4-1569/1

4-1569/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

13 JANUARI 2010


Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot het onbetamelijk gedrag van een begunstigde en teneinde plaatsvervulling van de verwerpende erfgenaam toe te laten

(Ingediend door mevrouw Martine Taelman c.s.)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt, mits wijzigingen, de tekst over van een voorstel dat reeds op 24 juni 2005 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 51-1885/001).

I. WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN HET BURGERLIJK WETBOEK MET BETREKKING TOT HET ONBETAMELIJK GEDRAG VAN EEN BEGUNSTIGDE

A. Nood aan actualisering en harmonisering

Het Burgerlijk Wetboek bevat meerdere regelingen, waarbij het onbetamelijk gedrag van een begunstigde wordt gesanctioneerd. Zo is men bijvoorbeeld onwaardig om te erven van iemand die men gedood heeft (art. 727 B.W.). Of een schenker kan zijn schenking herroepen wegens ondankbaarheid, indien de begunstigde hem beledigd heeft (art. 955 B.W.).

Toch kunnen er zich nog in andere situaties onbetamelijke gedragingen voordoen. Er is momenteel bijvoorbeeld niets geregeld inzake het effect van onbetamelijke gedragingen tussen echtgenoten op de huwelijksvoordelen. Hetzelfde geldt voor de vordering tot levensonderhoud ten laste van de nalatenschap.

We stellen vast dat deze regelingen grondig verschillen wat betreft de onbetamelijke gedragingen die aanleiding geven tot een sanctie, de personen die gesanctioneerd kunnen worden, de procedure die tot de sanctie leidt en de vermogensrechtelijke gevolgen van de sanctie.

Telkens gaat het nochtans om gelijkaardige situaties. Ze worden echter verschillend opgelost. Dit leidt tot een aantal onbillijkheden, ongerijmdheden en lacunes die in de praktijk tot enkele schrijnende toestanden aanleiding geven.

Dit wetsvoorstel is mede geïnspireerd op het Dossier 4332-4333, Verslagen en debatten van het CSW (1995-1996), Dupuis, Gilly, 2000, 375-391.

Hieronder evalueren we de verschillende regelingen die we willen moderniseren.

B. Onwaardigheid om te erven

Erfgenamen die zich onbetamelijk gedragen hebben ten aanzien van de erflater, kunnen uit zijn intestaat nalatenschap worden gesloten op grond van erfrechtelijke onwaardigheid. Artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek somt de drie gevallen op waarin deze civiele sanctie wordt opgelopen :

1. Veroordeling wegens doding of poging tot doding van de erflater;

2. Lasterlijke beschuldiging van de erflater van een feit waarop levenslange opsluiting of hechtenis staat;

3. Kennis van doodslag op de erflater, zonder er aangifte van te doen.

De wetgeving inzake de erfrechtelijke onwaardigheid bleef sinds 1804 quasi ongewijzigd (1) . Herhaaldelijk werd in de rechtsleer gepleit voor een aanpassing en actualisering. Deze dringt zich des te meer op, omdat spijtig genoeg ook het geweld binnen de familie toeneemt, wat zich vertaalt in een toename van de gevallen in de rechtspraak waar erfrechtelijke onwaardigheid aan bod komt (2) .

1. Gevallen van onwaardigheid

De gevallen van onwaardigheid worden nogal als restrictief ervaren. Zeker als we vergelijken met andere Europese landen, waar doorgaans veel meer onbetamelijke gedragingen worden gesanctioneerd (3) . Bvb. opzettelijke slagen en verwondingen met de dood tot gevolg (4) ; het niet-helpen van de erflater in nood (5) ; doding of poging tot doden van zéér nauwe verwanten van de erflater; weigeren van levensonderhoud aan de erflater; druk uitoefenen op de erflater om een testament te maken of een gemaakt testament niet te herroepen (6) ; weigering van een ouder een buitenechtelijk kind te erkennen wiens afstamming achteraf gerechtelijk kwam vast te staan ...

Tijdens de redactie van de Code civil, werd het aantal gevallen van erfrechtelijke onwaardigheid echter bewust beperkt gehouden, in tegenstelling tot het Romeinse recht dat veertien gevallen van erfrechtelijke onwaardigheid kende (7) .

Men kan zich dus terecht afvragen of een uitbreiding van het aantal gevallen niet aangewezen is. Het kan toch niet zijn dat wie bewust en flagrant de solidariteit met de erflater geweld heeft aangedaan, zelf ook aanspraak kan maken op diens nalatenschap.

Ook de bestaande gronden moeten herzien worden. De rechtsleer stelt vooral vragen bij het behoud van de derde grond : « kennis van doodslag op de erflater, zonder er aangifte van te doen ». Deze grond lijkt geïnspireerd op een soort private vendetta-leer (8) . Bij de wijziging van het Franse artikel 727 C.C., werd deze grond dan ook opgeheven.

2. Wie wordt onwaardig ?

Zowel de dader als de mededader (art. 66 Sw.) lopen onwaardigheid op. Wat betreft de medeplichtigen (art. 67 Sw.) bestaat er betwisting. Bepaalde rechtspraak stelt dat medeplichtigen niet onwaardig kunnen worden (9) . De meeste rechtsleer daarentegen, vindt dat hun gedragingen tegenover de erflater even laakbaar zijn als die van de mededaders (10) . Zowel in de Franse C.C. als in het Nederlandse B.W. worden medeplichtigen uitdrukkelijk vermeld als onwaardig (11) . Het is aangewezen dit ook in de Belgische wetgeving in te schrijven.

De kinderen van een onwaardige kunnen momenteel enkel uit eigen hoofde erven, en niet bij plaatsvervulling (art. 730 B.W.)

Voorbeeld :

Peter heeft een moeder Maria, één broer Bart, en twee kinderen : Kaatje en Katrien. Broer Bart heeft zelf geen kinderen. Peter doodt zijn moeder. De nalatenschap zal volledig toekomen aan Bart. De kinderen van Peter kunnen immers niet door plaatsvervulling van hun onwaardige papa opkomen. Stel dat oom Bart reeds vooroverleden was, dan kunnen Kaatje en Katrien toch elk de helft van de nalatenschap erven, aangezien zij dan uit eigen hoofde in nuttige graad staan.

Het is niet duidelijk waarom de kinderen wel uit eigen hoofde zouden kunnen erven, maar niet bij plaatsvervulling. Zij zijn immers onschuldig aan de daad van hun ouder. Deze regeling lijkt dan ook strijdig met het persoonlijk karakter van de civiele sanctie onwaardigheid (12) . Dit werd in Frankrijk en Nederland dan ook gewijzigd (13) . Om in dat geval plaatsvervulling toe te laten, moeten echter ook enkele regels die eigen zijn aan de plaatsvervulling zelf, gewijzigd. Plaatsvervulling moet dan uiteraard ook toegelaten worden bij verwerping door de normaal aan bod komende erfgenaam.

3. Hoe wordt men onwaardig ?

Het bewijs van het onbetamelijk gedrag kan onder het huidige recht in de regel enkel geleverd worden door een in kracht van gewijsde gegane veroordeling. Een dergelijke veroordeling heeft van rechtswege deze civiele sanctie tot gevolg. Dit systeem heeft echter nadelen (14) .

De vereiste van een voorafgaande veroordeling heeft immers tot gevolg dat de sanctie ontlopen wordt indien het om één of andere reden niet tot een veroordeling kan komen.

