4-1284/1 | 4-1284/1 |
21 APRIL 2009
Wat het schijnhuwelijk betreft
België is werkelijk een slechte leerling op het vlak van het aanpassen en vooral het verstrengen van de wetgeving op de schijnhuwelijken. De wet van 2006 schiet haar doel, het aantal schijnhuwelijken terugdringen, compleet voorbij. Woordvoerders van de Cel Schijnhuwelijken (stad Antwerpen) verwoordden het enige tijd geleden zo : « Een boete van maximum 500 euro weegt niet op tegen de 10 à 15 000 euro die voor een schijnhuwelijk met gemak wordt neergeteld. De wet moet veranderen zodat wie Belg wordt door huwelijk, de Belgische nationaliteit niet meer kan doorgeven door een volgend huwelijk. Want trouwen, scheiden en opnieuw trouwen is een beproefde formule. Ook moet de verblijfsvergunning of Belgische nationaliteit van iemand wiens huwelijk snel op de klippen loopt of nietig wordt verklaard, vervallen ». Ze vatten in een notendop samen wat eigenlijk allemaal verkeerd liep en loopt.
De politici van de zogenaamde Vlaamse meerderheidspartijen zeggen wel dat de strijd tegen schijnhuwelijken moet worden opgevoerd, maar de praktijk en de cijfers wijzen al jaren in de andere richting.
In Gent openden de stadsdiensten 92 dossiers wegens vermeende schijnhuwelijken; in 2003 was dit al opgelopen tot 163 dossiers, cijfers die de daaropvolgende jaren systematisch zouden stijgen. In Antwerpen hebben we nog duidelijkere cijfers : in 2000 maakte de Cel Schijnhuwelijken 135 dossiers aanhangig wegens vermeende schijnhuwelijken. In 2003 was dit cijfer al opgelopen tot 413, en dit op een totaal van 1 906 huwelijken in de stad. Tot juni 2004 zat men daar al aan 420 mogelijke inbreuken. Wat de afkomst van de overtreders betreft, kan het volgende worden gezegd : « Meer dan de helft van de betrokken mannen is Marokkaan. Bij de vrouwen valt het hoge percentage uit het Oostblok op (...) Minstens 10 % van de betrokkenen behoort tot een circuit dat schijnhuwelijken organiseert en de Cel ontdekte linken naar de georganiseerde misdaad (drugs, prostitutie, namaak merkkleding) » (Gazet van Antwerpen, 19 oktober 2004).
Het aantal geopende dossiers in Antwerpen nog eens op een rijtje om de razendsnelle evolutie te schetsen :
2000 : 135;
2001 : 258;
2002 : 302;
2003 : 413;
2004 : 742.
Of nog een ander cijfer : in 2003 werden in Antwerpen 1 906 huwelijken afgesloten, waarvan 599 of 31 % met minstens één niet-Belgische partner; 255 partners beschikten niet over een permanente verblijfplaats. In 2004 werden 2 800 huwelijken afgesloten, waarvan 1 218 of 43 % de basis vormden voor vestiging in België (Gazet van Antwerpen).
In Brussel werden door de betrokken stadsdiensten 1 776 dossiers wegens vermeend schijnhuwelijk geopend. Veel dossiers worden trouwens na een tijd gewoon gesloten, want, zegt een woordvoerder van Brussel, « Veel koppels vallen snel door de mand : vaak weet de bruid niet eens de naam van haar aanstaande. Velen wachten dat onderzoek niet af en proberen het gewoon in een andere gemeente, in de hoop dat daar geen onderzoek komt. Ze menen dat ze één kans op twee hebben om te slagen » (Het Laatste Nieuws, 16 november 2005). (Recente cijfers werden bij de betrokken diensten opgevraagd, maar nog niet ontvangen).
Het doel is in alle gevallen en op alle plaatsen hetzelfde : het gaat bijna altijd om een man die een vrouw gebruikt om hem papieren te bezorgen. Het doel van het schijnhuwelijk bestaat er natuurlijk in om de situatie van de illegale vreemdeling te regulariseren. Door te trouwen met een onderdaan van België of van de EU dan wel met een reeds legaal in België verblijvende vreemdeling kan hij een verblijfsvergunning en een werkvergunning verkrijgen en krijgt hij toegang tot de procedures die tot nationaliteitsverkrijging kunnen leiden. Het gaat nog véél verder in België : wanneer het huwelijk wordt gevolgd door een scheiding, worden hem of haar de voormelde voordelen NIET ontnomen en zal hij (of zij) dus op die manier op basis van gezinshereniging zijn « nieuwe » vrouw (uit zijn thuisland bijvoorbeeld) kunnen laten overkomen (met wie hij bijvoorbeeld allang getrouwd was en bij wie hij ook al kinderen heeft).
