4-1577/1

4-1577/1

Belgische Senaat

ZITTING 2009-2010

17 DECEMBER 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van de programmawet (I) van 24 december 2002, wat de voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen betreft

(Ingediend door mevrouw Vanessa Matz)


TOELICHTING


1. De verschillende types van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen

Net zoals andere Europese landen wordt België geconfronteerd met het vraagstuk van de minderjarige vreemdelingen die ons grondgebied bereiken zonder dat zij een wettelijke vertegenwoordiger (vader, moeder of voogd) hebben.

Diverse gevallen kunnen zich voordoen. Bepaalde minderjarigen reizen alleen; sommigen ontvluchten oorlogssituaties, anderen willen weg uit ellende en nog anderen « wagen hun kans » in Europa. Anderen dan weer zijn niet noodzakelijkerwijs alleen aangekomen, want zij zijn met hun ouders of voogd afgereisd. In een conflictperiode is het niet ongewoon dat mensen impulsief vertrekken, en dat de leden van eenzelfde gezin onderweg van elkaar gescheiden raken. Ten slotte zijn er minderjarigen die door hun ouders worden uitgestuurd « om een beter leven uit te bouwen ».

2. Wettelijk raamwerk in België

2.1. Werking

Het vraagstuk is niet alleen grootschalig; minderjarigen zijn ook altijd potentiële slachtoffers geweest van mensenhandel, prostitutienetwerken of georganiseerde misdaad.

Daarom ook moest specifieke begeleiding worden uitgewerkt die in de eerste plaats rekening houdt met de kwetsbaarheid van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Om dat knelpunt te verhelpen, werd bij titel XIII, hoofdstuk 6, artikel 479 van de programmawet (I) van 24 december 2002 een specifieke regeling uitgewerkt voor de « niet-begeleide minderjarige vreemdelingen » (hierna NBMV's genoemd).

Met « NBMV » wordt bedoeld elke persoon (1)  :

1. van minder dan achttien jaar oud;

2. die niet begeleid is door een persoon die het ouderlijk gezag of de voogdij over hem uitoefent krachtens de nationale wet van de minderjarige;

3. die onderdaan is van een land dat geen lid is van de Europese Economische Ruimte;

4. en verkeert in één van de volgende situaties :

a. ofwel de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling heeft gevraagd;

b. ofwel niet voldoen aan de voorwaarden inzake toegang tot en verblijf op het grondgebied vastgesteld in de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

De voogdijregeling voor de NBMV wordt zo georganiseerd dat alle niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, die aldus door de dienst Voogdij zijn erkend, tijdens heel hun verblijf worden opgevangen en begeleid, ongeacht of zij al dan niet een asielaanvraag hebben ingediend.

In het jaarverslag van de FOD Justitie wordt aangegeven dat in 2008 785 voogdijschappen werden toegekend op een totaal van 1884 signalementen. In zijn geheel liep het jaar 2008 af met 1596 actieve voogdijschappen.

De voogd van de NBMV moet zorg dragen voor de niet-begeleide minderjarige vreemdeling tijdens diens verblijf in België. Hij ziet erop toe dat de minderjarige onderwijs volgt, alsmede dat hij passende psychologische bijstand en medische verzorging krijgt. Met het oog daarop handelt hij in overleg met de minderjarige, met de persoon of de instelling die hem huisvest en met de overheden bevoegd voor asiel, toegang tot het grondgebied, verblijf en verwijdering en iedere andere betrokken overheid.

Als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige vreemdeling is het de taak van de voogd van de NBMV om als goede huisvader te zorgen voor het welzijn van het kind, met inachtneming van wat dat kind van plan is en rekening houdend met zijn persoonlijk belang. Bij de uitoefening van zijn taak is de voogd onderworpen aan tweevoudig toezicht door de dienst Voogdij en de vrederechter. Tijdens de hele verblijfsprocedure bouwt de voogd van de NBMV een vertrouwensrelatie uit met zijn buitenlandse pupil.

Toch moet die vertegenwoordiging een einde nemen zodra de NBMV een definitieve verblijfsvergunning verkrijgt. Artikel 479-23 van voormelde programmawet (I) van 24 december 2002 preciseert daarover immers het volgende : « Wanneer aan de minderjarige een verblijfsvergunning van onbepaalde duur is afgeleverd, wordt een einde gesteld aan de opdracht van de voogd (...) ». Terzake dient het begrip « verblijfsvergunning van onbepaalde duur » te worden begrepen als een definitief « bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister » of als een identiteitskaart voor vreemdelingen.

Vervolgens schrijft de wet de vertegenwoordiger van de NBMV voor alle vereiste stappen te zetten teneinde de burgerlijke voogdij te doen ontstaan.

2.2. Noodzaak van verdere voogdij als de minderjarige een verblijfsvergunning van onbepaalde duur verkrijgt

Als de NBMV een verblijfsvergunning van onbepaalde duur verkrijgt, blijft de voogdij over de betrokkene in veel gevallen echter feitelijk gelden tot zijn meerderjarigheid en wel om de volgende redenen.

2.2.a. De hoedanigheid van buitenlands kind maakt het niet mogelijk te beoordelen of er is tegemoetgekomen aan de regels inzake het ontstaan van de burgerlijke voogdij

Zo moet worden verwezen naar de artikelen 389 en volgende van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 389 van dat Wetboek stelt : « De voogdij over minderjarigen ontstaat indien beide ouders overleden zijn, wettelijk onbekend zijn of in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen.