Voorbeeld :

Het huwelijk van Jef en Maria bleef kinderloos. Jef pleegt een passionele moord op Maria, wanneer hij haar betrapt op overspel. Daarna pleegt hij onmiddellijk zelfmoord. Gevolg : Maria sterft vóór Jef, die langstlevende echtgenoot wordt en dus, zo de echtgenoten gehuwd waren onder een gemeenschapstelsel, aanspraak kan maken op het volledige gemeenschappelijke vermogen in volle eigendom.

Omdat Jef zelfmoord pleegde kan het niet meer tot een veroordeling komen met erfrechtelijke onwaardigheid tot gevolg. De familie van Jef erft bijgevolg het volledige gemeenschappelijke vermogen, terwijl de familie van Maria enkel recht heeft op het eigen vermogen van Maria, het recht van vruchtgebruik van Jef hierop is immers bij zijn overlijden vervallen.

Dit in tegenstelling tot artikel 955 van het Burgerlijk Wetboek. Bij herroeping van schenkingen wegens ondankbaarheid, refereert men enkel aan het plegen van bepaalde onbetamelijke gedragingen, zonder dat men daarvoor veroordeeld moet zijn.

Ook het feit dat de sanctie van rechtswege wordt opgelopen, lijkt soms te streng. Waarom blijft trouwens vergiffenis van het slachtoffer zonder invloed op de erfrechtelijke onwaardigheid ? Dit geeft aanleiding tot onbevredigende rechterlijke uitspraken. Het gebrek aan appreciatiebevoegdheid maakt nuanceringen immers onmogelijk (15) .

In Frankrijk heeft men een onderscheid gemaakt tussen een beperkte categorie feiten die van rechtswege tot onwaardigheid leiden (16) , en een bredere categorie van feiten waarbij de rechter appreciatiebevoegdheid krijgt om al dan niet tot onwaardigheid te besluiten (17) .

Ook vergiffenis door de erflater sluit onwaardigheid uit in meerdere Europese landen (18) .

Merk op dat artikel 745septies B.W. bepaalt dat de langstlevende echtgenoot zijn erfrecht kan verliezen indien hij uit het ouderlijk gezag van de kinderen is ontzet. Dit artikel wordt door de meerderheid van de rechtsleer de facto aangezien als een geval van erfrechtelijke onwaardigheid (19) . Het is tot nog toe het enige geval waarbij de rechter appreciatiebevoegdheid heeft.

4. Gevolgen van onwaardigheid

Het belangrijkste gevolg van onwaardigheid is uiteraard onbekwaamheid om te erven. Dit kan echter ook nefaste gevolgen hebben voor derden te goeder trouw. De onwaardige wordt immers geacht nooit erfgenaam te zijn geweest. Zijn rechten worden met retroactieve kracht ongedaan gemaakt. Alle rechtshandelingen die hij ten aanzien van die goederen heeft gesteld, moeten als onbestaand worden beschouwd. Dit is nadelig voor de rechtszekerheid.

Voorbeeld :

Peter heeft op een sluwe wijze zijn moeder Maria gedood. Niemand is ervan op de hoogte. De onwaardigheid wordt niet vastgesteld. Peter erft een bouwgrond van zijn moeder. Peter verkoopt de bouwgrond voor een aardig bedrag aan een jong koppel dat er een huis op bouwt. Twee jaar later komt men te weten dat Peter zijn moeder heeft vermoord. Hij was dus onwaardig en kon de bouwgrond niet erven. De verkoop ervan wordt dan ook retroactief ongedaan gemaakt.

Derden te goeder trouw kunnen zich enkel beroepen op artikel 2279 van het Burgerlijk Wetboek en de verkrijgende verjaring in artikel 2265. De theorie van de schijnerfgenaam (20) vindt wel steeds meer en meer ingang in België, maar het verdient toch aanbeveling de rechten van derden te goeder trouw uitdrukkelijk te regelen. (Zie ook artikel 334ter B.W.)

In Nederland werd uitdrukkelijk gesteld dat de rechten van derden te goeder trouw verkregen voordat de onwaardigheid is vastgesteld, worden geëerbiedigd (21) .

C. Herroeping van schenkingen wegens ondankbaarheid

Artikel 955 van het Burgerlijk Wetboek somt de onbetamelijke gedragingen op die aanleiding kunnen geven tot gerechtelijke herroeping van de schenking wegens ondankbaarheid :

1. de begiftigde pleegt een aanslag op het leven van de schenker;

2. de begiftigde heeft de schenker mishandeld, een misdrijf tegenover de schenker gepleegd, of hem grof beledigd;

3. de begiftigde weigert de schenker levensonderhoud te verschaffen.

De eerste twee gevallen geven ook aanleiding tot het herroepen van legaten (libéralité) (art. 1046 B.W.), evenals het grof beledigen van de nalatenschap zelf door de legataris (art. 1047 B.W.)

Een volledige gelijkstelling van de gronden tot erfrechtelijke onwaardigheid en die van herroeping wegens ondankbaarheid is niet vereist (22) . Terwijl men soms tot de nalatenschap kan geroepen zijn zonder dat er ooit een hechte band is geweest tussen erflater en erfgenaam, is dit anders bij giften. Een gift vloeit immers wél steeds voort uit de persoonlijke genegenheid jegens de begiftigde. Het is dus niet onredelijk om hier in enkele strengere gronden te voorzien (23) . Naast de reeds lang wettelijk voorziene mogelijkheid om schenkingen en legaten gerechtelijk te herroepen wegens ondankbaarheid, lijkt het aangewezen om ter gelegenheid van deze meer algemene aanpak, uitdrukkelijk te bevestigen dat ook contractuele erfstellingen wegens ondankbaarheid gerechtelijk herroepen kunnen worden, al werd dat al door rechtspraak en rechtsleer aanvaard.

1. Hoe wordt men ondankbaar ?

Op andere punten zijn er verschillen tussen onwaardigheid en ondankbaarheid, die moeilijker te verantwoorden zijn.

Waarom moet de erfgenaam die zijn erflater doodt strafrechtelijk veroordeeld zijn om onwaardig te zijn, als de begiftigde die een aanslag op het leven van zijn schenker pleegt ondankbaar kan zijn zonder strafrechtelijke veroordeling ?

2. Gevolgen van de ondankbaarheid

In tegenstelling tot de regeling inzake de onwaardigheid, voorziet artikel 958 wél in een regeling waarbij de rechten van derden onder bepaalde voorwaarden beschermd zijn.

Ook treedt ondankbaarheid niet van rechtswege op, maar moet deze gevorderd worden. Als de schenker de herroeping niet binnen korte termijn vordert, gaat men er bovendien van uit dat hij de begiftigde zijn onbetamelijk gedrag vergeven heeft. Waarom mag vergiffenis dan geen rol spelen bij erfrechtelijke onwaardigheid ?

D. Verval van de huwelijksvoordelen bij onbetamelijk gedrag van een echtgenoot

Huwelijksvoordelen zijn voordelen die voor en door de echtgenoten ontstaan uit de samenstelling, de werking of de vereffening-verdeling van het gekozen huwelijksvermogensstelsel. Men maakt traditioneel vooral onderscheid tussen twee soorten huwelijksvoordelen :

1. De inbrengbedingen wijzigen de samenstelling van de vermogens (bijvoorbeeld een echtgenoot die een bouwgrond in het gemeenschappelijk vermogen inbrengt, waardoor de andere echtgenoot er ook het voordeel van geniet, aangezien beide voortaan voor de helft eigenaar zijn van die bouwgrond).

2. De bedingen van ongelijke verdeling ten voordele van de langstlevende echtgenoot (bijvoorbeeld verblijvingsbeding : het volledige gemeenschappelijke vermogen gaat naar de langstlevende).

