5-33/1 | 5-33/1 |
31 AUGUSTUS 2010
Dit wetsvoorstel herneemt de voorstellen nr. 3-463/1 - 2003/2004 en nr. 4-496/1 - 2007/2008, die reeds eerder werden ingediend, maar nog niets aan actualiteitswaarde hebben moeten inboeten, wel integendeel. Wegens de polemiek in binnen- en buitenland rond het al dan niet verbieden van hoofddoeken en andere religieuze symbolen, bestaat ook in ons land hierover rechtsonzekerheid. België heeft geen specifieke wetgeving hieromtrent. Een duidelijke stelling is vereist, waartoe ook het Duitse Grondwettelijk Hof in september 2003 trouwens heeft opgeroepen (De Standaard, 28 september 2003). Het ostentatief dragen van bepaald verregaande religieuze symbolen moet naar mijn mening dan ook bij wet worden geregeld.
De godsdienstvrijheid is in ons land grondwettelijk verzekerd en het komt de wetgevende macht niet toe de inhoud van levensbeschouwingen, noch van de daaraan verbonden voorschriften en rituelen, te bepalen. Laat mij duidelijk zijn : men hoeft zich in de interne organisatie en inhoudelijke karakteristieken niet te mengen.
Wel moet men er degelijk mee rekening houden dat deze levensbeschouwelijke vrijheid niet absoluut is, maar dat ook andere bepalingen van de grondwet en universele wetgeving (EVRM) dienen te worden gerespecteerd. Gedwongen huwelijken en bijvoorbeeld weigering van bloedtransfusies, clitoridectomie en infibulatie bij minderjarigen, zijn — ongeacht of het hier gaat om al dan niet levensbeschouwelijke praktijken — bij wet verboden.
De wet legt ook aan de praktijk van rituele slachtingen beperkingen op. Het EVRM voorziet volgens artikel 9, paragraaf 2, letterlijk in beperkingen van de godsdienstvrijheid die in de wet kunnen worden opgenomen en die in een democratische samenleving nodig zijn in het belang van de openbare veiligheid, voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of zedelijkheid of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
En daar wringt precies het schoentje. Niemand kan ontkennen dat gelaatsbedekkende gewaden de verbale en non-verbale communicatie grotendeels in de weg staan. Nochtans is deze communicatieve expressie één van de cruciale omgangsvormen die eigen zijn aan onze samenleving. Communicatiestoornissen die ontstaan bij het dragen van dergelijke gewaden kunnen bijgevolg de orde in het gedrang brengen en leiden tot sociale ontwrichting.
Daarenboven is de identificatievereiste en herkenbaarheid (bijvoorbeeld tegenover de ordediensten) een strikte noodzaak om de veiligheid van een ieder in openbare ruimten of op openbare plaatsen te garanderen. Wie een gelaatsbedekkend gewaad draagt verzaakt op die manier niet enkel aan de vigerende normen inzake communicatie, maar ook aan de vereiste zichzelf kenbaar te stellen teneinde de openbare veiligheid te waarborgen.
Het uitdoen van gezichtsbedekkende gewaden is omslachtig en tijdrovend, terwijl identiteitscontroles snel en zonder al te veel problemen uitgevoerd moeten kunnen worden. Ook houdt het dragen van een dergelijk gewaad een potentieel gevaar in voor de verkeersveiligheid.
Maar ook keer ik mij tegen de godsdienstige argumenten zelf, die het dragen van een gelaatsbedekkende sluier legitimeren. Bepaalde godsdienstige argumenten kunnen immers geweerd worden ten gunste van fundamentele waarden die mede in het geding zijn. De boerka bijvoorbeeld staat ontegensprekelijk voor een beknotting van de fundamentele rechten van de vrouw. De seksuele moraal die achter de boerka steekt, leert ons duidelijk dat iedere vrouw die niet bedekt is, wordt aangezien als een potentieel lustobject dat je zomaar kan grijpen. Jongens beschikken volgens deze moraal blijkbaar niet over voldoende zelfbeheersing en weten niet hoe ze met hun seksualiteit dienen om te gaan.
Dit brengt met zich mee dat de schuld van seksuele misbruiken moet gezocht worden bij het vrouwelijke slachtoffer, of zoals de beroemde ayatollah Rafsanjani geciteerd wordt in « Price of Honor » van Jan Goodwin : « Het is de plicht van vrouwen om hun hoofd te bedekken, omdat het haar van vrouwen vibraties uitstraalt die mannen opwinden, misleiden en corrumperen ».
Het dragen van dergelijke gezichtsbedekkende sluiers symboliseert bijgevolg de onderdrukte, passieve, stemloze en « onzichtbare » status van de vrouw, iets wat fundamenteel in strijd is met de bij ons (bij wet geregelde) gangbare positie van de vrouw. Ook omwille van deze argumentatie moet een gelaatsbedekkend gewaad, als uiting van een geloofsovertuiging, bij wet worden verboden.
Daarnaast vormt de toenemende radicaliseringstendens, die maakt dat de gezichtsbedekkende sluier verwordt tot een provocerende, fundamentalistische (politieke) uitingsvorm, een belangrijk argument dat mijn voorstel tot het verbieden van gezichtsverhullende gewaden rechtvaardigt. Wanneer enkele jaren geleden Kalim Siddiqui, de stichter van het Britse moslimparlement, al stelde dat een vrouw die de hidjab draagt daardoor ook de vlag van de islam draagt en daarbij openlijk en uitdagend zegt dat de westerse beschaving onaanvaardbaar voor haar is, een ziekte is en een pest is voor de mensheid, dan kan niemand erom heen dat de gezichtsverhullende sluiers op zijn minst eenzelfde boodschap uitdragen.
Interpretaties van de islam voorzien trouwens in de mogelijkheid om aan bepaalde voorschriften te verzaken, wanneer men overmacht (zoals een verbod bij wet geregeld) kan inroepen.
Het verbod op het dragen van een gelaatsverhullend gewaad in openbare ruimten en op openbare plaatsen zal niet enkel de emancipatie en assimilatie van deze vrouwen ten goede komen, maar zal ook de openbare veiligheid baten.
Derhalve stel ik voor om, onder titel X van het Strafwetboek, in artikel 563 opnieuw een 1º, dat door de wet van 17 juni 2004 werd opgeheven, in te voegen, zodat het dragen van gelaatsverhullende gewaden in openbare ruimten en op openbare plaatsen wordt verboden.
Aangezien de bestaande artikelen onder diezelfde titel X eveneens het voorwerp vormen van de gemeentelijke administratieve sancties, lijkt het aangewezen ook dit nieuw artikel 563, 1º, onder de toepassing van deze gemeentelijke regelgeving te laten vallen. Op die manier voorkomt men dat dergelijke overtredingen mogelijkerwijs ongestraft blijven. Hiertoe wordt de Nieuwe Gemeentewet in die zin gewijzigd.
Anke VAN DERMEERSCH. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 563, 1º, van het Strafwetboek, opgeheven bij de wet van 17 juni 2004, wordt hersteld in de volgende lezing :
« 1º Zij die in een gelaatsverhullend gewaad worden aangetroffen in openbare ruimten of op openbare plaatsen; ».
Art. 3
In artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet worden in § 2, derde lid, in § 7, 1º en in § 8, tweede lid, de woorden « 563, 2º en 3º » telkens vervangen door de woorden « 563, 1º, 2º en 3º ».
20 juli 2010.
Anke VAN DERMEERSCH. |