartikelen bevestigen deze problematiek (4) . Dat de werkgelegenheidsgraad van allochtonen lager ligt dan die van autochtonen wordt treffend geïllustreerd door de werkzaamheidsgraad (5) in het Vlaams Gewest uit de Arbeidskrachtenenquête (NIS, EAK) :

Belgen EU-onderdanen Niet-EU-onderdanen
2001 64,0 64,6 34,0
2002 64,2 60,1 37,5
2003 63,7 58,6 35,5
2004 64,3 64,8 38,5
2005 64,9 65,4 40,6
2007 62,0 65,4 42,0

Deze cijfers schetsen de problematiek evenwel niet, ze geven enkel aan dat er een probleem bestaat. Zoals reeds gezegd, moet de arbeidsmarktsituatie van allochtonen in kaart gebracht worden vooraleer concrete en efficiënte beleidsinitiatieven genomen worden. Een socio-economische monitoring moet het mogelijk maken om bijvoorbeeld de sectoren aan te geven waar het probleem het grootst of het minst groot is. Pas indien deze informatie gekend is, kunnen maatregelen getroffen worden die de achterstand of achterstelling kunnen aanpakken en gelijke kansen moeten bieden.

De Interministeriële Conferentie van 25 oktober 2006 stelde vast dat er nog steeds sprake was van discriminatie op de arbeidsmarkt van buitenlandse werkwilligen en Belgen van vreemde afkomst, en dat er nood was aan een evaluatie en monitoring van hun werksituatie. De Conferentie gaf de opdracht aan een werkgroep om een eventuele monitoring uit te werken. De werkgroep kwam tot de conclusie dat de monitoring moet uitgaan van « objectieve, anonieme en samengevoegde gegevens die uitgaan van een bestaande, administratieve databank of databanken ». Om een succesvolle monitoring te bekomen lijkt het van belang dat de werkgevers zo weinig mogelijk bijkomende lasten worden opgelegd. Ook moet de persoonlijke levenssfeer van een ieder beschermd worden; zo mag er geen sprake zijn van een mogelijke heridentificatie.

Deze basisprincipes voor een socio-economische monitoring worden door verschillende organisaties ondersteund (zo onder meer door het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding dat deel uitmaakte van de werkgroep, het Minderhedenforum en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen).

Het zou aldus gaan om een systeem van monitoring op basis van bestaande gegevens en zonder dat er sprake is van een individuele registratie. Het systeem moet respect voor de persoonlijke levenssfeer en dus anonimiteit kunnen waarborgen. Heridentificatie mag niet mogelijk zijn. Het is met andere woorden niet van belang te weten wie in een bepaalde sector werkt, maar wel om na te gaan in welke sectoren allochtonen te weinig vertegenwoordigd zijn en rekening houdend met alle mogelijke verklaringen hiervoor.

De indieners willen geen quota invoeren. Vooreerst kan dit geen oplossing bieden aangezien de situatie van allochtonen op de arbeidsmarkt niet voldoende gekend is en de quota hun doel dus zouden kunnen voorbijschieten. Daarenboven kunnen bij tewerkstellingsquota vragen gesteld worden, zowel in termen van bedrijfseconomische efficiëntie als in termen van integratiebeleid. Het kan immers ook stigmatiserend zijn dat men is aangeworven omdat men allochtoon (6) , gehandicapte, ... is. De indieners zijn ervan overtuigd dat vandaag de bestaande kwalitatieve arbeidsreserve van ongeschoolde en geschoolde allochtone werknemers door de werkgevers nog te weinig wordt aangeboord. Een dergelijke situatie is maatschappelijk én economisch onhoudbaar, zeker in het licht van de vergrijzing met mogelijke arbeidskraptes. Het voorstel strekt er dus niet toe werknemers op basis van andere dan hun arbeidsgerelateerde competenties aan te werven, maar om enerzijds de arbeidsmarktsituatie van allochtonen in kaart te brengen én door deze resultaten de werkgevers te laten inzien dat hun personeelsbeleid, meestal onbewust, ertoe leidt dat zij deze categorieën werknemers net minder kansen geven.

De monitoring van de arbeidsmarktsituatie van allochtonen en de sensibiliserende kracht van een dergelijke oefening, is een noodzakelijk vertrekpunt om reëel te kunnen bijdragen tot de verhoging van de kansen van allochtonen op de arbeidsmarkt, zonder dat er sprake is van positieve discriminatie of stigmatisering.

In een advies van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen wordt het belang van een monitoring benadrukt. Zonder een degelijke monitoring kan geen evaluatie gebeuren van de arbeidsmarktpositie van de kansengroepen en kan de impact van de genomen beleidsmiddelen en ingezette beleidsinstrumenten niet in kaart gebracht worden.

Uit de algemene beleidsnota van de toenmalige vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen — deel « Werk » — blijkt dat de regering de bezorgdheid van de indieners deelde. Zo werd onder meer de realisatie van een socio-economische monitoring voorop gesteld :

« De socio-economische monitoring

Het systeem is gebaseerd op het principe van een monitoring aan de hand van objectieve, anonieme en geaggregeerde gegevens die afkomstig zijn van bestaande administratieve databanken en waarvan de nationale herkomst van personen en van hun ouders de hoeksteen zijn. Via deze monitoring zal men met precisie de discriminatie op de arbeidsmarkt op het niveau van de sectoren kunnen analyseren.

