4-1086/1

4-1086/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

6 JANUARI 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van de Archiefwet van 24 juni 1955

(Ingediend door de heer Alain Destexhe)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 27 februari 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-2084/1 - 2008/2009).

De wet van 24 juni 1955 vormt het voornaamste wettelijke kader inzake het archiefwezen in ons land. Hoewel de wijziging van deze wet meerdere malen op de politieke agenda stond, is tot op vandaag geen enkel voorstel tot herziening tot een goed einde gebracht. Het lijkt erop dat de hoge eisen die aan het archiefbeheer worden gesteld en de complexe institutionele context van ons land ieder concrete vooruitgang in dit dossier verlammen. Dit wetsvoorstel wenst zich te concentreren op het aannemen van de meest dringende en pragmatische wijzigingen, aangezien het Rijksarchief meer en meer moeilijkheden ondervindt in de correcte uitvoering van zijn opdrachten. Naast een aanpassing op terminologisch gebied, reduceert dit voorstel de overbrengings- en openbaarheidstermijnen van 100 tot 30 jaar, wat een prioritair punt is voor burgers en onderzoekers. België is inderdaad een van de laatste West-Europese landen die de regeling van de 30 jaar nog niet heeft ingevoerd.


Het belang van het archief of « het bedreigde geheugen »

De goede bewaring van het archief is van kapitaal belang voor de werking en de geloofwaardigheid van onze democratie. De toegang tot publieke informatie staat borg voor transparantie in het gedrag van de overheden. Sommige documenten, zoals de akten van de burgerlijke stand, de minuten van de gerechtelijke beslissingen, de personeelsdossiers, de inschrijvingsakten in de handelsregisters, enz. vormen onvervangbare bewijsstukken van de rechten en plichten (1) .

Naast de noodzaak om documenten met bewijswaarde te bewaren, is de inzet ook het geheugen van de maatschappij. Als onontbeerlijke bronnen voor het werk van historici, maken de archieven een betere kennis van het verleden mogelijk. Sommige documenten bieden een goed beeld van de activiteiten en van de organisatie van onze maatschappij. De archiefzorg verwaarlozen, betekent de kennis van de geschiedenis van ons land in gevaar brengen en diverse negationistische speculaties de vrije loop laten.

Het huidige wettelijke kader

De Archiefwet van 24 juni 1955 en zijn uitvoeringsbesluit van 12 december 1957 vormen op federaal niveau het wettelijk kader inzake archieven. Archivarissen en onderzoekers worden bovendien geconfronteerd met twee andere elementen van de wetgeving : (1) de wet van 11 april 1994 met betrekking tot de openbaarheid van bestuur en de tegenhanger ervan op het niveau van de gemeenschappen en de gewesten en (2) de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

De Archiefwet van 1955 blijft in voege zolang de gemeenschappen en de gewesten geen decreet of ordonnantie tot bewaring en beheer van de archieven waarvoor zij bevoegd zijn, aannemen. Tot nu toe heeft enkel het Waals Gewest hierbij zijn bevoegdheid uitgeoefend voor het archief dat door de uitvoerende macht (2) werd gevormd. De Franse Gemeenschap, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, de Duitse Gemeenschap en de Vlaamse Gemeenschap hebben op dit vlak nog geen initiatieven genomen (3) .

Concreet betekent dit dat het Rijksarchief de controle op de goede bewaring van de archiefdocumenten blijft uitvoeren.

Het Algemeen Rijksarchief (AR) en Rijksarchief in de Provinciën is een federale wetenschappelijke instelling die deel uitmaakt van de Programmatorische federale overheidsdienst Wetenschapsbeleid. De instelling werd opgericht voor het ontstaan van Gemeenschappen en Gewesten en is geconcipieerd in een provinciaal kader. Buiten het Algemeen Rijksarchief te Brussel omvat de instelling nog 18 Rijksarchieven over het hele land. Ze heeft als rol toezicht te houden op de goede bewaring van archiefdocumenten die worden gemaakt en beheerd door de overheid. Met dit doel verstrekt de instelling richtlijnen en aanbevelingen en voert zij controlebezoeken uit.

