4-1403/1

4-1403/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

15 JULI 2009


Voorstel van resolutie betreffende de toestand in Colombia

(Ingediend door mevrouw Olga Zrihen c.s.)


TOELICHTING


Deze tekst werd eerst ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers op 27 november (stuk Kamer, nr. 52-1701/1 - 2008/2009). In overleg met de indiener werd dit voorstel van resolutie ingediend in de Senaat.

In Colombia, een land met 43 miljoen inwoners, woedt al meer dan 40 jaar een intern gewapend conflict tussen de gewapende verzetsgroepen of guerrillabewegingen — vooral dan de Fuerzas Armadas Revolucionarias de Colombia (FARC) en het Ejército de Liberación Nacional (ELN) —, de paramilitairen, de drugshandelaren en de ordestrijdkrachten van de regering (politie en leger). Die aanhoudende gewapende strijd, waarbij veel spelers betrokken zijn, met de meest uiteenlopende territoriale beweegredenen, heeft het conflict in die mate aangewakkerd dat het een diepe humanitaire en sociale crisis heeft veroorzaakt.

De oorzaken van het gewapende conflict in Colombia gaan weliswaar ver in de tijd terug, maar een van de belangrijkste aspecten ervan is de controle over regio's en de toegang tot economische rijkdommen. Die doelstellingen worden echter nagejaagd ten koste van de wettelijke rechten van de bevolkingsgroepen, binnen een context met heel grote sociale en economische ongelijkheden. Die toestand heeft ernstige gevolgen voor de burgerbevolking, zoals blijkt uit de vele ontheemden en de herhaaldelijke schendingen van de mensenrechten en van het internationaal humanitair recht. De bevolking moet bovendien ook de ellende ondergaan die wordt veroorzaakt door corruptie en drugshandel, een belangrijke financieringsbron voor de bij het conflict betrokken groeperingen.

De opeenvolgende regeringen hebben een reeks beleidslijnen gevolgd om te proberen de toestand te verbeteren, doch zonder een definitieve oplossing te vinden voor het veralgemeende geweld. Ingevolge een nationale vredesbeweging bracht de pas verkozen president Andrés Pastrana in 1998 een vredesproces op gang, dat de steun genoot van de internationale gemeenschap, inclusief de Verenigde Staten. Dat vredesproces voorzag in onderhandelingen met de guerrillabewegingen. Omdat resultaten uitbleven, werden de gesprekken met de FARC evenwel in februari 2002 stopgezet; in mei 2002 werden de gesprekken met het ELN opgeschort.

De FARC tellen gemiddeld 10 000 à 14 000 strijders, het ELN bestaat uit ongeveer 4 000 strijders. Die bewegingen hebben grootschalige bastions uitgebouwd in veel landelijke regio's van het land, waar zij de facto de lokale beleidsmaatregelen van de regering hebben bepaald, en forse controle op de bevolkingsgroepen hebben uitgeoefend. Zij hebben zich niet alleen gericht op hun militaire doelwitten, maar vaak ook op de goederen van de rijke landeigenaren; afpersing en ontvoering zijn de regel geworden. Vanaf de jaren '90 hebben de FARC er overigens naar gestreefd steeds vaker in de stedelijke gebieden toe te slaan, waarbij de burgers almaar harder werden getroffen.

Aan de overzijde staan de paramilitaire groeperingen, met naar verluidt 10 000 à 20 000 strijders tellen. Ze zijn ontstaan uit burgergroeperingen « voor zelfverdediging » die het leger in de jaren '70 en 80 bij wet heeft opgericht om het te helpen bij zijn operaties om opstanden neer te slaan. Die groeperingen hebben in 1989 hun wettelijke grondslag verloren, maar zijn uitgegroeid en hebben hun aanwezigheid in het land uitgebreid (zie het deel in verband met demobilisatie).

Sinds de vredesbesprekingen tussen de regering en de FARC op 20 februari 2002 zijn afgesprongen, doen zich heftiger confrontaties voor tussen de Colombiaanse ordestrijdkrachten — die samen met de paramilitaire groeperingen optreden — en de guerrillabewegingen.

In 2002 werd Álvaro Uribe tot president verkozen (hij zou in 2006 worden herkozen) op grond van de belofte dat hij het staatsgezag en de nationale veiligheid over het hele grondgebied zou herstellen via een beleid van « democratische veiligheid ». Die veiligheid strekte ertoe de regio's te consolideren en er de controle van de guerrilla over te nemen.