In 1996 werd in samenwerking met het Rijksregister door de federale politie een studie uitgevoerd over gemengde huwelijken, waarbij uit gegevens van 1994 en 1995 bleek dat er bijvoorbeeld een enorme toename van huwelijken van kandidaat-vluchtelingen werd genoteerd. « 77 % (in 1994) en 94 % (in 1995) van de kandidaat-vluchtelingen die getrouwd zijn met een EEG-onderdaan, trouwden immers nadat ze hun aanvraag hadden ingediend. Er lijkt een verband te bestaan tussen de mogelijkheid dat de erkenning van het vluchtelingenstatuut wordt geweigerd en een huwelijk dat de administratieve situatie van de kandidaat kan regelen ». Ook méér dan opmerkelijk was de snelheid waarmee opnieuw werd gescheiden : In totaal werden 40,64 % van de gemengde huwelijken binnen de 10 jaar door een scheiding ontbonden. Bovendien viel het op dat de scheidingen tamelijk snel na het huwelijk plaatsvonden en dat er bovendien uit gemengde huwelijken maar zelden kinderen geboren werden.
Onze partij heeft deze gang van zaken al ettelijke keren aangeklaagd. Uit een bericht in Het Laatste Nieuws van 3 juli 2006 : « Schijnhuwelijken worden op grote schaal gebruikt om van de autoriteiten een verblijfsvergunning van onbeperkte duur af te dwingen. Dat blijkt uit een selectie van 50 dossiers, die ambtenaren van de Dienst Vreemdelingenzaken hebben bezorgd aan Vlaams Belang-kamerlid Francis Van den Eynde ». In de meeste gevallen was sprake van flagrant misbruik. Er wordt getrouwd en gescheiden dat het een lieve lust is.
Sinds enkele jaren zijn de grote steden overgegaan tot de oprichting van een Cel Schijnhuwelijken met het doel de al te flagrante overtredingen tegen te gaan. Ook werden huwelijksaanvragen door stadsambtenaren met meer aandacht gevolgd, meestal naast en bovenop het gewone administratieve werk. Minister Dewael stuurde in september 2005 een rondzendbrief naar de gemeentebesturen met de opdracht schijnhuwelijken prioritair te bestrijden. Het aantal onderzoeken naar schijnhuwelijken verviervoudigde op enkele jaren tijd. In 2004 rezen er slechts bij 1 343 dossiers vragen; in 2006 was dat aantal opgelopen tot 5 474 dossiers; in 2007 ten slotte 7 775 dossiers. Opvallend is dat in 2005 nog bij 44 % van de dossiers vastgesteld werd dat er geen schijnhuwelijk was. In 2007 was dit nog slechts bij 10 % van de dossiers zo. En er mag gevreesd worden dat dit slechts het topje van de ijsberg is.
De federale politie stelde immers al heel snel een nieuwe trend vast waarbij schijnhuwelijken verschuiven naar regio's waar parketten en administratieve diensten minder oog hebben voor het probleem of naar regio's waar soms slecht uitgevoerde onderzoeken geen resultaat hebben. En zo komen we stilaan tot de kern van de zaak : het gebrek aan vervolging van schijnhuwelijken.
Tot 2006 was het schijnhuwelijk niet strafbaar. En noch de rondzendbrief van minister Dewael — een esthetische opsmuk, maar eigenlijk niets meer dan dat — noch de wet van 21 februari 2006 heeft aan de straffeloosheid veel veranderd. De wet bepaalt dat « ieder die een huwelijk sluit in de omstandigheden bedoeld in artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek, gestraft wordt met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden of met een geldboete van zesentwintig tot honderd euro » (artikel 79bis, § 1). Als het afsluiten van dit huwelijk met geweld of onder bedreiging gebeurde, kon de gevangenisstraf oplopen tot maximaal twee jaar en de boete tot vijfhonderd euro (maal 5). In studies leest men dat een schijnhuwelijk voor de « benadeelden » tot 30 000 euro kan opbrengen, zodat elkeen toch onmiddellijk kan merken dat een geldboete van maximaal 500 euro (maal 5) niemand meer afschrikt.