Wat betreft huwelijksvoordelen is nergens in het B.W. een regeling voorzien die onbetamelijk gedrag van een echtgenoot sanctioneert. In de uitzonderlijke gevallen waarin huwelijksvoordelen als schenkingen worden beschouwd (artikel 1455, 1464 en 1465 B.W), wordt nu trouwens aanvaard dat dit enkel het geval is in het kader van de reservebescherming en dus niet in het kader van artikel 955 B.W.

Gevallen van verval van huwelijksvoordelen

Artikel 1429 van het Burgerlijk Wetboek stelt dat de overlevingsrechten niet meer opvorderbaar zijn bij echtscheiding. Artikel 334ter B.W. bepaalt dat al de voordelen die de andere echtgenoot bij huwelijkscontract heeft toegestaan van rechtswege herroepen zijn ten aanzien van de echtgenoot die blijkt een overspelig kind te hebben.

Dit betekent echter dat tal van onbetamelijke gedragingen niet leiden tot het verval van een huwelijksvoordeel. Geen enkele bepaling voorziet bijvoorbeeld in verval ten aanzien van de echtgenoot die zijn wederhelft vermoord heeft (24) .

Doordat de vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen plaatsvindt vóór de vereffening-verdeling van de nalatenschap, wordt dit effect nog versterkt. Huwelijksvoordelen kunnen de nalatenschap uithollen. Als men bij onbetamelijk gedrag niet kan ingrijpen op de huwelijksvoordelen, dan heeft een erfrechtelijke onwaardigheid ten aanzien van een uitgeholde nalatenschap niet veel zin meer.

Ook bij de recente wijziging van artikel 1447 B.W., dat bij partnergeweld de gezinswoning preferentieel toewijst aan het slachtoffer, heeft men er niet aan gedacht dit partnergeweld gevolgen te laten ressorteren op de huwelijksvoordelen.

Hier wordt daarom onbetamelijk gedrag door de langstlevende echtgenoot, zoals voorzien in artikel 727 B.W., gesanctioneerd door het mogelijk verval van het huwelijksvoordeel en dit zowel zo het om een inbrengbeding gaat als om een beding van ongelijke verdeling (25) .

E. Het recht op levensonderhoud ten laste van de nalatenschap

De vordering tot levensonderhoud is een middel om verplichte solidariteit te creëren tussen behoeftigen en hun rijkere (bloed)verwanten. Het Burgerlijk Wetboek voorziet ook in een aantal dergelijke vorderingen tot levensonderhoud ten laste van de nalatenschap, als de vordering van :

— de langstlevende echtgenoot ten laste van de nalatenschap van de eerststervende (art. 205bis, § 1, B.W.);

— de ex-echtgenoot ten laste van de nalatenschap van de vooroverleden ex-partner, indien deze na de echtscheiding onderhoud verschuldigd was (art. 301, § 6, 307bis, § 1, B.W.);

— een kind ten aanzien van wie de erflater tot een onderhoudsuitkering veroordeeld werd op grond van artikel 339bis, eerste lid, B.W.;

— de adoptanten ten laste van de nalatenschap van het geadopteerde kind (art. 364, tweede lid, B.W.);

— de pupil ten laste van de nalatenschap van de pleegvoogd (art. 475 quinquies, tweede lid, B.W.);

— de ascendenten ten laste van de nalatenschap van hun kinderloze descendent, ten belope van de erfrechten die zij verliezen ten gevolge van de giften die hij deed aan zijn langstlevende echtgenoot (art. 205bis, § 2, B.W.).

— de ascendenten ten laste van de nalatenschap van hun kinderloze descendent ten belope van de erfrechten die zij verliezen ten gevolge van giften die hij deed aan zijn langstlevende wettelijk samenwonende (art. 1477, § 5, B.W.);

Het Burgerlijk Wetboek voorziet niet in een algemene regeling wat de invloed van onbetamelijke gedragingen betreft op de mogelijkheid om een vordering tot levensonderhoud ten laste van de nalatenschap in te stellen. Er zijn wel enkele alleenstaande bepalingen.

De schuldige echtgenoot bij echtscheiding kan bijvoorbeeld geen onderhoudsuitkering krijgen van zijn ex-partner (art. 301; 308 B.W.) en dus ook niet diens nalatenschap aanspreken. Ook de Jeugdbeschermingswet stelt dat een ouder uitgesloten is van het recht op levensonderhoud ten aanzien van het kind, ten aanzien van wie hij uit het ouderlijk gezag ontzet is.

Daarnaast houdt sommige rechtspraak en rechtsleer wel rekening met het onbetamelijk gedrag bij het vaststellen van het bedrag van het levensonderhoud. Dat bedrag wordt dan tot een minimum beperkt (26) .

Toch komt men in een eigenaardige situatie terecht : een ex-echtgenoot die bij echtscheiding schuldig bevonden werd, verliest elk recht op onderhoud, ook ten laste van de nalatenschap van de ex-partner. Daarentegen : een echtgenoot die zijn wederhelft vermoordt kan nog steeds een vordering tot levensonderhoud instellen ten laste van de nalatenschap van zijn slachtoffer. Dit kan hij doen zelfs indien hij juist behoeftig werd doordat de moord hem erfrechtelijk onwaardig maakte en de schenkingen van het slachtoffer om dezelfde reden wegens ondankbaarheid werden herroepen !

F. Inhoud van het wetsvoorstel

We willen de gronden tot erfrechtelijke onwaardigheid actualiseren door in artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek de te sanctioneren onbetamelijke gedragingen uit te breiden. Bovendien kunnen diezelfde gedragingen nu ook aanleiding geven tot afwijzing van een vordering tot levensonderhoud ten laste van de nalatenschap en tot verval van huwelijksvoordelen.

Maar de rechten van derden te goeder trouw worden nu steeds beschermd.

Het wetsvoorstel is hoofdzakelijk gebaseerd op een voorstel uitgewerkt door een werkgroep van het Comité voor Studie en Wetgeving van de Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen (27) als gevolg van de kritische analyse van een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 727 en 730 van het Burgerlijk Wetboek (destijds ingediend in de Senaat) (28) , dat evenwel niet werd aangenomen.

II. WETSVOORSTEL TOT WIJZIGING VAN HET BURGERLIJK WETBOEK TENEINDE PLAATSVERVULLING VAN DE VERWERPENDE ERFGENAAM TOE TE LATEN

Nu voorgesteld wordt plaatsvervulling mogelijk te maken van een erfrechtelijk onwaardige, moeten ook een aantal bepalingen inzake plaatsvervulling aangepast worden.

Het is daarbij met het oog op coherentie, aangewezen ook plaatsvervulling van een verwerpende erfgenaam mogelijk te maken.

Een wetsvoorstel in die zin werd reeds ingediend, meer in het bijzonder het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek teneinde plaatsvervulling van de verwerpende erfgenaam toe te laten (stuk Senaat, 4-131/1- BZ 2007), ingediend op 31 juli 2007, doch uit technisch-juridische overwegingen verdient het de voorkeur beide wetsvoorstellen te integreren in huidig meer algemeen wetsvoorstel.

Dit wetsvoorstel neemt dan ook de tekst over van voornoemd wetsvoorstel.

België kampt met een snel verouderende bevolking. Door deze vergrijzing wordt de gemiddelde leeftijd waarop men erft steeds hoger. De levensverwachting voor mannen is 76 jaar, die van vrouwen zelfs 82 jaar (29) . De ouderen van nu kregen hun kinderen meestal tussen 20- en 30-jarige leeftijd. Dit heeft tot gevolg dat veel mensen erven, terwijl ze al tegen het einde van hun loopbaan aankijken.