Met dat doel werden belangrijke maatregelen genomen, met name de indienstneming van 30 000 beroepssoldaten en de oprichting van een netwerk van burgerbewaking dat een miljoen mensen telt. Aldus worden veel burgers verzocht zich ten dienste van het leger te stellen om het « terrorisme » van de guerrilla te bestrijden. Dat beleid van « democratische veiligheid » heeft echter meer te maken met veiligheid dan met democratie, en behalve gedeeltelijke successen — met name betere geweldindicatoren en een prominentere aanwezigheid van de openbare macht — heeft het niet geleid tot een gevoelige daling van de schendingen van de mensenrechten, temeer aangezien grotere delen van de burgerbevolking bij het conflict worden betrokken, het paramilitarisme opnieuw op ruimere schaal dreigt op te duiken, weliswaar minder zichtbaar dan via de georganiseerde paramilitaire groeperingen. Omdat het verschil tussen de burgers en de strijders almaar vager wordt, dreigen de gewapende groeperingen steeds meer druk op de burgers uit te oefenen om op een of andere manier aan het conflict deel te nemen.

Terwijl president Uribe het gewapende conflict in Colombia beschouwt als een uiting van het wereldwijde terrorisme, heeft dat conflict echter verscheidene oorzaken; die kunnen niet alleen met terrorismebestrijding worden weggewerkt, maar moeten ook worden aangepakt door de sociale ongelijkheden tegen te gaan. Want wereldwijd is Colombia een van de landen met de grootste ongelijkheid : 70 % van de gronden is er in handen van 3 % van de bevolking. Bovendien heeft de bestrijding van de drugshandel niet geleid tot een afname van de grote financiële opbrengsten van die illegale handel.

Het aanhoudende geweld jegens burgers (1), de vele vragen die rijzen omtrent de demobilisatie van de paramilitaire groeperingen (2) en de onverminderde straffeloosheid (3) zijn zeker de ergste symptomen van die crisis.

1. De schendingen van de rechten van het individu en van het internationaal humanitair recht

a) De mensenrechten

Het gewapende conflict heeft enorme gevolgen voor de burgerbevolking, vooral in landelijk gebied. Bepaalde bevolkingsgroepen zijn bijzonder kwetsbaar : vrouwen, kinderen, mensenrechtenactivisten, vakbondsmensen, inheemse en Afro-Colombiaanse gemeenschappen, landbouwers en landbouwgemeenschappen, ook al omdat sommigen van hen wonen op gronden die voor de verschillende betrokken partijen economisch belangrijk zijn.

Volgens Amnesty International heeft het gewapende conflict 3 à 4 miljoen mensen ontheemd; alleen al in 2007 waren er 305 000 ontheemden.

Het recentste rapport van Amnesty International over Colombia (1) geeft aan dat de guerrillabewegingen tussen juni 2006 en juni 2007 meer dan 210 burgers hebben gedood en dat in dezelfde tijdspanne ten minste 230 moorden op burgers worden toegeschreven aan de paramilitairen (die alleen optreden, of in samenwerking met de ordestrijdkrachten). Voorts hebben de paramilitairen naar verluidt 3 à 4 miljoen hectare grond ontvreemd. De ordestrijdkrachten van de Staat zijn sinds 2002 overgegaan tot meer dan 995 buitengerechtelijke terechtstellingen; alleen al tussen juni 2006 en juni 2007 hebben de ordestrijdkrachten 280 moorden gepleegd. De slachtoffers, vooral landbouwers, worden vaak voorgesteld als « in de strijd gesneuvelde guerrillastrijders ». Nochtans had de minister van Defensie in juni 2006 richtlijn 10 afgekondigd, die stelde dat buitengerechtelijke executies het recht op leven schenden.

Nog volgens Amnesty International waren de guerrillabewegingen, met name de FARC en in mindere mate het ELN, in 2007 verantwoordelijk voor ongeveer 150 ontvoeringen en voor de meeste ontvoeringen met een politiek motief. De meeste andere ontvoeringen zijn doorgaans het werk van criminele bendes. Er waren in 2007 weliswaar minder ontvoeringen (521, tegenover 687 in 2006), maar hun aantal blijft hoog. De ontvoering van Ingrid Betancourt, alsook haar bevrijding in juli 2008, samen met 14 andere gevangenen, heeft veel media-aandacht gekregen, maar dat neemt niet weg dat de FARC-guerrilla nog 23 geüniformeerde gevangenen (« uniformados ») en 4 burgergijzelaars gevangen houdt. Bovendien zijn de onderhandelingen over de vrijlating van andere gegijzelden gestaakt sinds Raúl Reyes, een onderhandelaar van de FARC, in maart 2008 omkwam bij een interventie van het Colombiaanse leger in Ecuador.