Het Rijksarchief beheert ongeveer 220 km archief, waar ieder jaar nog 6 tot 7 km bijkomen. Deze documenten worden ter beschikking van het publiek gesteld, evenwel met inachtneming van enkele noodzakelijke beperkingen ter bescherming van het privékarakter van bepaalde gegevens. Het wetenschappelijk personeel van het Rijksarchief heeft eveneens de opdracht wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en deze kennis onder het grote publiek te verspreiden.

De hoven en rechtbanken, de Rijksbesturen (inmiddels federale, gewestelijke en gemeenschapsbesturen geworden) en de provincies zijn verplicht hun archief ouder dan 100 jaar (4) in het Rijksarchief neer te leggen. De gemeenten hebben deze verplichting niet, maar de federale wet biedt echter de mogelijkheid om stukken ouder dan 100 jaar of stukken die geen enkel administratief nut meer hebben, over te dragen naar het Rijksarchief (5) . De overdracht is onderworpen aan een voorafgaande voorwaarde : het archief dient eerst een strenge selectie te ondergaan. Het archiefvormend bestuur dient elk archief van een zoekinstrument te voorzien. Het kan zijn archief niet overdragen indien dit niet geordend is en vergezeld van een inventaris. Archieven van bijzondere personen of verenigingen kunnen, op verzoek van de betrokkenen (6) , ook naar het Rijksarchief worden overgebracht. Ze worden aanvaard indien ze een betekenisvolle bijdrage tot de geschiedschrijving kunnen leveren.

De documenten die bewaard worden door de bovengemelde overheden staan onder het toezicht van de Algemeen Rijksarchivaris of van diens gemachtigden (7) . Overigens mogen archieven niet vernietigd worden zonder de toestemming van de Algemeen Rijksarchivaris (8) . Aan te stippen valt dat krachtens het Koninklijk Besluit van 12 december 1957 de FOD Buitenlandse Zaken en de FOD Defensie vrijgesteld zijn van de verplichting tot neerlegging.

Het archiefbeleid in België

In principe coördineert het Rijksarchief het archiefbeleid op nationaal vlak en waakt het over de toepassing van internationale standaarden inzake archiefbeheer. De instelling vormt een waarborg voor uniforme en professionele criteria inzake archivistiek (in verband met de selectie, de ordening, de bewaaromstandigheden, de voorwaarden in verband met raadpleging, ...), los van toevalligheden of kortstondige politieke beslissingen. Haar hoofddoel is te waken over de langetermijnbewaring van de documenten.

Het archieflandschap is niettemin erg versnipperd. Behalve het Rijksarchief bestaan er nog tal van andere archiefdiensten. Bepaalde instellingen worden door de Gemeenschappen gesubsidieerd, andere zijn particuliere diensten. Onze staatsstructuur maakt het uitwerken van een gecoördineerde wetgeving niet eenvoudig. Het probleem is echter niet zozeer te wijten aan het ontbreken van een archiefbeleid, maar aan moeilijkheden wanneer dit beleid op het terrein moet worden uitgevoerd. Sommige openbare archieven worden op een onverantwoorde manier behandeld. Men is zich echter bewust van het probleem. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië en Brussel zijn er talloze gunstige ontwikkelingen, namelijk het bestaan van verenigingen die een positieve bijdrage aan het debat leveren en soms ter hulp komen bij het daadwerkelijk beheer van archiefdocumenten (9) .

