5-24/1

5-24/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 2010

16 AUGUSTUS 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie, inzake de wilsbeschikking

(Ingediend door de heer Bart Tommelein c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 16 september 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-922/1 - 2007/2008).

De wet van 28 mei 2002 betreffende euthanasie die op 20 september 2002 in werking is getreden, laat euthanasie toe bij ongeneeslijke zieke, bewuste patiënten met ondraaglijke pijn.

De wet biedt enerzijds de patiënt de bescherming en garantie op een milde, humane dood. Anderzijds schept zij ook rechtszekerheid voor de arts die de euthanasie uitvoert.

Samen met de wet die het recht op euthanasie waarborgt voor meerderjarigen, werd de wet van kracht die in degelijke palliatieve zorg voorziet.

Vandaag moeten we echter besluiten vanuit de praktijk dat de huidige wetgeving onvolkomenheden bevat die verduidelijking vragen en specifieke aanpassingen vergen.

We kunnen dan ook enkel concluderen dat onder meer volgend element aangepast moet worden.

De huidige wetgeving richt zich tot juridisch wilsbekwame individuen. Dat betekent dat het individu in een staat van vol besef verkeert op het ogenblik van een verzoek tot euthanasie, of aan de hand van een wilsverklaring te kennen heeft gegeven tot euthanasie over te willen gaan in een uitzichtloze medische situatie. Met dit laatste doelen we op een toestand die kan optreden op een ogenblik waar het individu niet langer bij bewustzijn is.

Heden ten dage wordt deze problematiek niet gedekt.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Een eerste punt dat moet veranderen, betreft de problematiek van een beperkte geldigheidsduur van een wilsverklaring. Volgens artikel 4, § 1, zesde lid, van de euthanasiewet kan maar euthanasie worden toegepast indien de wilsverklaring minder dan vijf jaar vóór het moment waarop betrokkene zijn wil niet meer kan uiten is opgesteld of bevestigd. Voorgesteld wordt om aan een wilsverklaring een onbepaalde duur toe te kennen. Dit neemt niet weg dat iemand, net zoals dat voor een testament het geval is, steeds een herroeping of wijziging van de wilsverklaring kan doorvoeren.

In de praktijk kunnen als gevolg van de tijdvereiste van vijf jaar onrechtvaardige situaties ontstaan, waarbij iemand die een wilsverklaring heeft geschreven en bevestigd net buiten de termijn van vijf jaar buiten bewustzijn valt, waardoor zijn verklaring ongeldig wordt.

Bovendien kan men de vraag stellen of die bepaling wel haar doel bereikt en of ze bijgevolg wel in stand moet worden gehouden. Stel dat iemand op 9 december 2006 een wilsverklaring heeft opgemaakt en ondertekent en deze wordt op 10 december 2012 aan een arts voorgelegd. Die arts moet vooreerst bepalen sinds wanneer de betrokkene zijn wil niet meer kan uiten. Dit is een heel subjectief gegeven, zeker wanneer de arts zijn patiënt niet van tevoren kende. Indien de patiënt(e) zijn/haar wil niet meer kon uiten sinds 2008, dan moet nog wel rekening worden gehouden met de wilsverklaring, omdat er minder dan vijf jaar is verstreken tussen het opstellen van de voorafgaande wilsverklaring en het moment waarop de patiënt zijn wil niet meer kan uiten. Bovendien wordt de wilsverklaring in deze situatie voor onbepaalde duur geldig. Indien hij/zij echter ergens in 2012 niet meer in staat werd gesteld om zijn wil te uiten, is de wilsverklaring niet meer geldig. Om dergelijke situaties te voorkomen is het dus aangewezen om de wilsverklaring voor onbepaalde duur te laten gelden en de tijdvereiste uit de vorige wetgeving te laten vallen.

Artikel 3

Groot knelpunt hier is de bepaling van artikel 4, § 1, eerste lid, tweede streepje, en die van § 2, eerste lid, tweede streepje, met name de bewoordingen « [indien] — hij niet meer bij bewustzijn is ». Op die manier is de wilsverklaring voor een groot deel een lege doos, want algemeen wordt aangenomen dat de betrokkene zich, volgens deze voorwaarde, moet bevinden in een comateuze toestand. Een groot deel van de mensen die een wilsverklaring hebben opgesteld, kunnen evenwel geen gebruik maken van die bepaling : ze zijn zich niet meer bewust, maar bevinden zich toch niet in een comateuze toestand en kunnen noch gebruik maken van artikel 3 van de euthanasiewet, noch van artikel 4.

Toch doen zich hier dikwijls zeer onmenselijke situaties voor. Het gaat hier absoluut niet steeds over de categorie van de dementerenden maar ook over anderen, bijvoorbeeld zij die een hersenbloeding gekregen hebben of zij die zich door niet te voorziene omstandigheden, zoals een verkeersongeluk of ziekte, in een vegetatieve of medisch uitzichtloze toestand met ondraaglijk lijden kunnen bevinden. Zij zijn op dat moment juridisch wilsonbekwaam, maar hebben geen eerdere wilsverklaring afgelegd.

Sowieso is deze wijziging nog steeds geen vrijgeleide om, zoals sommigen ten onrechte beweren, van de « oudjes » af te geraken, want : (1) het is nog steeds de betrokkene die een wilsverklaring opstelt (en die steeds kan aanpassen of intrekken), (2) de rigoureuze voorwaarden van de wet dienen nog steeds nageleefd te worden en (3) het is nog steeds de arts die, zonder dwang, de beslissing neemt. Waarom zou een persoon immers geen euthanasieverzoek kunnen vastleggen in een wilsverklaring, dat hij/zij niet verder wenst te leven als hij/zij zich van zijn eigen persoonlijkheid niet meer bewust is, met andere woorden als zijn bewustzijn verregaand en onomkeerbaar is aangetast. Het betreft hier immers een totale, onomkeerbare aantasting van de persoonlijke waardigheid.

Bart TOMMELEIN
Alexander DE CROO
Nele LIJNEN
Martine TAELMAN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 4 van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in paragraaf 1 wordt het zesde lid opgeheven;

2º in de paragrafen 1 en 2, eerste lid, wordt het tweede streepje telkens vervangen als volgt :

« — of hij zich in een persisterende vegetatieve toestand bevindt; ».

20 juli 2010.

Bart TOMMELEIN
Alexander DE CROO
Nele LIJNEN
Martine TAELMAN.