Toch doen we de grootste investeringen in ons leven (een huis kopen/bouwen, kinderen krijgen, ...) wanneer we nog jong zijn. Veel jonge gezinnen gaan dan ook aanzienlijke leningen aan om dit te financieren.

Zo plaatsvervulling ook bij verwerping mogelijk is, is civielrechtelijk vooral van belang dat ouders er dan kunnen voor kiezen wat zij van hun ouders (op latere leeftijd) erven meteen te laten toekomen aan hun kinderen (de kleinkinderen dus van de overledene). Onder het nu nog geldende recht kunnen de kleinkinderen bij verwerping door hun ouder enkel in eigen hoofde opkomen en worden ze dan uitgesloten door de andere kinderen van hun grootouder, die de nalatenschap niet verwierpen en in dichtere graad staan of door de andere kleinkinderen zo die wel via plaatsvervulling tot de nalatenschap komen.

Indien onder het huidige recht ouders die nalatenschap van de grootouders toch aan hun kinderen willen laten toekomen, wordt dit fiscaal oninteressant. Ze moeten dan immers eerst zelf de nalatenschap aanvaarden en die dan nadien aan hun kinderen schenken. Bovenop de successierechten die zij betaald hebben, zouden zij dan nog eens schenkingsrechten moeten betalen (30) .

Deze problemen kunnen verholpen worden door plaatsvervulling van een verwerpende erfgenaam toe te laten. Stel dat de grootouders overlijden en de ouders de nalatenschap verwerpen, dan kunnen de kleinkinderen via plaatsvervulling van hun grootouders erven. Op deze nalatenschap zou slechts één keer successierechten verschuldigd zijn.

Deze regeling komt overeen met een « vrijwillige erfenissprong », waarover een aantal jaar geleden ook al sprake was.

De onmogelijkheid om de plaats te vervullen van een verwerpende erfgenaam, werd destijds al door De Page bekritiseerd (31)  :

« L'on ne vient jamais par représentation d'un héritier qui a renoncé (Code civil art. 787).

Cette règle se justifie assez mal.

La doctrine enseigne qu'en renonçant, le successible épuise son droit; le représentant ne trouve donc plus aucun droit à exercer à la place du représenté. L'explication repose, à notre avis, sur une confusion entre la représentation successorale et la représentation conventionnelle.

(...)

Mais on peut répondre que la renonciation est un acte subjectif et non familial, et que la renonciation d'un successible ne lie que celui qui l'a faite.

(...)

Le problème gît en droit, et nous persistons à ne pas voir pourquoi les descendants ne peuvent occuper la place d'un renonçant, qui est censé n'avoir jamais été héritier (Code civil art. 785)

Cette règle conduit d'ailleurs à des résultats choquants. »

Deze kritiek weerklinkt in de huidige rechtsleer nog steeds (32) .

In het nieuwe Nederlandse Burgerlijk Wetboek is bijvoorbeeld plaatsvervulling van de verwerpende erfgenaam toegelaten (33) .

Wij zien dus geen reden meer om aan deze achterhaalde regel uit het Burgerlijk Wetboek vast te houden.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2 (203, § 2, B.W.)

In de voorgestelde toe te voegen paragraaf 6 van artikel 205bis wordt bepaald dat vorderingen ten laste van de nalatenschap kunnen worden afgewezen. Het is aangewezen ook voor de langstlevende stiefouder in de mogelijkheid te voorzien vrijgesteld te worden van de verplichting tot de bijdrage voorzien in artikel 203, § 1, B.W. ten aanzien van een onwaardig stiefkind.

De rechter bij wie de zaak aanhangig is, zal oordelen of de vrijstelling gerechtvaardigd is.

Artikel 3 (205bis B.W.)

Aan dit artikel wordt een paragraaf 6 toegevoegd. De rechter kan de vordering tot levensonderhoud ten laste van de nalatenschap afwijzen, indien de behoeftige zich onbetamelijk gedragen heeft. Er wordt verwezen naar artikel 727 voor een opsomming van de in aanmerking te nemen onbetamelijke gedragingen.

Artikel 4-6 (301, § 10; 353.14, tweede lid en 339bis B.W.)

De meeste artikelen inzake levensonderhoud ten laste van de nalatenschap, verwijzen reeds naar artikel 205bis. Zij moeten echter worden aangepast zodat ze voortaan ook naar de nieuw ingevoegde paragraaf 6 verwijzen.

Artikel 7 (art. 387 B.W.)

In artikel 387 B.W., dat de uitzonderingen op het ouderlijk vruchtgenot bevat, wordt een verwijzing ingelast naar het voorgestelde artikel 730, tweede lid.

Artikel 8 (art. 727 B.W.)

De voornaamste bedoeling van het wetsvoorstel is erin gelegen om de onbetamelijke gedragingen te actualiseren door artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek uit te breiden.

De Commissie Familierecht van de Koninklijke Federatie van het Belgische Notariaat is van mening dat het steevast teruggrijpen naar het vereiste van een burgerrechtelijke vaststelling van de erfrechtelijke onwaardigheid, waarbij de rechter een appreciatiebevoegdheid heeft, een te zware procedurelast voor de erfgenamen met zich brengt. Dit houdt immers in dat zij, zelfs wanneer een erfgenaam strafrechtelijk is veroordeeld om de overledene te hebben gedood of om te hebben gepoogd hem te doden, de burgerlijke rechtbank nog over de onwaardigheid zou dienen te oordelen.

Waar bij schenkingen en legaten een uitdrukkelijke wilsuiting van de schenker of testator aan de basis ligt van de vrijgevigheid, is het vereisen van een bijkomende uitspraak door de burgerlijke rechtbank teneinde de herroeping wegens ondankbaarheid te laten plaatsvinden gerechtvaardigd. Bij de erfrechtelijke onwaardigheid, met betrekking tot het erfrecht ab intestato lijkt het niet verantwoord dit steeds te reisen.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een categorie feiten die aanleiding geven tot onwaardigheid van rechtswege (dus zonder dat de burgerlijke rechtbank die dient uit te spreken) (art. 727, § 1, B.W.) en een categorie feiten waarbij de rechter appreciatiebevoegdheid krijgt om al dan niet tot onwaardigheid te besluiten (art. 727, § 2 en § 3, B.W.).

Zoals in Nederland en Frankrijk, wordt in de mogelijkheid tot vergiffenis voorzien (art. 727, § 4, B.W.) (34) . Van vergiffenis kan enkel sprake zijn zo de erflater met volledige kennis van zaken over de onbetamelijke gedraging heeft kunnen oordelen. Vergiffenis verhindert onwaardigheid en maakt, zo hiertoe een vordering moet worden ingesteld, deze vordering zonder voorwerp.

Artikel 9 (art. 728 B.W.)

De onwaardigheidsgrond in het huidige art. 727, 3º, B.W., wordt afgeschaft. Deze werd ook bij de hervorming van de onwaardigheid in Frankrijk en Nederland niet hernomen. Deze situatie komt immers nauwelijks voor. Nu deze grond verdwijnt, moet ook artikel 728 van het Burgerlijk Wetboek dat daarmee samenhangt, verdwijnen.

In een nieuw artikel 728 van het Burgerlijk Wetboek worden voortaan de procedureregels in verband met de vordering tot onwaardigheidsverklaring opgenomen.

