4-1115/7

4-1115/7

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

7 OKTOBER 2009


Wetsontwerp tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek inzake de kostenverdeling onder partijen bij een echtscheidingsprocedure


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW MATZ


I. Inleiding

Voorliggend optioneel bicameraal wetsontwerp werd oorspronkelijk in de Senaat als wetsvoorstel ingediend door de heer Philippe Mahoux (nr. 4-1115/1). Het werd door de Senaat in plenaire vergadering aangenomen op 5 februari 2009 en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers op 5 februari 2009.

Het wetsontwerp werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers geamendeerd en aan de Senaat overgezonden op 17 juli 2009. De onderzoekstermijn eindigt op 26 oktober 2009.

De commissie voor de Justitie heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 22 september en 7 oktober 2009, in aanwezigheid van de staatssecretaris voor Gezinsbeleid

II. Inleidende uiteenzetting door de heer Wathelet, staatssecretaris voor gezinsbeleid

Het wetsontwerp zoals het door de Senaat werd overgezonden werd door de commissie voor de Justitie van de Kamer geamendeerd.

Inderdaad zorgde de formulering van de tekst, en meer in het bijzonder het woord « compensés » voor enige discussie, aangezien dit op uiteenlopende wijze kon worden geïnterpreteerd.

Sommigen waren de mening toegedaan dat onder « omslag van de kosten » moest worden verstaan dat elk zijn onder kosten droeg, anderen meenden dat in dat systeem elk de helft van de kosten droeg, waarbij eventueel een compensatie plaatsvond om tot dat resultaat te komen.

Men heeft dus vastgesteld dat deze term verkeerd kon worden geïnterpreteerd. Met de gekozen formulering heeft men dat begrip geëxpliciteerd en wel door een onderscheid te maken tussen twee gevallen. Wanneer de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 2, dat wil zeggen in het raam van een gezamenlijk verzoek, worden de kosten gelijk verdeeld. Wanneer ze wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 1 of § 3, draagt elke partij de kosten die zij heeft gemaakt, terwijl de rechter de mogelijkheid behoudt om rekening te houden met de omstandigheden van de zaak en er anders over te beslissen. Op die manier houdt men terdege rekening met het arrest van het Grondwettelijk Hof en beantwoordt men de vraag over de juiste draagwijdte van het begrip « omslag » van de kosten. Tevens dient vermeld dat de commissie voor de Justitie van de Kamer de professoren Senaeve en Van Gysel heeft gehoord, alsook de OBFG en de OVB, die de huidige formulering van de tekst hebben voorgesteld.

III. Algemene bespreking

Mevrouw Taelman meent dat het oorspronkelijke wetsvoorstel van de heer Mahoux terecht poogde tegemoet te komen aan het arrest nr. 137/2008 van het grondwettelijk Hof, meer bepaald om een oplossing te bieden voor de kwestie van de kosten in geval van een procedure van echtscheiding op grond van een onherstelbare ontwrichting van het huwelijk. Het Hof oordeelde immers dat de kostenregeling van artikel 1258, tweede lid van het Gerechtelijk Wetboek, betreffende de hervorming van de echtscheiding, ongrondwettelijk was en een schending uitmaakte van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. Immers, overeenkomstig die bepaling, worden de kosten van het geding wanneer de echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 229, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek, volledig ten laste gelegd van de eisende partij, daar waar deze kosten bij de andere vormen van echtscheiding wegens onherstelbare ontwrichting, tussen de partijen kunnen worden omgeslagen.

De commissie voor de Justitie wilde het betreffende artikel 1258 aanpassen om het aldus mogelijk te maken dat de kosten door de rechter zouden worden omgeslagen onder de partijen. Er kan weinig discussie bestaan over de bedoeling van de betreffende bepaling.

Spreekster verwijst ook naar het amendement dat zij met de heer Vankrunkelsven had ingediend (nr. 4-1115/2, amendement nr. 1) en dat ertoe strekte de regeling omtrent de verdeling van de gerechtskosten bij een scheiding op grond van artikel 229, § 3 onder dezelfde regeling te brengen als bepaald in artikel 1258, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek. Deze tekst leunt meer aan bij de tekst die nu door de kamer is overgezonden.

De tekst die door de Senaat werd overgezonden maakte immers geen onderscheid tussen de situatie waarbij de echtscheiding gezamenlijk werd ingeleid door beide partijen en de situatie waarbij de echtscheiding wegens duurzame ontwrichting als het ware door één der partijen werd opgedrongen aan de andere partij. Compensatie vooronderstelt dat elk der partijen kosten heeft gehad waarbij er dan een verrekening plaatsvindt. Verder leek de formulering « de kosten worden omgeslagen » een verplichting in te houden.

Spreekster besluit dan ook te kunnen instemmen met de thans voorliggende tekst die een beter formulering inhoudt.

De heer Swennen sluit zich aan bij vorige spreekster. Tevens wenst spreker te onderlijnen dat het oorspronkelijk wetsvoorstel niet enkel een tegemoetkoming aan het arrest van het grondwettelijk Hof beoogde. Artikel 1258 paste ook niet meer in de geest van de vernieuwde echtscheidingswetgeving.

De heer Mahoux vestigt er de aandacht op dat het feit dat er een gezamenlijk verzoek wordt ingediend, niet automatisch betekent dat er gelijkheid is tussen de partijen.

De staatssecretaris stipt nog aan dat de voorliggende tekst niets wil wijzigen aan de bedoeling van de door de Senaat overgezonden tekst. Hij brengt enkel een betere formulering aan van hetgeen werd beoogd.

IV. Artikelsgewijze bespreking en stemmingen

De artikelen 1 en 2 geven geen aanleiding tot enige opmerking.

Met eenparigheid van de 11 aanwezige leden beslist de commissie zich aan te sluiten bij de tekst zoals hij door de Kamer van volksvertegenwoordigers werd teruggezonden (stuk Kamer nr. 52-1803/8).

Dit verslag werd goedgekeurd met 8 stemmen bij 1 onthouding.

De rapporteur, De voorzitter,
Vanessa MATZ. Patrik VANKRUNKELSVEN.

De aangenomen tekst is dezelfde als de door de Kamer van volkstegenwoordigers geamendeerde en aan de Senaat teruggezonden tekst (stuk Kamer nr. 52-1803/8).