In verband met vrouwen en kinderen maken alle partijen bij het conflict zich nog altijd schuldig aan seksueel misbruik en andere gewelddaden tegen vrouwen en meisjes. In verschillende regio's van het land zouden vrouwen en meisjes door paramilitairen en criminele bendes met geweld zijn ingezet voor prostitutie. Ook werden gewapende guerrillastrijdsters er, tegen hun reproductieve rechten in, toe gedwongen abortus te plegen of voorbehoedsmiddelen te nemen (2) .

Voorts valt te betreuren dat kindsoldaten worden ingezet door ongeregelde militaire groeperingen (van guerrillero's of paramilitairen) aangezien één op vier strijders jonger dan 18 jaar is (3) . Volgens Unicef tellen de paramilitaire organisaties en guerrillabewegingen in Colombia naar schatting 6 000 à 7 000 kindsoldaten. In dat verband zij erop gewezen dat de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in zijn rapport over kinderen in gewapende conflicten aanklaagt dat kinderen voor dergelijke conflicten worden geronseld en ingezet. Hij maakt de lijst op van de bij het conflict betrokken partijen die zich aan dergelijke praktijken bezondigen, maar er zich nog altijd niet toe willen verbinden met die praktijken komaf te maken (4) .

Ook de situatie van de vakbonden verdient meer aandacht. Colombia wordt immers door de meeste internationale vakbondscentrales binnen de International Trade Union Confederation (ITUC) beschouwd als het gevaarlijkste land ter wereld om vakbondsactiviteiten uit te oefenen (5) . In Colombia behoren de vakbondsmensen als groep tot de grootste slachtoffers van schendingen van de mensenrechten : doodslag, ontvoering, verdwijning, intimidatie en bedreiging. Volgens het jaarboek van de ITUC lijkt het selectieve en stelselmatige geweld tegen vakbondsmensen gevaarlijke proporties aan te nemen. Zo zijn 78 vakbondsmensen vermoord in 2007, terwijl het geweld de jaren daarvoor enigszins was afgenomen. Het onderwijs heeft nog altijd het meest te lijden onder het geweld; 39 mensen uit die sector zijn vermoord, iets meer dan de helft van het totaal.

Een positief signaal is dan weer dat de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), in het raam van de tripartiete overeenkomst inzake vakbondsrecht en democratie tussen de Colombiaanse regering, de vakbondscentrales en de werkgeversorganisatie, een Permanente Vertegenwoordiging heeft geopend in Colombia. Dat volstaat evenwel niet, daar dat ILO-kantoor nog altijd niet functioneert, of althans niet naar behoren.

In de loop der jaren hebben de opeenvolgende Colombiaanse regeringen diverse maatregelen genomen om de veiligheid van de vakbondsmensen te verbeteren, in het raam van het beschermingsprogramma van het Colombiaans ministerie van Binnenlandse Zaken en Justitie; zo konden de vakbondsmensen onder meer beschikken over lijfwachten, gepantserde voertuigen en gsm's. Niettemin maakt Amnesty International (6) zich zorgen over het feit dat die maatregelen soms werden ingetrokken of ingeperkt, ook als het gevaar voor de vakbondsmensen hoog was. De overheid voert vaak budgettaire redenen aan om die beperkingen te rechtvaardigen.

b) Internationaal humanitair recht

Alle bij het verscheurende conflict in Colombia betrokken partijen treden het internationaal humanitair recht met voeten. Sommige hebben zich schuldig gemaakt aan oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid.

Onder schendingen van het internationaal humanitair recht worden handelingen of onachtzaamheden verstaan die strijdig zijn met het gemeenschappelijk artikel 3 van de vier Verdragen van Genève, met het bijbehorend Aanvullend Protocol II, alsook met het gewoonterecht, in casu schendingen waarvoor de Staat, de paramilitairen en de guerrillabewegingen verantwoordelijk zijn.

Ondanks de verklaringen van verscheidene hoge gezagsdragers van de Staat, die ontkennen dat er een binnenlands gewapend conflict woedt en stellen dat het om een terroristische dreiging gaat, vertoont de toestand in Colombia volgens het Internationaal Comité van het Rode Kruis alle kenmerken van een niet-internationaal gewapend conflict. Op een dergelijk conflict is het gemeenschappelijk artikel 3 van de vier Verdragen van Genève van toepassing, alsmede het bijbehorend Aanvullend Protocol. Dat eventueel sprake is van (krachtens het internationaal humanitair recht verboden) terroristische acties, verandert in geen enkel opzicht de juridische omschrijving van het conflict. Die omschrijving is fundamenteel, in die zin dat ze bepaalde verplichtingen impliceert. Zo moeten de georganiseerde gewapende groeperingen en de strijdkrachten tijdens het verloop van de vijandelijkheden de normen van het internationaal humanitair recht en de erin vervatte grondbeginselen in acht nemen en doen nemen. Zij hebben ook de plicht een onderscheid te maken tussen mensen die rechtstreeks aan de vijandelijkheden deelnemen en de burgerbevolking, alsmede tussen de militaire en de burgerlijke doelwitten.