Deze vordering komt enkel toe aan andere erfgenamen. Het is niet opportuun deze vordering toe te kennen aan iedere belanghebbende (bijvoorbeeld de schuldeiser van een andere erfgenaam, die door onwaardigheid te vorderen het vermogen van zijn schuldenaar-erfgenaam kan vergroten). De onwaardigheid is een familiale aangelegenheid. Het is aan de mede-erfgenamen om te oordelen of zij het opportuun achten de onwaardigheid te vorderen.

De relatief korte termijn van één jaar is bedoeld om niet te lang in onzekerheid te verkeren.

Artikel 10 (art. 729 B.W.)

Artikel 729 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangepast om de rechten van de derden te goeder trouw, die met de onwaardige hebben gehandeld, beter te beschermen.

Artikel 11 (art. 730 B.W.)

Kinderen van een onwaardige kunnen momenteel niet door plaatsvervulling tot de nalatenschap komen. Zij hebben nochtans geen fout aan de onbetamelijke gedraging van hun ouder.

In de huidige formulering van artikel 730 wordt enkel « vader » vermeld, niet « moeder ». Deze vergeten man-vrouwdiscriminatie in het Burgerlijk Wetboek wordt nu weggewerkt.

Artikel 12 (art. 739 B.W.)

Door plaatsvervulling aldus te definiëren sluit de wetgeving aan bij de functie welke de rechtsleer reeds geruime tijd geeft aan de plaatsvervulling en nu ook door het Hof van Cassatie bevestigd werd. Op deze wijze sluit de definitie trouwens ook beter aan bij de regeling waarbij plaatsvervulling ook mogelijk wordt na verwerping en onwaardigheid.

Het Hof van Cassatie preciseerde in een arrest van 9 december 1993 (zie bespreking in het Overzicht van rechtspraak, erfenissen (1988 — 1995), TPR 1997, 178) dat de erfgenamen die bij plaatsvervulling tot de nalatenschap komen, opkomen « de leur propre chef », wat men kan vertalen als « ten persoonlijke titel ». Algemeen wordt immers aangenomen dat plaatsvervulling, dat in het Frans « représentation » heet, nochtans niet mag verward worden met représentation in zijn conventionele betekenis (vertegenwoordiging : het Nederlands heeft een dubbele terminologie).

Het verschil ligt er hem in dat een conventionele vertegenwoordiger optreedt in naam en voor rekening van diegene die hij vertegenwoordigt, terwijl diegene die de plaats vervult ten persoonlijke titel optreedt. In de twee nieuwe gevallen van plaatsvervulling heeft diegene wiens plaats vervuld wordt, geen rechten in de nalatenschap, die dus ook niet door de plaatsvervuller zouden kunnen overgenomen worden.

Artikel 13 (art. 740, tweede lid, B.W.)

De vervanging van de woorden « Zij is toegelaten » door de woorden « zij heeft plaats » bevestigt het verplicht karakter van de plaatsvervulling telkens deze technisch mogelijk is.

Zie voorts toelichting bij het voorgestelde artikel 744 B.W.

Artikelen 14 en 15 (art. 744 en 787 B.W.,)

Het huidige artikel 744, eerste lid, B.W., bepaalt dat plaatsvervulling enkel mogelijk is voor overleden personen. In eerste instantie is het de bedoeling de gevallen waarin plaatsvervulling plaats vindt uit te breiden namelijk door ze — naar het voorbeeld van Frankrijk en Nederland — ook te voorzien zo een nog levende erfgerechtigde niet tot de nalatenschap komt omdat hij onwaardig is of de nalatenschap verworpen heeft. Bovendien wordt op verzoek van de Raad van State standpunt ingenomen in een betwiste aangelegenheid en plaatsvervulling dwingend van toepassing verklaard telkens de voorwaarden daartoe vervuld zijn, zodat — wat sommigen beweerden — het niet aan een erfgenaam toekomt te beslissen of hij desondanks niet liever uit eigen hoofde tot de nalatenschap wil komen.

Nu het voorgesteld artikel 744 in zijn eerste lid plaatsvervulling bij verwerping toelaat, dient artikel 787 te worden opgeheven.

Als men artikel 744, tweede lid, B.W. té snel leest, kan men verkeerdelijk de indruk krijgen dat plaatsvervulling van een verwerpende erfgenaam al mogelijk is. Niets is minder waar. Het tweede lid preciseert enkel dat plaatsvervulling mogelijk is ondanks het feit dat de plaatsvervuller de nalatenschap verworpen heeft van diegene wiens plaats hij vervult. Een voorbeeld maakt dit duidelijk :

Joris heeft een vader Jan, een oom Jochen en een grootvader Jos. Vader Jan sterft als eerste. Joris is de wettige erfgenaam van zijn vader. Joris besluit echter om persoonlijke redenen de nalatenschap van zijn vader te verwerpen. Enkele jaren later sterft ook grootvader Jos. Doordat diens zoon Jan al vooroverleden is, komt oom Jochen uit eigen hoofde, en kleinzoon Joris via plaatsvervulling in de plaats van Jan. Joris kan toch erven van zijn grootvader Jos, ondanks het feit dat hij destijds Jan's nalatenschap verworpen heeft (art.744, tweede lid, B.W.).

Artikel 16 (art. 848 B.W.)

Het huidige artikel 848 van het Burgerlijk Wetboek verplicht een erfgenaam die tot de nalatenschap komt via plaatsvervulling van een (bij hypothese reeds overleden) begiftigde van een voorschot op erfdeel, tot inbreng van die schenking, zelfs indien hij de nalatenschap van de begiftigde zou hebben verworpen. Maar komt een erfgenaam in eigen hoofde tot de nalatenschap dan is hij daartoe niet verplicht, zelfs al heeft hij de nalatenschap van de begiftigde aanvaard. Dit onderscheid heeft te maken met het feit dat het huidig artikel 739 erfrechtelijke plaatsvervulling hier wel verwart met conventionele vertegenwoordiging door te stellen dat de vertegenwoordigers in de plaats, de graad en de rechten treden van de vertegenwoordigde. Nu in het voorstel aangenomen wordt dat de plaatsvervuller ten persoonlijke titel tot de nalatenschap komt en plaatsvervulling nu ook mogelijk is van een nog levende persoon, die de nalatenschap verwierp of onwaardig werd bevonden, is een aanpassing van artikel 848 noodzakelijk.

Om te beginnen is inbreng door de plaatsvervuller in deze nieuwe optiek enkel verantwoord bij plaatsvervulling ingevolge vooroverlijden van de begiftigde en voor het geval de plaatsvervuller de nalatenschap van de begiftigde aanvaard heeft en zodoende als erfgenaam en dus rechtsopvolger van de begiftigde gehouden is tot diens verplichtingen.

Bij plaatsvervulling van een begiftigde die de nalatenschap verworpen heeft, geldt artikel 845 B.W.

Bij plaatsvervulling van een begiftigde die onwaardig was zullen de feiten die aanleiding geven tot onwaardigheid ook van aard zijn om de gedane schenking als voorschot op erfdeel gerechtelijk te laten herroepen wegens ondankbaarheid. Heeft de erflater de termijn hiertoe laten verstrijken dan wordt hij vermoed dit onbetamelijk gedrag van de begiftigde vergeven te hebben, zodat hij dan ook niet langer erfrechtelijk onwaardig kan zijn.

Artikel 17 (art. 953 B.W.)

Er wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om aan reparatiewetgeving te doen. De woorden « wegens geboorte van kinderen », werd immers impliciet opgeheven door artikel 77 van de wet van 31 maart 1987, dat de artikelen 960-966 van het Burgerlijk Wetboek opheft.