Als grootste uitdaging vermelden we de digitalisering van archief die een bijzondere inzet vergt. Het gaat hier niet alleen om de digitalisering van papieren archieven (ongeveer 1,75 miljard pagina's) (10) , maar ook om het behoud van documenten die rechtstreeks in een digitale omgeving zijn ontstaan, de Digital born archives (de databanken, de internetsites en de mails) (11) . Het probleem van de bewaring van archieven op video en het behoud van ons audiovisueel erfgoed (12) krijgt vooralsnog weinig aandacht in vergelijking met de bewaring van « traditionele » geschreven bronnen, ook al zijn die archieven onmisbaar geworden voor het onderzoek van de hedendaagse geschiedenis (13) . Een andere lastige kwestie is deze van de archieven van de ministeriële kabinetten (14) . Deze archieven behouden op dit ogenblik hun privaatrechtelijk statuut. Deze archieven vormen immers een conglomeraat van gegevens die niet rechtstreeks voortvloeien uit de uitoefening van de ministeriële functie, en bijgevolg niet te vergelijken zijn met om het even welke andere collectie private briefwisseling. Op het ogenblik dat de ministeriële kabinetten een aanzienlijk aandeel hebben in het beheer van de staatszaken, vormen deze archieven noodzakelijkerwijs een schakel in de politieke besluitvorming. Op het einde van een regeerperiode of legislatuur worden deze archieven soms aan private archiefdiensten of aan het Rijksarchief overgedragen. Door aan het kabinetsarchief de status van openbaar archief te geven, zou dit probleem kunnen worden opgelost, zoals nu in het Waals Gewest reeds het geval is (15) . Men zou ook het vaak voorkomend gebrek aan middelen waarover gemeenten beschikken om de bewaring en het beheer van hun archief (16) veilig te stellen, kunnen aankaarten, de problematiek van de bewaring (te wijten aan de verzuring van historische documenten (17) ) en de opslag bespreekbaar stellen, de kwestie van de toegankelijkheid en de raadpleging van particulier archief of verder het gebrek aan uniforme criteria voor de toegankelijkheid en de openbaarheid van overheidsarchief.

De dringende wijzigingen die aan het federaal wetgevend kader moeten worden aangebracht, vormen maar één aspect van de behoeften inzake archief.

Een vaak geuite noodkreet

De parlementaire onderzoekscommissie, belast met het vaststellen van de omstandigheden waarin de moord op Patrice Lumumba had plaatsgehad, was in haar verslag van 16 november 2004 de mening toegedaan, dat « belangrijke overheidsarchieven, waaronder die van het Staatshoofd » dreigden « verloren » te gaan, indien men niet de « geëigende maatregelen » zou nemen. Anderzijds legde het tussentijds verslag van de historici van SOMA over de verantwoordelijkheid van de Belgische overheid inzake identificatie, vervolging en deportatie van de Joden in België, dat in oktober 2005 werd voorgesteld, de nadruk op de methodologische problemen waarmee de historici te kampen hadden en die te wijten waren aan het ontbreken van elke ontsluiting van bepaalde archieven en aan de moeilijke toegankelijkheid van sommige bestanden. Het Forum voor Afgestudeerden Archivistiek en Hedendaags Documentbeheer (FAAD) (18) heeft op 23 april 2005 een studiedag gewijd aan het thema « Vijftig jaar Archiefwet in België » (19) . In een opiniestuk dat verscheen in diverse Belgische kranten hebben meer dan 150 historici een herziening van de Archiefwet gevraagd en in het bijzonder de verkorting van de termijn van vrijgave van archief van 100 tot 30 jaar (20) .

Op 27 april 2006 heeft de Commissie voor Institutionele Aangelegenheden de heer Karel Velle, Algemeen Rijksarchivaris, gehoord over het archiefbeleid in België. Hij bevestigde voor de senatoren de dagelijkse problemen van het Rijksarchief inzake het beheer en de goede bewaring van overheidsarchieven en riep op om de Archiefwet van 1955 te herzien (21) . In zijn zitting van 15 juni 2006 heeft de Senaat een voorstel van resolutie aangenomen waarin andermaal de nadruk werd gelegd op een snelle aanpassing van die wet (22) .

Een politiek debat zonder verder gevolg

Meerdere malen hebben de bevoegde ministers een herziening van de wet van 1955 aangekondigd. minister van Wetenschapsbeleid Ylieff heeft op 24 juli 1998 een voorontwerp van Archiefwet bij de Ministerraad ter tafel gelegd. Dit voorontwerp van wet beoogde een dubbel doel : [1] de wetgeving met betrekking tot archieven aanpassen aan de ontwikkelingen van het Belgische institutionele landschap en [2] op wetgevend gebied rekening houden met de veelheid van wetten en reglementen over dit onderwerp. De Ministerraad heeft dit voorontwerp voor advies naar de Raad van State gestuurd (23) . Er werd geen enkel concreet gevolg aan dit initiatief gegeven. Als gevolg van het debat over archieven ten tijde van de Commissie Lumumba in 2004 heeft de toenmalige minister opnieuw zijn bedoeling bevestigd om « een structurele oplossing voor de problemen « voor te stellen, waarbij hij aankondigde dat een nieuw voorstel van federale Archiefwet in de Kamer zou worden neergelegd (24) . De minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid, de heer Verwilghen, liet recent nog, in 2006, in antwoord op een schriftelijke vraag van mevrouw De Roeck, Senator, uitschijnen dat hij positief stond tegenover een aanpassing van de Archiefwet.