2. Proces van demobilisatie, ontwapening en herintegratie van de leden van de illegale gewapende groeperingen

Op 15 juli 2003 hebben de Colombiaanse regering en de meeste van de met de Verenigde Zelfverdedigingsmilities van Colombia (Autodefensas Unidas de Colombia/AUC) verbonden paramilitaire groeperingen een akkoord ondertekend dat het begin inluidde van de officiële gesprekken, en dat met name voorzag in de demobilisatie van de paramilitaire strijders tegen eind 2005. Omdat heel wat onzekerheden op dat proces wogen, drong de internationale gemeenschap er bij Colombia op aan een wettelijk kader uit te werken dat de voorwaarden voor de demobilisatie moest vastleggen. De wet « gerechtigheid en vrede » van 25 juli 2005 vormde het kader waarin de Colombiaanse overheid daartoe voorzag. Die wet had betrekking op de AUC én op de guerrillabewegingen, maar in de feiten vooral op de AUC.

Volgens de Colombiaanse regering is de demobilisatie rond sinds 2006, met de ontwapening van 31 000 paramilitairen.

Krachtens de belangrijkste bepalingen uit de wet moeten de leden van de gewapende groeperingen hun misdaden en de eventueel daarbij verworven goederen aangeven — al wordt wie verzuimd dat te doen of wie liegt, daarvoor niet gestraft. De gevangenisstraffen variëren van 5 tot 8 jaar. Tevens bevat de wet een onderdeel waarmee de sociale reïntegratie van de leden van de illegale groeperingen wordt beoogd, alsook — zowel symbolisch als financieel — herstel van de schade die de slachtoffers hebben geleden.

Die gedeeltelijke demobilisatie heeft niet verhinderd dat het paramilitaire geweld in het hele land blijft voortduren. Sinds de paramilitairen in december 2002 een staakt-het-vuren hebben afgekondigd, werden immers ruim 2 500 moorden en verdwijningen aan hen toegeschreven. In zijn achtste kwartaalverslag raamde de door de Organisatie van Amerikaanse Staten (OAS) gesteunde missie ter ondersteuning van het vredesproces in Colombia (MAPP) het aantal nieuwe gewapende groeperingen in februari 2007 op 22; samen zouden er circa 3 000 strijders deel van uitmaken. Ook de International Crisis Group maakt gewag van de oprichting van nieuwe gewapende groepen, die méér zijn dan gewone misdaadorganisaties, zoals de regering beweert (7) .

Volgens Amnesty International voldoet die wet niet aan de internationale vereisten inzake het recht van de slachtoffers op de waarheid, noch aan de vereisten inzake gerechtigheid en herstel van de geleden schade. Nochtans betreft het hier grondvoorwaarden voor elk onderhandelings- en demobilisatieproces. Op 3 oktober 2005 heeft de Raad van de Europese Unie (Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen) niet alleen verscheidene bekommeringen in herinnering gebracht, maar tevens aangegeven dat de wet hoe dan ook daadwerkelijk en transparant ten uitvoer moet worden gelegd. Vandaar dat de Raad heeft beslist samen te werken met de slachtofferverenigingen en hen te steunen in hun acties om de tenuitvoerlegging van de wet te verkrijgen. Voorts heeft de Raad verklaard de vrees van het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties te delen aangaande de korte tijd die beschikbaar is voor gerechtelijk onderzoek, de beperkte mogelijkheden om herstel te eisen, de beperkte maximumstraffen voor de zwaarste misdrijven enzovoort (8) . Op 19 november 2007 heeft de Europese Unie, in de nieuwe Conclusies van de Raad over Colombia, laten weten dat ze in deze aangelegenheid waakzaam blijft.

Er is overigens een groeiende invloed waar te nemen van politieke en sociale groeperingen die met de paramilitairen zijn verbonden en die nu legaal zijn geworden. De gedemobiliseerde strijders mogen zich nu immers politiek organiseren en ernaar streven invloed te verwerven via de democratische spelregels.