Finaliteit van dit wetsvoorstel
De wet van 21 februari 2006 heeft weinig zoden aan de dijk gebracht, wel integendeel. Het is duidelijk dat de afgelopen jaren steeds meer mensen naar het schijnhuwelijk als procedure hebben gegrepen omwille van de voordelen die eraan vasthangen, en dat de vermelde wet hieraan niet heeft verholpen. Het Vlaams Belang dringt al heel lang aan op een harde aanpak van dit probleem. Het wordt tijd dat ernstig wordt opgetreden tegen schijnhuwelijken. Met dit doel voor ogen wordt dit wetsvoorstel neergelegd. Het is vooreerst duidelijk dat de straffen die op het sluiten van een schijnhuwelijk staan, in geen enkele mate een afschrikwekkend karakter hebben : de strafmaat is, zowel inzake de geldstraf als inzake de gevangenisstraf, te laag. Dit voorstel wil dit verhelpen.
Even duidelijk is het dat de voornaamste oorzaak waarom mensen steeds vaker naar het schijnhuwelijk als constructie grijpen, de verblijfsrechtelijke gevolgen met name, door de vermelde wet van 2006 niet ongedaan wordt gemaakt. Ook dit wil het wetsvoorstel verhelpen door bijvoorbeeld het vonnis waarbij een schijnhuwelijk wordt ontbonden, automatisch over te zenden aan de minister, die dan het uitzettingsbesluit opmaakt.
Dit wetsvoorstel strekt er ten slotte toe om het ontnemen van de Belgische nationaliteit, die op basis van het schijnhuwelijk verworven werd, tot een quasi-automatisme te maken.
Artikel 2
Het bestaande artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek geeft de definitie van een schijnhuwelijk. Artikel 2 van het wetsvoorstel voegt aan deze bepaling een tweede lid toe teneinde aan een ieder die kennis draagt van een schijnhuwelijk, de rechtsplicht op te leggen hiervan onverwijld mededeling te doen aan het openbaar ministerie. Deze verplichting zal ertoe bijdragen dat de parketten daadwerkelijk de nietigverklaring van dergelijke schijnhuwelijken zullen kunnen vorderen.
Artikel 3
Artikel 3 wijzigt artikel 184 van het Burgerlijk Wetboek in dier voege dat het openbaar ministerie wettelijk verplicht wordt de nietigverklaring te vorderen van elk schijnhuwelijk waarvan het kennis heeft.
Artikel 4
Artikel 4 van het wetsvoorstel koppelt verblijfsrechtelijke gevolgen aan de onherroepelijke vaststelling in rechte dat sprake is van een schijnhuwelijk. Degene die zijn verblijfsrecht in België aan een schijnhuwelijk te danken heeft, zal systematisch en zonder verdere belangenafweging het voorwerp uitmaken van, naargelang van het geval, een terugwijzingbesluit of een uitzettingsbesluit. Teneinde te bewerkstelligen dat een dergelijk besluit daadwerkelijk genomen wordt, legt artikel 4 tevens aan de griffier van het betreffende gerecht de verplichting op om elk vonnis dat een schijnhuwelijk vaststelt door te zenden naar de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Tot de bedoelde verblijfsrechtelijke maatregelen wordt zowel overgegaan ingeval van een definitieve strafrechtelijke veroordeling wegens het aangaan van een schijnhuwelijk als in het geval van de nietigverklaring van het schijnhuwelijk door de civiele rechter.
Artikel 5
Artikel 21 van de Vreemdelingenwet somt een aantal gevallen op die zich verzetten tegen het nemen van een terugwijzingbesluit of uitzettingsbesluit. Artikel 5 van het wetsvoorstel bepaalt dat deze beperkingen geen toepassing vinden ten aanzien van een vreemdeling die zijn verblijfsrecht ontleent aan een schijnhuwelijk.
Artikel 6
Artikel 6 van het wetsvoorstel regelt de systematische verwijdering van het grondgebied van een burger van de Europese Unie die zijn verblijfsrecht te danken heeft aan een schijnhuwelijk met een andere burger van de Europese Unie die hier verblijft als werknemer of zelfstandige.
