4-1760/1

4-1760/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

28 APRIL 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1412, eerste lid, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek, wat de dwangsom betreft ingeval van niet-naleving van het omgangsrecht

(Ingediend door de heer Guy Swennen)


TOELICHTING


Tijdens de studiedag van 19 maart 2010 over « De niet-naleving van het omgangsrecht — Actuele problemen en mogelijke alternatieven » suggereerde de heer Patrick Senaeve, buitengewoon hoogleraar KULeuven en kamervoorzitter en dienstdoend jeugdrechter in hoger beroep in het hof van beroep te Brussel, een aantal wetswijzigingen om tegemoet te komen aan een aantal praktische problemen of discussies in de rechtsleer die gerezen zijn naar aanleiding van de wet van 18 juli 2006.

Artikel 387ter, § 1, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de rechter een dwangsom kán uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, kán stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 Ger.W. van toepassing is. De rechter heeft dienaangaande aldus een tweevoudige beoordelingsmarge.

Evenwel is op dit laatste punt een bijzonder ongelukkige formulering in de wettelijke bepaling geslopen. In de gewijzigde tekst van artikel 1412, eerste lid, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek valt namelijk te lezen dat het supervoorrecht toepassing vindt « wanneer de rechter artikel 387ter, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft toegepast ».

1º) Vooreerst is hier sprake van een verkeerde wetsverwijzing, daar niet artikel 387ter, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, maar wel artikel 387ter, § 1, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek handelt over de toepassing van de dwangsom. Deze slordige formulering is te wijten aan het feit dat het initiële tweede lid van artikel 387ter van het Burgerlijk Wetboek werd gesplitst, teneinde de tekst leesbaarder te maken.

2º) Verder lijkt een oppervlakkige lezing van artikel 1412, eerste lid, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek aan te geven dat het supervoorrecht steeds van toepassing zou zijn indien de dwangsom in het kader van de uitvoeringsprocedure wordt bevolen.

Aangezien evenwel het supervoorrecht slechts van toepassing is indien er toepassing wordt gemaakt van artikel 387ter, § 1, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek, moet nagegaan worden wat deze wetsbepaling daarover zegt : « De rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd en, in die hypothese, stellen dat voor de tenuitvoerlegging van die dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is. »

Uit de formulering van artikel 387ter, § 1, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan derhalve een beoordelingsmarge voor de rechter afgeleid worden om te oordelen over het al dan niet van toepassing zijn van artikel 1412, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek op de door hem opgelegde dwangsom. Deze bepaling valt immers uit elkaar in volgende kortere zinnen :

de rechter kan een dwangsom uitspreken om te waarborgen dat de te nemen beslissing zal worden nageleefd;

EN de rechter kan in die hypothese stellen dat, voor de tenuitvoerlegging van de dwangsom, artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is.

Uit het gebruik van het werkwoord « kan » [in de Franse tekst : « peut »] moet worden afgeleid dat de rechter niet verplicht is artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing te verklaren.

Uit een correcte samenlezing van beide wetsartikelen dient dus besloten te worden dat het supervoorrecht zeker geen automatisme is, maar dat de rechter ook daarover autonoom beslist en een beoordelingsmarge heeft. Het is evenwel aangewezen dat dit verduidelijkt zou worden in de tekst van artikel 1412, eerste lid, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek zelf.

Guy SWENNEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 1412, eerste lid, 3º, van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet 18 juli 2006, wordt vervangen als volgt :

« 3º wanneer de rechter hiertoe op grond van artikel 387ter, § 1, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft beslist. ».

25 maart 2010.

Guy SWENNEN.