Een aanpassing van artikel 955 van het Burgerlijk Wetboek werd overwogen, maar overbodig geacht. Artikel 955, 2º, B.W. heeft het immers over « misdrijven » en « grove beledigingen » die eigenlijk alles kunnen omvatten wat in het voorgestelde artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek is gestipuleerd, en zelfs meer. De meer uitgebreide categorie van ondankbaarheidsgronden is verantwoord omdat een schenking altijd gebaseerd is op de persoonlijke genegenheid van de schenker jegens de begiftigde. Daarentegen kan men soms geroepen worden tot de nalatenschap van iemand die men nauwelijks gekend heeft.

Artikel 18 (art. 957 B.W.)

Er wordt van de gelegenheid gebruikgemaakt om een verduidelijking door te voeren. Het tweede lid van artikel 957 van het Burgerlijk Wetboek is nogal dubbelzinnig opgesteld en gaf aanleiding tot discussie.

Artikelen 19-20 (art. 1046-1047 B.W.)

Een tweede lid wordt aan artikel 1046 toegevoegd omdat er in de rechtspraak en rechtsleer discussie bestaat over de termijn waarbinnen de vordering tot herroeping wegens ondankbaarheid inzake legaten moet ingesteld worden (omdat er niet expliciet wordt verwezen naar artikel 957 B.W.).

Om dezelfde reden wordt ook artikel 1047 van het Burgerlijk Wetboek lichtjes aangepast.

Artikel 21 (art. 1093 B.W.)

Door de voorgestelde aanvulling van artikel 1093 van het Burgerlijk Wetboek wordt de huidige rechtspraak en rechtsleer ter zake bevestigd, waarin wordt aangenomen dat artikel 959 van het Burgerlijk Wetboek — dat bepaalt dat schenkingen ten voordele van het huwelijk niet wegens ondankbaarheid kunnen herroepen worden — niet van toepassing is op schenkingen tussen echtgenoten ook al werden ze bij huwelijkscontract gedaan (Cass. 9 februari 2007).

Artikel 22 (art. 1428bis B.W.)

Dit artikel voorziet in een algemene regel inzake verval van de huwelijksvoordelen bij onbetamelijk gedrag van een echtgenoot. Het notariaat wordt immers frequent geconfronteerd met deze problematiek. In het geval echtgenoten bij huwelijkscontract een verblijvingsbeding t.v.v. de langstlevende echtgenoot inlasten, maar een echtgenoot de andere om het leven bracht, kunnen onder het huidige recht de erfgenamen van de omgebrachte echtgenoot enkel verhinderen dat aan de moordenaar het ganse gemeenschappelijk vermogen wordt toebedeeld door een afzonderlijke procedure te voeren gebaseerd op het algemeen verbintenissenrecht (namelijk op grond van artikel 1178 van het Burgerlijk Wetboek wegens het (opzettelijk) beletten van het vervullen van de voorwaarde van overleving).

Maar voordelen die ontstaan zijn ingevolge inbreng door de gedode echtgenoot kunnen op die manier niet ongedaan gemaakt worden.

Het voorgestelde artikel 1428bis zorgt ervoor dat alle huwelijksvoordelen kunnen vervallen bij onbetamelijk gedrag van de langstlevende echtgenoot.

De vermelding van de zinsnede « zonder dat hierdoor nochtans afbreuk wordt gedaan aan de intussen verkregen rechten van te goeder trouw zijnde derden », maakt dat bijvoorbeeld ingebrachte goederen ten aanzien van de schuldeisers wél gemeenschapsgoederen blijven. De rechtszekerheid eist dat schuldeisers die zich op het gemeenschappelijk vermogen konden verhalen, deze goederen tot hun onderpand kunnen blijven rekenen. Het is alleen maar in de onderlinge verhouding tussen de echtgenoten dat deze goederen zullen worden beschouwd als eigen goederen van de vooroverleden echtgenoot. Zo zij door de schuldeisers worden aangesproken om gemeenschappelijke schulden te voldoen, is hiervoor vergoeding verschuldigd (35) .

Artikel 23 (art. 1477, § 5, B.W.)

Artikel 1477, § 5, B.W. voorziet ten laste van de langstlevende wettelijk samenwonende partner in een gelijkaardige verplichting als die opgelegd aan de langstlevende echtgenoot door artikel 203, § 2, B.W. Een mogelijke vrijstelling van deze verplichting, zoals in artikel 2 van dit wetsvoorstel dringt zich dus op.

Artikel 24 (art. 1477, § 6, B.W.)

Door deze aanvulling wordt een vergetelheid van de wetgever goedgemaakt, de verwijzing moet nu wel gebeuren naar artikel 205bis, § 2-6, B.W.

Artikel 25 (art. 33, 5º, Jeugdbeschermingswet)

Artikel 33, 5º, Jeugdbeschermingswet voorziet de enige onwaardigheidsgrond buiten het Burgerlijk Wetboek. Deze wordt door het voorgestelde artikel 727.1 in het Burgerlijk Wetboek geïncorporeerd en dus wordt artikel 33, 5º, Jeugdbeschermingswet opgeheven.

Martine TAELMAN
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON
Guy SWENNEN
Céline FREMAULT
Yoeri VASTERSAVENDTS.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2

Artikel 203, § 2, van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt :

« De langstlevende echtgenoot kan van deze verplichting worden vrijgesteld ten aanzien van een kind dat zich tegenover de vooroverleden echtgenoot heeft schuldig gemaakt aan een van de feiten opgesomd in artikel 727 ».

Art. 3

Artikel 205bis van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een paragraaf 6, luidende :

« § 6. De rechter kan de vordering van uitkering tot onderhoud afwijzen, zo de eiser zich schuldig gemaakt heeft aan een van de feiten opgesomd in artikel 727 ».

Art. 4

In artikel 301, § 10, van hetzelfde Wetboek worden de woorden « 205bis, §§ 2, 3, 4 en 5 » vervangen door de woorden « 205bis, §§ 2 tot 6 ».

Art. 5

In artikel 353-14, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, worden de woorden « 205bis, §§ 3 tot 5 » vervangen door de woorden « 205bis, §§ 3 tot 6 ».

Art. 6

In artikel 339bis van hetzelfde Wetboek worden de woorden « 205bis, §§ 3 en 4 » vervangen door de woorden « 205bis, §§ 3, 4 en 6 ».

Art. 7

Artikel 387 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt :

« Artikel 730, tweede lid, van dit Wetboek is van toepassing ».

Art. 8

Artikel 727 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij de wet van 23 januari 2003, wordt vervangen als volgt :

« Art. 727.— § 1. Degene die is veroordeeld om de overledene te hebben gedood of om te hebben gepoogd hem te doden dan wel zijn medewerking hieraan heeft verleend, wordt van rechtswege onwaardig verklaard om te erven.

§ 2. Kan onwaardig verklaard worden om te erven en is zodanig van de nalatenschap uitgesloten, degene die als dader of als medeplichtige :

— op de persoon van de overledene een als misdaad gekwalificeerd feit heeft gepleegd zonder dat de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 zijn vervuld;

— opzettelijk maar zonder oogmerk te doden enige daad heeft gesteld die de dood van de overledene tot gevolg had;

— zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen geen hulp heeft verleend aan de overledene in levensgevaar;

— tegen de overledene een lasterlijke beschuldiging heeft ingebracht van feiten waarop een criminele straf is gesteld;

— tijdens een strafrechtelijk onderzoek de overledene valselijk heeft beschuldigd van feiten waarop een criminele straf is gesteld.