Tot slot moet ook het schandaal van de « parapolitiek » worden vermeld, te weten de betrekkingen die de paramilitairen onderhouden met diverse prominente Colombiaanse parlementsleden en politici. « Paragate », zoals de Colombiaanse pers het schandaal heeft genoemd, evolueert spectaculair sinds november 2006, want straf- en tuchtonderzoeken hebben onverminderd hooggeplaatste militairen in opspraak gebracht in zaken van schendingen van de mensenrechten door de paramilitairen.

3. De straffeloosheid

De straffeloosheid is hét heikele punt in de mensenrechtencrisis in Colombia. Hoewel de opeenvolgende regeringen de omvang van het probleem hebben erkend, zijn ze niet bij machte of bereid gebleken de nodige maatregelen te nemen om de wet toe te passen en dus de daders te straffen — of het nu gaat om leden van de veiligheidsdiensten, dan wel om leden van de paramilitaire groeperingen of de guerrillabewegingen.

Slechts zelden worden de schenders van mensenrechten gestraft. De bevolking heeft haar vertrouwen in het gerecht en de rechtsstaat verloren. De regering geeft toe dat de rechtsstaat erg te lijden heeft onder ernstige scheeftrekkingen in de werking van Justitie en wijt dat aan een gebrek aan middelen, opleiding en gespecialiseerd personeel, alsook aan de alomtegenwoordige corruptie. Met de steun van de grote internationale hulpprogramma's heeft ze radicale hervormingen op de sporen gezet, om die leemten weg te werken.

Het vraagstuk van de straffeloosheid in Colombia heeft echter diepere oorzaken dan een mank lopende rechtsbedeling — hoe slecht die ook functioneert. De pogingen om daar tegen op te treden, zullen maar weinig uithalen tegen de schendingen van mensenrechten zolang de regering de politieke wil niet opbrengt om erop toe te zien dat al wie zich aan dergelijke schendingen schuldig maakt, daar ook voor zal worden gestraft. Bijna alle zaken van ernstig seksueel geweld tegen vrouwen of meisjes worden in de doofpot gestopt of blijven ongestraft, zelfs al is alom bekend dat de daders moeten worden gezocht bij de veiligheidsdiensten, de paramilitairen of de guerrilla.

Het in maart 2008 uitgebrachte rapport van de Hoog Commissaris voor de Mensenrechten (9) aangaande de tenuitvoerlegging door de Colombiaanse regering van de aanbevelingen van de Verenigde Naties met betrekking tot de mensenrechten bevatte de vraag die aanbevelingen onverkort uit te voeren, met name in verband met de strijd tegen de straffeloosheid, het doorknippen van de banden tussen de overheidsambtenaren en de paramilitairen, maar ook in verband met de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.

Volgens de International Crisis Group zijn de gerechtelijke instanties, en in het bijzonder het bureau van de procureur-generaal (Fiscalía General de la Nación) (10) vaak niet bij machte hun onderzoek tot een goed einde te brengen doordat het aan middelen ontbreekt, de veiligheidsdiensten niet meewerken en er bovendien sprake is van intimidatie.

Met dit voorstel van resolutie willen de indieners via dialoog en reflectie de regering en de internationale gemeenschap bewust maken van de politieke en menselijke uitdagingen waar Colombia voor staat.

Olga ZRIHEN.
Elke TINDEMANS.
Myriam VANLERBERGHE.
José DARAS.
Philippe MAHOUX.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

A. wijst op het voorstel van resolutie van 14 juli 2006 betreffende de toestand in Colombia ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers;

B. is zich ervan bewust dat het interne gewapende conflict in Colombia tussen de door het leger gesteunde paramilitairen, de guerrillabewegingen en de ordestrijdkrachten leidt tot ernstige schendingen van de mensenrechten, vooral in de landelijke regio's;

C. betreurt dat nog steeds tienduizenden mensen — mensenrechtenactivisten, leden van de inheemse gemeenschappen en van de Afro-Colombiaanse gemeenschappen, boeren, vakbondsmensen, vrouwen en meisjes alsook leden van het middenveld — worden vermoord;

D. stelt vast dat het gewapende conflict drie à vier miljoen mensen heeft ontheemd en dat de ordestrijdkrachten van de Staat sedert 2002 zijn overgegaan tot meer dan 995 buitengerechtelijke terechtstellingen;

E. constateert dat het gewapende conflict dat in Colombia woedt, gekenmerkt is door ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, inzonderheid van de verdragen van Genève ter bescherming van burgers bij gewapende conflicten;

F. verwelkomt de bevrijding in juli 2008 van Ingrid Betancourt, van de drie Amerikaanse gevangenen en van elf Colombiaanse militairen;