Artikel 7
Artikel 7 van het wetsvoorstel regelt de systematische verwijdering van het grondgebied van een onderdaan van een derde land (niet-burger van de Europese Unie) die zijn verblijfsrecht te danken heeft aan een schijnhuwelijk met een burger van de Europese Unie die hier verblijft als werknemer of zelfstandige. Er wordt echter geen einde gesteld aan het verblijfsrecht van de betrokkene indien zich één van de omstandigheden bedoeld in artikel 42quater, § 4, van de Vreemdelingenwet voordoet. Deze beperkingen vormen immers de omzetting in Belgisch recht van het bepaalde in artikel 13, tweede lid, van richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging. Het betreft onder meer het geval waarin het huwelijk ten minste drie jaar heeft geduurd bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot nietigverklaring van het schijnhuwelijk, waarvan minstens één jaar in België.
Artikel 8
Artikel 8 van het wetsvoorstel strekt tot een substantiële verzwaring van de straffen die in artikel 79bis van de Vreemdelingenwet worden gesteld op het aangaan van een schijnhuwelijk. De volgende straffen kunnen opgelegd worden :
— in geval van het aangaan van een schijnhuwelijk (zonder strafverzwarende omstandigheden) : gevangenisstraf van één maand tot één jaar (thans : acht dagen tot drie maanden) en geldboete van 100 tot 1 000 euro (thans : 26 tot 100 euro);
— in geval van het aangaan van een schijnhuwelijk tegen ontvangst van een geldsom : gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar (thans : vijftien dagen tot één jaar) en geldboete van 1 000 tot 10 000 euro (thans : 50 tot 250 euro);
— in geval van het dwingen van een persoon, met behulp van geweld of bedreiging, tot het aangaan van een schijnhuwelijk : gevangenisstraf van één jaar tot vijf jaar (thans : één maand tot twee jaar) en geldboete van 5 000 tot 25 000 euro (thans : 100 tot 500 euro).
De straffen die worden gesteld op de poging tot het aangaan van een schijnhuwelijk worden in dezelfde mate verhoogd.
Artikel 9
Artikel 9 van het wetsvoorstel strekt tot een verzwaring van de straffen die worden gesteld op (de poging tot) het gedwongen huwelijk teneinde het bestaande parallellisme te handhaven met de straffen die worden gesteld op het dwingen van een persoon, met behulp van geweld of bedreiging, tot het aangaan van een schijnhuwelijk.
Artikel 10
Artikel 10 van het wetsvoorstel houdt rekening met de hypothese dat iemand inmiddels de Belgische nationaliteit verkregen heeft, terwijl hij zonder het schijnhuwelijk niet de voorwaarden daartoe zou hebben vervuld. Het kan dus zowel gaan om iemand die Belg is geworden ingevolge het afleggen van een nationaliteitsverklaring als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (specifieke procedure ter verkrijging van de Belgische nationaliteit door de vreemde echtgenoot van een Belg), als om iemand die de Belgische nationaliteit heeft verkregen ingevolge een andere procedure (bijvoorbeeld naturalisatie), waarbij rekening is gehouden met een verblijf waartoe de betrokkene slechts gerechtigd was als gevolg van het schijnhuwelijk.
In al deze gevallen zal het openbaar ministerie wettelijk verplicht worden om, overeenkomstig de in artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit geregelde procedure, de vervallenverklaring te vorderen van de Belgische nationaliteit. Na de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit krijgt de betrokkene het bevel om het grondgebied te verlaten. Met het oog op deze aansluitende verwijderingsbeslissing dient de griffier van het hof van beroep onverwijld een afschrift van het arrest door te zenden naar de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen
Yves BUYSSE Nele JANSEGERS Anke VAN DERMEERSCH. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 146bis van het Burgerlijk Wetboek wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Een ieder die er kennis van draagt dat een huwelijk is voltrokken bedoeld in het eerste lid deelt dit onverwijld mede aan het openbaar ministerie. ».
Art. 3
In artikel 184 van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º het woord « 146bis, » wordt opgeheven;
2º het artikel wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Het openbaar ministerie vordert de nietigverklaring van elk huwelijk dat is aangegaan met overtreding van artikel 146bis, eerste lid. ».
Art. 4
Artikel 20 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende :
« De vreemdeling die zijn verblijfsrecht ontleent aan een huwelijk waarvan in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat het is aangegaan met overtreding van artikel 146bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, maakt steeds het voorwerp uit van, naar gelang van het geval, een terugwijzings- of uitzettingsbesluit. Indien een rechter een uitspraak doet, inhoudende dat een huwelijk is aangegaan met overtreding van artikel 146bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, zendt de griffier onverwijld een afschrift van het vonnis aan de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. ».