Tenzij de voogdij voortvloeit uit een gerechtelijke onbekwaamverklaring, uit een verlengde minderjarigheid, uit een verklaring of een vermoeden van afwezigheid, wordt deze onmogelijkheid vastgesteld door de rechtbank van eerste aanleg overeenkomstig de procedure omschreven in artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek. ».

Het is moeilijk het overlijden van beide ouders te bewijzen, aangezien dat het overleggen inhoudt van getuigschriften van overlijden, uitgereikt door de overheid van het land waar het overlijden heeft plaatsgehad; die getuigschriften moeten vervolgens worden onderworpen aan de procedure tot legalisering door de Belgische consulaire overheid in het buitenland en de FOD Buitenlandse Zaken (2) in België. Zo dat niet kan, wordt de burgerlijke voogdij toegepast, mits wordt bewezen dat de ouders « in de voortdurende onmogelijkheid zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen ».

Artikel 1236bis van het Gerechtelijk Wetboek preciseert : « Vorderingen tot vaststelling van de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen worden door de procureur des Konings ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg. De procureur des Konings treedt ambtshalve op of op verzoek van iedere belanghebbende persoon. ».

De gevallen waarin het parket zich tot de rechtbank van eerste aanleg wendt, zijn echter zeldzaam, want het acht de eis inzake de voortdurende onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen, op het eerste gezicht voor de minderjarige niet vervuld.

2.2.b. De voogd van de NBMV moet iemand vinden die bereid is de taak van wettelijk vertegenwoordiger uit te oefenen

Zulks is echt niet evident voor de minderjarige die zich niet in zijn leefomgeving bevindt en die niet weet tot wie hij zich moet wenden.

De voogd van de NBMV moet in zijn dossier voor de vrederechter feitelijk de personalia van de kandidaat voor de burgerlijke voogdij voegen, alsook een kennisgeving waaruit de keuze blijkt van de persoon die de burgerlijke voogdij in het belang van het kind zal uitoefenen.

In het licht van wat voorafgaat, ligt het voor de hand dat de burgerlijke voogdij voor de buitenlandse minderjarige geen passende vertegenwoordigingsregeling is.

Aangezien het verkrijgen van een verblijfsvergunning « geen einde maakt aan de juridische onbekwaamheid van de minderjarige, maar hem de wettelijke vertegenwoordiger ontneemt, waardoor de specifieke voogdij eindigt » (3) , ligt het dus niet voor de hand de voogdijregeling van de NBMV te koppelen aan het verkrijgen van een definitieve verblijfsvergunning.

De voor de NBMV specifieke voogdijregeling, als ingesteld bij de programmawet van 24 december 2002, waarborgt daarentegen al een passende wettelijke vertegenwoordiging, waarbij rekening wordt gehouden met het hoger belang van het kind. Het is in het belang van de minderjarige de voor de NBMV's specifieke voogdijregeling voort te zetten, zelfs als ze een verblijfsvergunning voor onbepaalde duur hebben verkregen. Dat is trouwens wat in de praktijk geschiedt : de dienst Voogdij maakt maar een einde aan de taak van de voogd van de NBMV als zijn beschermeling meerderjarig is geworden, zelfs al heeft deze, lang voor zijn meerderjarigheid, een definitief « bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister » verkregen.

Dit wetsvoorstel strekt ertoe de kloof te dichten tussen de wetgeving inzake de voogdij over de NBMV's en de werkelijkheid op het terrein. Om dat te bereiken verdient het aanbeveling de wetgeving inzake de voogdij over de niet-begeleide minderjarige vreemdelingen, die in de voormelde programmawet van 24 december 2002 is opgenomen, te wijzigen door artikel 479-5 aan te vullen en artikel 479-23 op te heffen.

De NBMV's die vóór de inwerkingtreding van de wet een verblijfsvergunning van onbepaalde duur hebben verkregen (en die daardoor, althans in theorie, geen recht meer hebben op de diensten van hun voogd), moeten ook de mogelijkheid krijgen hun voogd te behouden of aanspraak te maken op de diensten van een nieuwe voogd.

Deze oplossing biedt het voordeel een duurzame oplossing te zijn, in overeenstemming met het hoger belang van het kind.

Vanessa MATZ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 479-5, laatste streepje, van de programmawet (I) van 24 december 2002, wordt vervangen door wat volgt :

« — en verkeert in één van de volgende situaties :

— ofwel de erkenning van de hoedanigheid van vluchteling hebben gevraagd;

— ofwel een verblijfsvergunning van onbepaalde duur heeft gekregen;

— ofwel niet voldoet aan de voorwaarden inzake toegang tot en verblijf op het grondgebied vastgesteld in de wetten betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. ».

Art. 3

Artikel 479-23 van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt opgeheven.

Art. 4

Niet begeleide minderjarige vreemdelingen die vóór de inwerkingtreding van deze wet een verblijfsvergunning van onbepaalde duur hebben gekregen en die daardoor eventueel het recht zouden hebben verloren op de diensten van hun voogd, kunnen die diensten opnieuw genieten, bij voorkeur die van de voogd die ze hadden voordat ze dat recht verloren.

10 december 2009.

Vanessa MATZ.

(1) Titel XIII, hoofdstuk 6 « Voogdij over niet-begeleide minderjarige vreemdelingen », artikel 479-5 van de programmawet (I) van 24 december 2002, die werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2002.

(2) Federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

(3) Zie C. van Zeebroeck, « Mineurs étrangers non accompagnés en Belgique. Situation administrative, juridique et sociale. Guide Pratique », ed. Jeunesse et droit, 1 maart 2007, blz.120.