Wijziging van de wet van 1955

De veelheid aan uitdagingen inzake archiefbeheer en de complexe institutionele context van ons land mogen geen voorwendsel zijn om dringende en pragmatische wijzigingen van de federale Archiefwet van 1955 nog langer uit te stellen.

Het huidig voorstel is geen fundamentele herziening van de wet van 1955 maar een voorstel tot amendering teneinde België een modernere archiefwet te geven. Nieuwe koninklijke besluiten tot uitvoering van de wet zullen eveneens noodzakelijk zijn.

Er bestaat trouwens een sterke druk om de wet grondiger te herzien, waarbij sommige bevoegdheden naar de deelstaten worden overgeheveld. Dient men op termijn de bevoegdheid inzake archieftoezicht over te hevelen naar de provincie- en gemeentebesturen ? Beschikken de deelstaten over voldoende middelen om de inspectiefunctie op zich te nemen ? Indien het Rijksarchief zich moet terugplooien op het federale niveau, dient zijn bevoegdheid in archiefzaken dan niet te worden uitgebreid tot de hele federale overheid met inbegrip van het federale Parlement en het Arbitragehof (25)  ? De kwestie van de defederalisering van de wet impliceert een politiek debat dat de regering, in overleg met de deelstaten, dient te voeren. De Raad van State heeft trouwens sterk aangedrongen op een samenwerkingsakkoord dat een coherente reglementering voor de behandeling van archieven door de betrokken deelstaten mogelijk moet maken.

Voor burgers en onderzoekers is de eerste prioriteit het inkorten van de neerleggings- en raadplegingstermijn en het verbeteren van het archiefbeheer door de administraties. België is een van de laatste landen in West-Europa die de dertig jaar-regel nog niet ingevoerd heeft. De terminologie van de wet van 24 juni 1955 dient eveneens aangepast te worden. Dit wetsvoorstel heeft tot doel de meest dringende aanpassingen van de wet door te voeren.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 1

Eerste tot derde lid : De uiterste datum van overbrenging wordt voor publiekrechtelijke archieven teruggebracht van honderd tot dertig jaar.

Als gevolg van de inkorting van de verplichte overbrengingstermijn van honderd tot dertig jaar, zal de termijn waarna de archiefdocumenten openbaar worden eveneens van honderd tot dertig jaar worden teruggebracht. Deze maatregel moet tegemoetkomen aan de verwachtingen van de burgers die onderzoek wensen te doen in verband met recente geschiedenis.

Eerste lid : in de wet wordt het principe opgenomen dat archieven aan het Rijksarchief moeten worden overgedragen met inachtname van minimale kwaliteitseisen (het principe van « overbrenging van archief in goede, geordende en toegankelijke staat »).

Deze bepaling wil de archiefvormende overheden verantwoordelijk maken voor de overdracht. Alvorens naar het Rijksarchief te worden overgebracht, dienen archieven te voldoen aan de minimale eisen inzake bewaring, selectie en ordening.

Gekoppeld aan de inkorting van de overbrengingstermijn van honderd tot dertig jaar, zou deze bepaling ertoe moeten leiden dat een overheid met verantwoordelijkheid inzake archief in een vroeger stadium de noodzakelijke selectieoperatie doorvoert — dat wil zeggen het te bewaren archief scheidt van het te vernietigen archief — om op die wijze de hoeveelheid documenten die moeten worden opgeslagen te beperken. Door zo vlug mogelijk de documenten zonder enige waarde te vernietigen, wordt de overheidsinformatie beter toegankelijk en kunnen de opslagcapaciteit en daaraan verbonden kosten beter worden beheerd.