§ 3. Kan eveneens onwaardig worden verklaard :

— de ouder van de overledene, die op de dag van het overlijden ten aanzien van hem geheel of ten dele is ontzet uit het ouderlijk gezag;

— de ouder, die bewust geen enkel initiatief nam om de afstammingsrelatie ten aanzien van de overledene te doen ontstaan terwijl die afstammingsband achteraf gerechtelijk werd vastgesteld.

§ 4. Ondubbelzinnige vergiffenis door de overledene sluit de onwaardigheid uit. ».

Art. 9

Artikel 728 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 728.— In de gevallen bedoeld in de artikelen 727, §§ 2 en 3 wordt de onwaardigheid uitgesproken door de rechtbank van eerste aanleg van de plaats waar de nalatenschap opengevallen is, op verzoek van een erfgenaam. De eis moet ingesteld worden binnen een jaar na het overlijden of na de dag waarop de in artikel 727, §§ 2 en 3 vermelde feiten bewezen zijn. ».

Art. 10

Artikel 729 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 729. — De onwaardige wordt geacht nooit enig recht te hebben verworven in de nalatenschap, zonder dat dit afbreuk doet aan rechten die door derden te goeder trouw werden verkregen.

De onwaardige is bovendien gehouden tot teruggave van alle vruchten en inkomsten die hij sinds het openvallen van de nalatenschap genoten heeft. ».

Art. 11

Artikel 730 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 730.— De kinderen van de onwaardige zijn niet uitgesloten uit de nalatenschap wegens de schuld van hun ouder.

De onwaardige kan echter in geen geval, ten aanzien van de goederen van de nalatenschap, aanspraak maken op het genot dat door de wet aan de ouders op de goederen van hun kinderen wordt toegekend. ».

Art. 12

Artikel 739 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 739. — Plaatsvervulling houdt in dat een persoon geacht wordt tot de nalatenschap te komen in de graad van diegene wiens plaats hij vervult. ».

Art. 13

Artikel 740, tweede lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Plaatsvervulling heeft plaats zowel zo de kinderen van de overledene samen opkomen met de afstammelingen van een vooroverleden, onwaardig of verwerpend kind, als — indien alle kinderen van de overledene vooroverleden, onwaardig of verwerpend zijn — de afstammelingen van deze kinderen onder elkaar in gelijke of ongelijke graden staan. »

Art. 14

Artikel 744, eerste lid, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Men komt op bij plaatsvervulling voor personen die overleden zijn en voor levende personen die ten aanzien van de nalatenschap onwaardig zijn of die de nalatenschap verworpen hebben. »

Art. 15

Artikel 787 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 16

Artikel 848 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 848. — De erfgenamen die bij plaatsvervulling tot de nalatenschap komen van een persoon die een gift verkreeg bij voorschot op erfdeel en die vooroverleden is, zijn gehouden deze gift in te brengen door mindere ontvangst. ».

Art. 17

In artikel 953 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « , wegens ondankbaarheid en wegens geboorte van kinderen. » vervangen door de woorden « en wegens ondankbaarheid. ».

Art. 18

In artikel 957 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het tweede lid vervallen de woorden « noch door de erfgenamen van de schenker tegen de begiftigde, tenzij, in dit laatste geval, de eis reeds door de schenker was ingesteld, of deze overleden is binnen het jaar van het misdrijf. »;

2º het artikel wordt aangevuld met een derde tot vijfde lid, luidend als volgt :

« Indien de schenker meer dan een jaar na de dag waarop het misdrijf hem bekend kon zijn, overleden is, kunnen de erfgenamen geen vordering meer instellen.

Indien de schenker overleden is zonder dat het misdrijf hem bekend kon zijn, hebben de erfgenamen een jaar de tijd te rekenen vanaf de dag van het overlijden of vanaf de dag waarop het misdrijf hun bekend kon zijn, om in rechte op te treden.

Indien de schenker overleden is binnen een jaar na de dag waarop het misdrijf hem bekend kon zijn, kunnen de erfgenamen in rechte optreden binnen het jaar hetzij na overlijden, hetzij vanaf de dag waarop hun het misdrijf bekend kon zijn. Hadden de erfgenamen evenwel geen weet van de schenking, dan begint die termijn van een jaar slechts te lopen vanaf de dag waarop ze ervan op de hoogte konden zijn. ».

Art. 19

Artikel 1046 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Zo de vordering tot herroeping gebaseerd is op artikel 955, 1º en 2º, kan ze slechts worden ingesteld zo de erflater nog geen jaar op de hoogte was van het misdrijf. De vordering moet in dat geval door de erfgenamen worden ingesteld binnen een termijn van één jaar te rekenen van de dag van het overlijden of van de dag waarop de in artikel 955, 1º en 2º, vermelde feiten bewezen zijn. Hadden evenwel de erfgenamen geen weet van het legaat, dan begint de termijn van een jaar slechts te lopen van de dag waarop ze ervan op de hoogte konden zijn. ».

Art. 20

Artikel 1047 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld als volgt :

« of van de dag waarop het misdrijf de erfgenamen bekend kon zijn. ».

Art. 21

Artikel 1093 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende :

« Bovendien kan dergelijke schenking herroepen worden wegens ondankbaarheid in de gevallen voorzien in artikel 955 en wat de schenking van toekomstige goederen betreft ook in het geval voorzien in artikel 1047. ».

Art. 22

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 1428bis ingevoegd, luidende :

« Art. 1428bis. — Bij ontbinding van het stelsel door overlijden kunnen alle huwelijksvoordelen — zowel die welke ontstaan zijn uit de samenstelling van het stelsel als uit de verdeling ervan — van rechtswege vervallen of vervallen verklaard worden overeenkomstig wat bepaald is in artikel 727, zonder dat hierdoor nochtans afbreuk wordt gedaan aan de intussen verkregen rechten van te goeder trouw zijnde derden. ».

Art. 23

Artikel 1477, § 5, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende :

« De langstlevende wettelijk samenwonende kan van deze verplichting worden vrijgesteld ten aanzien van een kind dat zich tegenover de vooroverleden wettelijk samenwonende schuldig gemaakt heeft aan een van de feiten opgesomd in artikel 727. ».

Art. 24

Artikel 1477, § 6, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2007, wordt aangevuld als volgt :

« Artikel 205bis, §§ 3 tot 6, van dit Wetboek is van overeenkomstige toepassing. ».

HOOFDSTUK III

Wijziging van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade

Art. 25

Artikel 33, 5º, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, wordt opgeheven.

1 juli 2009.

Martine TAELMAN
Marie-Hélène CROMBÉ-BERTON
Guy SWENNEN
Céline FREMAULT
Yoeri VASTERSAVENDTS.

(1) Enkel de wet van 13 maart 2003 heeft artikel 727 B.W. aangepast naar aanleiding van de afschaffing van de doodstraf.

(2) Zie Puelinckx-Coene, M., en Verstraete, J., « Overzicht van rechtspraak, Erfenissen (1978-1987) », TPR 1988, 920, nrs. 13-19 en Puelinckx-Coene, M., Verstraete, J., en Geelhand, N., « Overzicht van rechtspraak, Erfenissen (1988-1995) », TPR 1997, 920, nrs. 15-22.

(3) Voor een uitgebreid overzicht van andere gronden van erfrechtelijke onwaardigheid in andere wetgevingen : zie Laville, R. en Bersoux, J., « Dévolution légale. Succession ab intestat », op het 72e Congrès de notaires de France, La dévolution successorale, Deauville 1975, blz. 90 e.v.