Meer specifiek bestaat het doel erin om informatie te verkrijgen over de stratificatie van de arbeidsmarkt door gegevens van het Rijksregister, namelijk die over de nationaliteit en de herkomst van personen, te kruisen met klassieke socio-economische variabelen die het Data Warehouse van de Kruispuntbank van de sociale zekerheid bij elkaar brengt. Door deze gegevens te bewerken zouden indicatoren kunnen worden gecreëerd die in de vorm van tabellen worden gepresenteerd, waar de informatie met elkaar verbonden wordt.

Deze monitoring werd besproken met de deelstaten en de technische details worden momenteel door de FOD Werk uitgewerkt. Het proces zal in maart 2009 gelanceerd worden en het operationele instrument zal tegen 2009 af zijn. Het systeem zal bijgevolg, in het kader van een samenwerkingsprotocol met de gewesten, te hunner beschikking worden gesteld zodat zij de effectiviteit van hun beleid ter bevordering van diversiteit kunnen meten. »

In het regeerakkoord van 15 maart 2008 werd uitdrukkelijk bepaald dat de regering van haar eigen diensten en ondernemingen verwacht dat zij het toonbeeld zijn van onder meer diversiteit op de werkvloer. Deze voorbeeldfunctie leidt dan ook tot de conclusie dat de socio-economische monitoring ook en misschien zelfs in de eerste plaats moet gebeuren in de overheidsdiensten en de overheidsbedrijven.

Samen met het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding werken de Kruispuntbank van de Sociale zekerheid, de minister van Werk en de federale overheidsdienst (FOD) Werkgelegenheid aan een methodologie om objectieve, anomieme, geaggregeerde gegevens uit bestaande databanken te verkrijgen.

Cindy FRANSSEN
Sabine de BETHUNE.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. Overwegende dat de situatie van allochtonen op de arbeidsmarkt problematisch is, wat treffend wordt aangetoond doordat de beroepswerkzaamheid van allochtonen veel lager ligt dan die van de autochtonen;

B. Overwegende dat geen concrete en efficiënte beleidsmaatregelen kunnen genomen worden om discriminatie op de arbeidsmarkt tegen te gaan en gelijke kansen te waarborgen indien er geen gegevens voorhanden zijn die de arbeidsmarktsituatie van allochtonen in kaart kunnen brengen;

C. Overwegende dat het om een algemene monitoring moet gaan op basis van bestaande, objectieve gegevens en er dus geen sprake is van een individuele registratie;

D. Overwegende dat respect voor de persoonlijke levenssfeer en anonimiteit moeten gegarandeerd worden en er aldus geen mogelijkheid tot heridentificatie mag bestaan;

E. Overwegende dat de overheid een voorbeeldfunctie wenst te vervullen met betrekking tot diversiteit op de werkvloer in haar diensten en ondernemingen,

Vraagt de regering, in overleg en samen met de deelgebieden :

1. verder te gaan met de technische invoering van een uniforme socio-economische monitoring die de arbeidsmarktsituatie van allochtonen in kaart brengt;

2. in het kader van deze monitoring proefprojecten te lanceren en die te laten plaatsvinden in alle sectoren van de arbeidsmarkt, in verschillende sectoren van de arbeidsmarkt, zowel in privé-ondernemingen als in parastatalen en overheidsinstellingen;

3. samen te werken met de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid die de basis kan vormen voor socio-economische monitoring op basis van bestaande gegevens; de nodige stappen te zetten om de data van de Kruispuntbank met het oog op de monitoring te verbeteren en beter af te stemmen;

4. de anonimiteit en bescherming van de persoonlijke levenssfeer bij een monitoring te garanderen, alsook te vermijden dat de monitoring stigmatiserend zou werken.

20 juli 2010.

Cindy FRANSSEN
Sabine de BETHUNE.

(1) Diversiteit in de Federale overheid. Studie naar tewerkstelling van vreemdelingen en personen met een vreemde afkomst binnen het federaal administratief openbaar ambt, C. Ceulemans, H. Verhoeven, A. Valkeneers, N. Ouali en B. Cambre, Afdeling Arbeid en Organisatie van de KULeuven, in samenwerking met het Instituut voor de overheid (KULeuven) en het Centre de sociologie du travail, de l'emploi et de la formation (TEF, ULB), Leuven, 2004, pagina 12-13.

(2) Idem voetnoot nr. 1.

(3) VDAB, ed. 2004. « Fatima of Sil, een wereld van verschil. Een vergelijkend onderzoek naar de slaagkansen op de arbeidsmarkt tussen etnisch EU en allochtone schoolverlaters. », ArbeidsmarktTopic, nr. 2 juni 2008.

(4) Zie onder meer « Werkloze steeds vaker allochtoon », De Morgen, 7 februari 2008; « Allochtoon vaker afgewezen bij sollicitatie », Het Laatste Nieuws, 29 januari 2008.

(5) Verhouding (in procent) van de werkenden tot de totale populatie in de leeftijdsgroep van 15-64 jaar.

(6) Bijvoorbeeld in artikel 96 van de Nieuwe Gemeentewet, dat onder meer voorziet in de jaarlijkse opstelling van een gemeentelijk jaarverslag.