Eerste en tweede lid : In de Archiefwet van 1955 zijn alle openbare instellingen, ongeacht hun omvang en functie, aan hetzelfde regime onderworpen. Inmiddels werden en worden steeds meer taken en opdrachten aan openbare instellingen toevertrouwd, waardoor hun belang in de werking van de Staat voortdurend is toegenomen. Als gevolg van deze wijziging wordt de wijze waarop archief van openbare instellingen wordt overgedragen, op hetzelfde niveau geplaatst als de overdracht van archief van organen die de controle of het administratief toezicht uitoefenen. De openbare instelling onder de controle of het administratief toezicht van een rijksbestuur of provincie valt onder hetzelfde regime als de rijksbesturen of de provincies; de openbare instellingen onder de controle of het administratief toezicht van een gemeente worden op dezelfde manier behandeld als de gemeenten. Op die manier worden de grote openbare instellingen onder het gezag van de Staat (federale Staat, Gemeenschappen en Gewesten) verplicht hun archief na dertig jaar over te dragen. Dezelfde verplichtingen gelden niet voor de kleine openbare instellingen zoals de kerkfabrieken, die behandeld worden zoals de gemeenten.

Derde lid van de wet van 1955 : de verplichte neerlegging voor de gemeenten die de bepalingen van de gemeentewet niet naleven, wordt afgeschaft. Dit artikel bleek door het ontbreken van enige sanctie volledig onuitvoerbaar en werd dan ook nooit toegepast. In ieder geval kon het door een nalatige gemeente beschouwd worden als een beloning voor een totaal gebrek aan archiefzorg. Bovendien is deze bepaling door de nieuwe gemeentedecreten volledig voorbijgestreefd.

Artikelen 3 en 4

Omwille van de eenvormigheid is de reglementering betreffende de openbaarheid aan de Koning opgedragen, in plaats van deze over te laten aan « een reglement van orde, vastgesteld door de minister van Openbaar Onderwijs ». Naar analogie bepaalt de Koning ook de wijze waarop het toezicht op de openbare besturen door het Rijksarchief dient te worden uitgeoefend (archieftoezicht) en regelt Hij de duurtijd en de voorwaarden van de overgangsperiode bij de inwerkingtreding van deze wet. Een koninklijk besluit verleent meer gezag aan de bepalingen die betrekking hebben op de openbaarheid en de raadpleegbaarheid.

Anderzijds biedt het huidig voorstel tot wijziging van de wet van 24 juni 1955 een meer aangepaste en meer homogene terminologie :

1. in de Nederlandse tekst : het systematisch vervangen van de woorden « neerlegging « en « neergelegd in » door « overbrenging » en « overgebracht naar » (AW 1955, artikel 1, eerste tot derde lid).

2. in de Nederlandse tekst : de vervanging van « neergelegde » door « berustende » in de zin « in het Rijksarchief neergelegde stukken » (AW 1955, artikelen 3 en 5).

3. in de Nederlandse tekst : het verouderde woord « bescheiden » wordt vervangen daar waar het nodig is door « archiefdocumenten » (AW 1955 artikel 1, eerste tot derde lid).

4. De formulering « bijzondere personen of private verenigingen » wordt beter omschreven als « persoon of privaatrechtelijke vennootschappen of verenigingen ».

5. « Onderzoekers » wordt door het meer neutrale woord « publiek » vervangen (AW 1955, artikel 3).

Alain DESTEXHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 1 van de Archiefwet van 24 juni 1955, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het derde lid wordt opgeheven;

2º het vierde, vijfde en zesde lid worden respectievelijk het derde, vierde en vijfde lid;

3º in het eerste tot derde lid worden de woorden « honderd jaar » vervangen door de woorden « dertig jaar »;

4º in het eerste lid worden de woorden « en de provincies » vervangen door het zinsdeel « de provincies en de openbare instellingen die aan hun controle of administratief toezicht zijn onderworpen »;

5º in het eerste lid worden de woorden « in goede, geordende en toegankelijke staat » toegevoegd tussen de woorden « vrijstelling » en « in het Rijksarchief »;