(4) Art. 726 C.C. Frankrijk.

(5) Art. 727 C.C. Frankrijk.

(6) Art. 4.3.1 d) B.W. Nederland.

(7) Puelinckx-Coene, « Erfrecht », 1996, nr. 48.

(8) De Page, IX, nr. 79; Puelinckx-Coene, « Erfrecht », nr. 60; Raucent, L., « Les Successions », 1992, nr. 92; Van Biervliet, « Les Successions », 1937, nr. 67; Verbeke, A., « Commentaar bij art. 727 B.W. » in Coene, M., Pintens, W. en Vastersavendts, A., Erfenissen, Schenkingen, Testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 12.

(9) Rb. Epernay, 22 november 1950, D. 1950, 781, Rev. Trim. Dr. Civ. 1951, 97, noot Savatier.

(10) Dillemans, « Erfrecht », nr. 34; Puelinckx-Coene, « Erfrecht », 1996, nr. 46; Raucent, L., « Les Successions », 1992, nr. 90; Verbeke, A., « Commentaar bij art. 727 B.W. » in Coene, M., Pintens, W. en Vastersavendts, A., Erfenissen, Schenkingen, Testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 5.

(11) Art. 726-727 C.C. Frankrijk; art. 4.3.1 a) B.W. Nederland.

(12) Puelinckx-Coene, « Erfrecht », 1996, nr. 151 en 154.

(13) Art. 729-1 C.C. Frankrijk; art. 4.12. 1 B.W. Nederland.

(14) Raucent, L., « Les Successions », 1992, nr. 96; Puelinckx-Coene, « Erfrecht », 1996, nr. 60; Verbeke, A., « Commentaar bij art. 727 B.W. » in Coene, M., Pintens, W. en Vastersavendts, A., Erfenissen, Schenkingen, Testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, 8.

(15) Coene, M., « Erfrechtelijke onwaardigheid, herroeping wegens ondankbaarheid en andere (mogelijke) sancties bij onbetamelijk gedrag van een begunstigde — enkele bedenkingen de lege lata en de lege ferenda », Notarieel en Fiscaal Maandblad 1997 (137-149), p. 142.

(16) Art. 726 C.C. Frankrijk.

(17) Art. 727, 727-1 C.C. Frankrijk.

(18) Article 728 du Code Civil Frankrijk; Art. 4.3.3 B.W. Nederland; § 2343 B.G.B. Duitsland; Article 466 C.C. Italië en IV. H-4 :201 (2) Principles, Definitions and Model Rules of European Private Law.

(19) Pintens, W., Van der Meersch, B. en Vanwinckelen, K. Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Universitaire Pers Leuven 2002, p. 594.

(20) Geelhand, N., Het vertrouwensbeginsel als instrument van belangenafweging in het erfrecht. Een actualisering en nieuwe benadering van de zogenaamde theorie der schijnerfgenamen., Maklu 1995; Crémieu, « La validation des actes accomplis par l'« héritier apparent », Rev. Trim. Dr. Civ., 1910, 39; Donnedieu de Vabres, J., « Les actes de l'héritier apparent », Rev. Trim. Dr. Civ., 1940, 385; Raucent, L, « Les actes de l'héritier apparent », Ann. Dr., 1953, 109.

(21) Artikel 4.3.2 van het Burgerlijk Wetboek, Nederland.

(22) Merk op dat in het Duitse B.G.B de regeling inzake onwaardigheid en ondankbaarheid quasi gelijklopend zijn.

(23) Coene, M., « Erfrechtelijke onwaardigheid, herroeping wegens ondankbaarheid en andere (mogelijke) sancties bij onbetamelijk gedrag van een begunstigde — enkele bedenkingen de lege lata en de lege ferenda », Notarieel en Fiscaal Maandblad 1997, blz. 144.

(24) In de rechtspraak heeft men soelaas gezocht in artikel 1178 van het Burgerlijk Wetboek. Het overlevingsrecht wordt dan gezien als een verbintenis onder voorwaarde dat de tegenpartij langst leeft. Doordat de echtgenoot-moordenaar verhinderd heeft dat deze voorwaarde zich zou voltrekken, wordt de voorwaarde geacht vervuld te zijn Met andere woorden : de vermoorde echtgenoot wordt aangezien als de langstlevende en krijgt dan ook het gemeenschappelijke vermogen. Artikel 1178 van het Burgerlijk Wetboek biedt echter geen soelaas voor de inbrengbedingen, die door de vermoorde echtgenoot werden gedaan en ook de echtgenoot-moordenaar tot voordeel strekken. Een algemene regeling is dus aangewezen.

(25) Merk op dat artikelen 299 en 334ter momenteel geïnterpreteerd worden op een wijze dat het verval enkel betrekking heeft op de overlevingsrechten. Dit wetsvoorstel gaat dus verder. Er is immers geen reden waarom het verval bij onbetamelijk gedrag beperkt zou moeten zijn tot overlevingsrechten, en niet tot inbrengbedingen.

(26) Gerlo, J., « Onderhoudsgelden », 1985, nrs. 36; Van Houtte, J. en Breda, J., « Behoeftige hoogbejaarden en onderhoudsplichtige kinderen, een rechtssociologisch onderzoek » in Commissie van openbare onderstand en vredegerecht, 1976, 128,; Pélissier, J., Les obligations alimentaires, Unité ou diversité ?, Parijs 1961, 140.

(27) CSW — Dossier 4332-4333, met verslag .M. Puelinckx-Coene, Verslagen en debatten van het CSW (1995-1996), Dupuis, Gilly, 2000, 375-391.

(28) Parl. St. Senaat 1-176/001, zitting 1995-1996, ingediend door senator Milquet, wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 727 en 730 B.W.

(29) Cijfers Nationaal Instituut voor de Statistiek.

(30) Dit geldt evenwel vooral voor onroerende goederen. Via handgift kan men onder bepaalde voorwaarden roerende goederen en waarden schenken, zonder dat hierop registratierechten verschuldigd zijn. Ook heeft de Vlaamse Gemeenschap al inspanningen geleverd om de registratierechten op schenkingen in rechte lijn — dus tussen ascendenten en descendenten — van onroerende en roerende goederen sterk te verlagen (art. 131 W.Reg.R., zoals gewijzigd door Decr. Vl. Gem. 19 december 2003; Decr. Vl. Gem. 24 december 2004). Tijdelijk werd ook een extra inspanning geleverd om de schenking van bouwgrond aantrekkelijker te maken (art. 141novies W.Reg.R., zoals gewijzigd door Decr. Vl. Gem. 21 december 2002; Decr. Vl. Gem. 24 december 2002).

(31) De Page, H., Dekkers, R., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome IX Les successions, Bruylant 1974, p. 138.

(32) Puelinckx-Coene, M., « Erfrecht », Kluwer 1996, randnr. 151.

(33) Artikel 4.3.3 van het Burgerlijk Wetboek, Nederland; art. 728 C.C.

(34) Coene, M., « Erfrechtelijke onwaardigheid, herroeping wegens ondankbaarheid en andere (mogelijke) sancties bij onbetamelijk gedrag van een begunstigde — enkele bedenkingen de lege lata en de lege ferenda », Notarieel en Fiscaal Maandblad, 1997, blz. 140.

(35) Coene, M., « Erfrechtelijke onwaardigheid, herroeping wegens ondankbaarheid en andere (mogelijke) sancties bij onbetamelijk gedrag van een begunstigde — enkele bedenkingen de lege lata en de lege ferenda », Notarieel en Fiscaal Maandblad, 1997, blz. 147.