G. herinnert eraan dat de FARC-guerrilla nog drieëntwintig geüniformeerde gevangenen en vier burgergijzelaars gevangen houdt, alsmede dat de onderhandelingen over de vrijlating van andere gegijzelden werden gestaakt sinds Raúl Reyes, een onderhandelaar van de FARC, omkwam bij een interventie van het Colombiaanse leger;

H. stelt vast dat de meeste mannen en vrouwen die in Colombia aan politiek doen vaak worden bedreigd, dan wel zelfs het doelwit zijn van moorden of ontvoeringen, en dat de FARC de verkozenen blijven viseren; naar verluidt zijn de FARC meer bepaald verantwoordelijk voor de meeste van de negenentwintig moorden die in de aanloop naar de verkiezingen van 28 oktober 2007 op kandidaten werden gepleegd;

I. beklemtoont het belang van de inachtneming van de aanbevelingen van de Hoge VN-Commissaris voor de Rechten van de Mens, en dan vooral :

— een einde aan de straffeloosheid maken en eisen dat het burgergerecht een vonnis velt over alle schendingen van de mensenrechten, zelfs indien er militairen bij betrokken zijn;

— eisen dat het recht van de slachtoffers op de waarheid, op rechtvaardigheid en op herstel in acht wordt genomen;

— de banden verbreken tussen de militaire en de paramilitaire strijdkrachten, alsook de paramilitairen daadwerkelijk ontmantelen;

— de veiligheid waarborgen van de kwetsbare groepen onder de burgerbevolking, inzonderheid mensenrechtenactivisten, ontheemden, inheemse bevolkingsgroepen en Afro-Colombiaanse gemeenschappen, boeren, vrouwen, meisjes en kinderen;

J. geeft aan bijzonder verontrust te zijn over de situatie van de vakbondsorganisaties, het seksuele geweld jegens vrouwen en het feit dat kindsoldaten worden geronseld voor de ongeregelde gewapende groepen;

K. is zich ervan bewust dat de wet « gerechtigheid en vrede » niet op effectieve en transparante wijze wordt toegepast, dat zij feitelijke amnestie verleent aan bijna alle gedemobiliseerde paramilitairen en dat zij niet voldoet aan de internationale vereisten inzake het recht van de slachtoffers op de waarheid, gerechtigheid en herstel;

L. weet dat paramilitairen met de steun van het Colombiaanse leger nog steeds ernstige schendingen van de mensenrechten plegen, zich wederrechtelijk grond toe-eigenen (tussen drie en vier miljoen hectare) en nog sterker lijken te zijn geworden, ondanks het demobilisatieproces;

M. is verontrust over de oprichting van nieuwe gewapende groepen ingevolge het demobilisatieproces, waarvan sommige banden hebben met de georganiseerde misdaad en de drugshandel;

N. verklaart zich zorgen te maken over het probleem van de drugshandel en over het feit dat die een belangrijke financieringsbron is voor de ongeregelde militaire groepen — guerillastrijders en paramilitairen —, waardoor de beslechting van het conflict nog meer wordt bemoeilijkt;

O. attendeert erop dat de ongeregelde militaire groepen ook kindsoldaten ronselen; één op vier strijders is immers jonger dan achttien jaar. Unicef raamt het aantal kindsoldaten in Columbia op 6 000 of 7 000;

P. is verontrust over de « parapolitieke » crisis, waarbij momenteel een onderzoek loopt naar een groot aantal parlementsleden van wie wordt vermoed dat zij betrekkingen met paramilitairen onderhouden;

Q. is ervan overtuigd dat de Colombiaanse regering de tenuitvoerlegging van de beslissing van het Grondwettelijk Hof over de rechten van de ontheemden naast zich neerlegt, en dat de wet « gerechtigheid en vrede » voor de slachtoffers een dode letter blijft;

R. wijst erop dat het werk van de journalisten, de verkiezingskandidaten en de vertegenwoordigers van de Staat gevaarlijker is geworden, en in bepaalde gevallen zelfs onmogelijk is gemaakt doordat de Staat lijdzaam toeziet hoe de straffeloosheid zegeviert en doordat de verschillende bij het conflict betrokken partijen het internationaal humanitair recht niet in acht nemen;

S. is ingenomen met de verklaring van het voorzitterschap van de Europese Unie van 19 mei 2008, waarin de EU aangeeft zich ernstige zorgen te maken over de moordpartijen en de doodsbedreigingen jegens leiders van sociale organisaties en voorvechters van de mensenrechten in Colombia, alsook over de oprichting van criminele gewapende groepen die bezit nemen van de illegale structuren voor territoriale controle die door de Autodefensas Unidas de Colombia werden opgezet vooraleer ze werden gedemobiliseerd;