6º in het tweede lid worden de woorden « die aan hun controle of administratief toezicht zijn onderworpen » toegevoegd tussen de woorden « openbare instellingen » en « kunnen »;

7º in het vierde lid worden de woorden « of van private verenigingen » vervangen door de woorden « en privaatrechtelijke vennootschappen of verenigingen »;

8º in de Franse tekst

— worden in het derde lid de woorden « au dépôt » vervangen door de woorden « au versement »;

— wordt in het vijfde lid het woord « dépôt » vervangen door het woord « versements » en wordt het woord « transfert » geschrapt;

9º in de Nederlandse tekst

— worden in het eerste, tweede en derde lid de woorden « in het Rijksarchief » en « neergelegd » respectievelijk vervangen door de woorden « naar het Rijksarchief » en « overgebracht »;

— wordt in het vierde lid het woord « bijzondere » geschrapt;

— wordt in het vijfde lid het woord « neerlegging » de eerste maal geschrapt en de tweede maal vervangen door « overbrenging ».

Art. 3

In artikel 2 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º de woorden « de privaatrechtelijke vennootschap of vereniging » worden ingevoegd tussen de woorden « persoon » en « die de overbrenging verricht heeft »;

2º in de Franse tekst van ditzelfde artikel wordt het woord « versés » vervangen door het woord « reposant »;

3º in de Nederlandse tekst van ditzelfde artikel wordt het woord « geplaatste » vervangen door het woord « berustende ».

Art. 4

In artikel 3 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º het woord « neergelegde » wordt vervangen door het woord « overgebrachte »;

2º de woorden « Een reglement van orde, vastgesteld door de minister van Openbaar Onderwijs, bepaalt de regelen volgens welke zij aan navorsers ter inzage kunnen verstrekt worden » worden vervangen door de woorden « De Koning bepaalt de regelen volgens welke zij aan het publiek ter inzage kunnen worden gegeven ».

Art. 5

Artikel 4 van dezelfde wet wordt als volgt vervangen :

« Art. 4. — De Koning bepaalt eveneens de voorwaarden waaronder de krachtens artikel 1, derde en vierde lid, in het Rijksarchief berustende stukken kunnen worden geraadpleegd ».

Art. 6

In de artikelen 1 en 5 van de Nederlandse tekst van dezelfde wet wordt het woord « bescheiden » vervangen door het woord « archiefdocumenten ».

Art. 7

Artikel 6 van dezelfde wet wordt aangevuld met de volgende bepaling :

« De Koning bepaalt de wijze waarop dit toezicht dient te worden uitgeoefend ».

Art. 8

In dezelfde wet wordt een artikel 6bis ingevoegd, luidende :

« Art. 6bis. — De Koning bepaalt de duur van de overgangsperiode en de voorwaarden waaronder de overbrenging van documenten bedoeld in artikel 1, eerste lid, bij het in werking treden van deze wet in de tijd kan worden gespreid ».

Art. 9

Deze wet treedt in werking de dag waarop hij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

17 december 2008.

Alain DESTEXHE.

(1) Zie, in het kader van het onderzoek door de Commissie van Institutionele Aangelegenheden van het tussentijds verslag van SOMA, de uiteenzetting van de heer Karel Velle, Algemeen Rijksarchivaris, 3-1653/4-2005/2006, blz. 37; Janssens, Gustave, « Les archives : la mémoire au cœur de la société démocratique », Pliegos de Yuste, 2004, nr. 2.

(2) Decreet van 6 december 2001 betreffende de openbare archieven.

(3) In het Brussels Parlement hebben de kamerleden Françoise Schepmans en Caroline Persoons in 2002 (A-314/1-01/02) en nog eens in 2004 (A-11/1-S.O. 2004), een voorstel van ordonnantie betreffende de openbare archieven van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ingediend, waarvan de onderzoeksprocedure nog altijd loopt.

(4) Artikel 1 van de Archiefwet van 24 juni 1955.

(5) Artikel 1, derde en vierde lid.

(6) Artikel 1, vijfde lid.

(7) Artikel 6.

(8) Artikel 5.