Art. 5
Artikel 21 van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1996 en 26 mei 2005, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende :
« § 4. Geen van de omstandigheden bedoeld in § 1, § 2 en § 3, verhinderen de terugwijzing of uitzetting van een vreemdeling bedoeld in artikel 20, vierde lid. ».
Art. 6
Artikel 42ter, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste lid, stelt de minister of zijn gemachtigde een einde aan het verblijfsrecht dat wordt ontleend aan een huwelijk waarvan in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat het is aangegaan met overtreding van artikel 146bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. ».
Art. 7
Artikel 42quater, § 1, wordt aangevuld met een lid, luidende :
« Onder voorbehoud van de toepassing van § 4 stelt de minister of zijn gemachtigde een einde aan het verblijfsrecht dat wordt ontleend aan een huwelijk waarvan in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat het is aangegaan met overtreding van artikel 146bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. ».
Art. 8
In artikel 79bis van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden « van acht dagen tot drie maanden » vervangen door de woorden « van één maand tot één jaar » en worden de woorden « van zesentwintig tot honderd EUR » vervangen door de woorden « van honderd tot duizend euro »;
2º in paragraaf 1, tweede lid, worden de woorden « van vijftien dagen tot één jaar » vervangen door de woorden « van zes maanden tot twee jaar » en worden de woorden « van vijftig tot tweehonderd vijftig EUR » vervangen door de woorden « van duizend tot tienduizend euro »;
3º in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden « van één maand tot twee jaar » vervangen door de woorden « van één jaar tot vijf jaar » en worden de woorden « van honderd tot vijfhonderd EUR » vervangen door de woorden « van vijfduizend tot vijfentwintigduizend euro »;
4º in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden « van zesentwintig tot vijftig EUR » vervangen door de woorden « van honderd tot vijfhonderd euro »;
5º in paragraaf 2, tweede lid, worden de woorden « van acht dagen tot zes maanden » vervangen door de woorden « van drie maanden tot één jaar » en worden de woorden « van zesentwintig tot honderd vijfentwintig EUR » vervangen door de woorden « van vijfhonderd tot vijfduizend euro »;
6º in paragraaf 2, derde lid, worden de woorden « van vijftien dagen tot een jaar » vervangen door de woorden « van zes maanden tot drie jaar » en worden de woorden « van vijftig tot tweehonderd vijftig EUR » vervangen door de woorden « van tweeduizend vijfhonderd tot twaalfduizend vijfhonderd euro ».
Art. 9
In artikel 391sexies van het Strafwetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º in het eerste lid worden de woorden « van een maand tot twee jaar » vervangen door de woorden « van één jaar tot vijf jaar » en worden de woorden « van honderd euro tot vijfhonderd euro » vervangen door de woorden « van vijfduizend euro tot vijfentwintig duizend euro »;
2º in het tweede lid worden de woorden « van vijftien dagen tot een jaar » vervangen door de woorden « van zes maanden tot drie jaar » en worden de woorden « van vijftig euro tot tweehonderd vijftig euro » vervangen door de woorden « van tweeduizend vijfhonderd tot twaalfduizend vijfhonderd euro ».
Art. 10
Artikel 23 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gewijzigd bij de wetten van 13 juni 1991 en 27 december 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 10, luidende :
« § 10. Het openbaar ministerie vordert steeds de vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit in de volgende gevallen :
1º indien deze is verkregen op grond van een overeenkomstig artikel 16 afgelegde verklaring en indien in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat het huwelijk is aangegaan met overtreding van artikel 146bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek;
2º indien deze is verkregen doordat een verblijf in aanmerking is genomen waartoe de betrokkene slechts gerechtigd was als gevolg van een huwelijk waarvan in rechte onherroepelijk is komen vast te staan dat het is aangegaan met overtreding van artikel 146bis, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
De griffier van het hof van beroep dat de vervallenverklaring van de staat van Belg uitspreekt, zendt onverwijld een afschrift van het arrest aan de minister die bevoegd is voor de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. De minister geeft de betrokkene het bevel om het grondgebied tegen een bepaalde datum te verlaten. »
15 april 2009.
Yves BUYSSE Nele JANSEGERS Anke VAN DERMEERSCH. |