T. verwijst naar de conclusies van de Raad van de Europese Unie (Raad Algemene Zaken) van 3 oktober 2005 en van 19 november 2007;

U. wijst erop dat de humanitaire acties en de rechten van het individu centraal staan in de samenwerking tussen Colombia en de Europese Unie;

V. herinnert eraan dat de Europese Unie in de loop van december 2008 moet beslissen of ze het stelsel van preferentiële handelsregelingen (SAP+) hernieuwt en dat Colombia in het kader van de Andesgemeenschap (CAN — Colombia, Peru, Bolivia, Ecuador) aan het onderhandelen is over de ondertekening van een associatieovereenkomst met de Europese Unie;

W. stelt de ten dele effectieve installatie vast van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) in Colombia, goedgekeurd op 23 november 2006, die tot taak heeft de fundamentele rechten van de werknemers te bevorderen en te beschermen, in het bijzonder het recht op leven, op vakbondsvrijheid, op vrije meningsuiting en op collectieve onderhandeling, alsook de naleving van het IAO-beleid te waarborgen;

X. constateert dat Colombia met de jaren is uitgegroeid tot de incarnatie van de meest ernstige en meest voorkomende schendingen van de vakbondsvrijheid;

Y. heeft kennis van het feit dat 45 % van de bevolking onder de armoedegrens leeft, inclusief de meeste ontheemden, en dat het gewapend conflict die situatie van sociale ongelijkheid nog verergert;

Vraagt de regering :

in het kader van haar bilaterale contacten met Colombia, als lid van de Europese Unie,

1. in verband met het gewapend conflict, de Colombiaanse regering en alle bij het conflict in Colombia betrokken partijen ertoe op te roepen :

a) te erkennen dat op hun grondgebied een gewapend conflict woedt;

b) zich in te zetten voor een politieke beslechting van dat conflict, op grond van vredesonderhandelingen waarbij rekening wordt gehouden met de sociale, economische en politieke grondslagen van het conflict;

c) de bij het internationaal humanitair recht opgelegde verplichtingen na te leven, en in het bijzonder het verbod op blinde aanvallen tegen de burgerbevolking en haar bezittingen;

d) te ijveren voor overeenkomsten die de vrijlating van de gijzelaars mogelijk maken en elk militair initiatief te voorkomen dat het leven van de gijzelaars in gevaar zou brengen; via diplomatieke en zelfs regionale weg alles in het werk te stellen om te komen tot het sluiten van een humanitaire overeenkomst die het pad zou effenen voor de vrijlating van de door de FARC-guerilla vastgehouden militaire gevangenen en civiele gijzelaars;

2. in verband met de schendingen van de mensenrechten en van het internationaal humanitair recht, de Colombiaanse regering en alle bij het conflict in Colombia betrokken partijen te verzoeken :

a) de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties te respecteren en het Bureau van het Hoog Commissariaat voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties in Colombia, waarvan het mandaat in 2007 is hernieuwd tot 2010, te blijven steunen;

b) toepassing te verlenen aan de door de Verenigde Naties uitgevaardigde richtsnoeren in verband met de verplaatsing van ontheemden in hun eigen land en aan de beginselen inzake de teruggave van de woningen en de goederen van de vluchtelingen en de ontheemden; en ondertussen te eisen dat de desbetreffende resoluties van het Grondwettelijk Hof ten uitvoer worden gelegd;

c) voor ogen te houden dat irreguliere gewapende groepen niet boven de wet staan en dat zij die zich vandaag schuldig maken aan misdaden tegen het internationaal humanitair recht later kunnen worden vervolgd door het Internationaal Strafgerechtshof;

d) het Colombiaanse middenveld en in het bijzonder de mensenrechtenorganisaties krachtiger te steunen zodat het kritische bewustzijn van de bevolking ten aanzien van andere vormen van geweld dan dat van het gewapend conflict, met name het geweld dat wordt veroorzaakt door onrechtvaardigheden, armoede en sociale, economische en politieke uitsluiting tot uiting kan komen en wordt gestimuleerd;

e) ervoor te zorgen dat de permanente vertegenwoordiging van de Internationale Arbeidsorganisatie in Colombia in de gelegenheid wordt gesteld de uitoefening van het recht op vrijheid van vereniging te bevorderen en doeltreffend te controleren, overeenkomstig de tripartiete overeenkomst van juni 2006, en de aanbevelingen van de IAO onverkort in acht te nemen; erop toe te zien dat die vertegenwoordiging voldoende middelen krijgt zodat ze doeltreffend kan werken; er tevens voor te zorgen dat de bijzondere onderzoekscel die binnen de Fiscalía General de la Nación (bureau van de procureur-generaal) belast is met het onderzoek naar de moorden op en de arbitraire opsluitingen van vakbondsmensen (en naar andere misdaden) niet alleen over politieke steun, maar ook over passende personele en financiële ondersteuning beschikt;