(9) De Vlaamse Vereniging van Bibliothecarissen, Archivarissen en Documentalisten (VVBAD); l'Association des archivistes francophones de Belgique (AAFB); Archief- en Bibliotheekwezen in België [Archives et bibliothèques de Belgique] (ABB); De Vereniging voor de Valorisatie van Bedrijfsarchieven [L'Association pour la valorisation des archives d'entreprises]; de VZW Förderverein des Archivwesens in der Deutschsprachigen Gemeinschaft (Eupen).

(10) De federale regering heeft overwogen om de totaliteit van het documentair, wetenschappelijk en cultureel federaal erfgoed te digitaliseren. In dit kader werd gedacht aan een concessie van de openbare dienst aan een privéconsortium dat het openbare patrimonium zou digitaliseren en zou bijdragen tot de valorisatie ervan in het kader van een beheersovereenkomst. Zie Parlement Franse Gemeenschap, vraag nr. 101 van mevrouw Cornet van 21 december 2005.

(11) Voor een overzicht van de initiatieven op dat gebied : Belgische Senaat, vraag nr. 2-1423 van de heer Cornil, op 13 juli 2001.

(12) Hierbij moet worden opgemerkt dat de vraag om het wettelijk kader inzake archief aan te passen, vaak was ingegeven door de technologische ontwikkelingen en de nieuwe informatiedragers, een debat dat ons, wat de wet van 24 juni 1955 betreft, nutteloos lijkt, aangezien de wettekst over « documenten » spreekt, een term die, ongeacht de drager, van toepassing is.

(13) Zie in dat opzicht de noodkreet die door onderzoekers van SOMA en van het Departement Geschiedenis van de FUNDP gelanceerd werd : La Libre Belgique, « Patrimoine audiovisuel en péril ! », 7 juli 2006, blz. 41. Over het probleem van het specifieke beheer van het videoarchief van de RTBF, zie Parlement van de Franse Gemeenschap, Mondelinge vraag van de heer Jean-Luc Crucke, Cric nr. 44-. Cult. 9, 9 maart 2006.

(14) Vaak door historici gestelde vraag. Zie ook Senaat, vraag van de heer Vanhecke nr. 3-64, 8 augustus 2003.

(15) Artikel 2 van het Decreet van 6 december 2001 over de openbare archieven.

(16) Zie daarover het Brussels Parlement, vraag van de heer Vandenbossche van 9 juni 1993. De fusies van de gemeenten uit 1975 hebben heel veel schade, versnippering en vernieling veroorzaakt.

(17) Zie Belgische Senaat, Vraag nr. 3-65 van de heer Vanhecke, 8 augustus 2003.

(18) Forum met deskundigen in archiefzaken, afgestudeerden van de bijzondere archiefopleiding, gemeenschappelijk georganiseerd door de VUB, de KUL, de Universiteiten van Gent en Antwerpen.

(19) Vijftig jaar Archiefwet in België, Bibliotheek- & archiefgids, 81 (2005) 4.

(20) De Standaard, 24 januari 2006, blz. 50-51; Le Soir, 24 januari 2006, blz. 30-31.

(21) In het kader van het onderzoek door de Commissie voor Institutionele Aangelegenheden van het tussentijds verslag van SOMA, Uiteenzetting van de heer Karel Velle, Algemeen Rijksarchivaris, 3-1653/4-,15 juni 2006, blz. 37-47.

(22) Voorstel van resolutie betreffende de studie gemaakt door SOMA met als titel : « De Belgische overheden en de Jodenvervolging en -deportatie », zitting 2005-2006, Senaat, 3-1653/7, blz. 3.

(23) Brussels Parlement, vraag nr. 571 van de heer Jean-Pierre Cornelissen van 18 september 1998.

(24) Belgische Senaat, vraag nr. 3-926 van de heer Vandenberghe, 26 april 2004.

(25) Zie daarover, de besprekingen na de vraag om uitleg van de heer Vandenbroecke aan de minister van Wetenschapsbeleid over « de onvoldoende financiering van het Rijksarchief en de eventuele toewijzing van het archiefbeheer aan de Gemeenschappen », Senaat, zittingen 1-258 van donderdag 25 maart 1999.enaat, vraag nr. 3-926 van de heer Vandenberghe, 26 april 2004.