f) ervoor te zorgen dat de wet « rechtvaardigheid en vrede » voldoet aan de internationale vereisten inzake het recht van de slachtoffers op waarheid, gerechtigheid en herstel, en de nodige maatregelen te nemen opdat personen die ervan worden verdacht aansprakelijk te zijn voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht en die niet werden vervolgd (maar met toepassing van het Decreet 128 werden vrijgelaten) alsnog voor het gerecht worden gedaagd;

3. via onze permanente vertegenwoordiger van de Verenigde Naties in Genève uiting te geven aan haar bezorgdheid over de mensenrechtensituatie in Colombia tijdens het periodiek universeel onderzoek van de Raad voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (van 1 tot 12 december 2008), er voorts bij het secretariaat-generaal van de Verenigde Naties voor te pleiten dat in Colombia opnieuw een speciale VN-vertegenwoordiger wordt aangesteld, en in dat raam bijzondere aandacht te besteden aan de problematiek van het seksueel geweld jegens vrouwen en aan de problematiek van de kindsoldaten;

4. in het kader van de preventieve diplomatie middelen vrij te maken om een pluralistische conferentie van de Belgische en Colombiaanse sociale partners te financieren teneinde de dialoog aan te moedigen en gemeenschappelijke en eenvormige voorstellen te formuleren. Die conferentie zou kunnen worden georganiseerd in 2009, tijdens het Belgische voorzitterschap van de Europese Unie;

5. ruimere steun te verlenen aan de betrekkingen en aan de samenwerking met Colombia in het kader van de Europese Unie, overeenkomstig de in december 2003 gesloten en door België bekrachtigde Overeenkomst inzake politieke dialoog en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Andesgemeenschap en haar lidstaten (Bolivia, Colombia, Ecuador, Peru en Venezuela), anderzijds; tevens diverse samenwerkingsprogramma's te steunen in het kader van het nieuwe Strategisch Plan (2007-2013), meer bepaald die van de « laboratoria voor de vrede »;

6. er in het kader van de volgende hernieuwing van het stelsel van de thans door de Europese Unie aan Colombia verleende algemene tariefpreferenties en meer in het bijzonder van de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (de zogenaamde SAP+) voor te zorgen dat Colombia de verschillende bij de SAP+ gevoegde internationale overeenkomsten in acht neemt;

7. er bij de Europese Unie in het kader van het sluiten van de samenwerkingsakkoorden waarover thans tussen de Europese Unie en de Andesgemeenschap wordt onderhandeld voor te pleiten dat de lidstaten van die gemeenschap de mensenrechten en de rechtsstaat eerbiedigen, en ervoor te zorgen dat kan worden overwogen dat het middenveld bij de onderhandelingen tussen regeringen wordt betrokken teneinde de transparantie van de akkoorden te waarborgen.

10 juli 2009.

Olga ZRIHEN.
Elke TINDEMANS.
Myriam VANLERBERGHE.
Philippe MAHOUX.
José DARAS.
Philippe MAHOUX.

(1) Amnesty International Report 2008 — The State Of The World's Human Rights, 28 mei 2008.

(2) Colombia : Scarred bodies, hidden crimes : Sexual Violence against women in the armed conflict, Amnesty International, oktober 2004.

(3) Human Rights Watch, Rapport 2006, januari 2006, Country summary — Colombia.

(4) « Children and armed conflict, Report of the Secretary-General », A/59/695-S/2005/72, blz. 9-10, en bijlage II, blz. 38.

(5) Annual Survey of violations of trade union rights (ITUC), 2007.

(6) Colombia, Killings, arbitrary detentions, and death threats — the reality of trade unionism in Colombia, Amnesty International, 3 juli 2007.

(7) Zie « Colombia's New Armed Groups, Latin America Report No 20 », 10 mei 2007, International Crisis Group.

(8) Conclusies van de Raad over Colombia, 3 oktober 2005.

(9) Rapport van de Hoog Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten over de mensenrechtensituatie in Colombia, A/HRC/7/39, 29 februari 2008.

(10) De Fiscalía General de la Nación werd via de Colombiaanse Grondwet in 1991 opgericht en moet onderzoek voeren naar alle in Colombia gepleegde strafmisdrijven, met inbegrip van de schendingen van de mensenrechten. Tevens moet de Fiscalía General de verdachten in beschuldiging stellen.