4-1084/1

4-1084/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

23 DECEMBER 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van de artikelen 594, 596, 621 en 626 van het Wetboek van Strafvordering, met het oog op de aanpassing van de procedure voor het herstel in eer en rechten voor veroordelingen wegens aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van minderjarigen

(Ingediend door mevrouw Els Van Hoof c.s.)


TOELICHTING


Naar aanleiding van de zaak-Dutroux werden het gerechtelijk apparaat en het strafrechtelijk systeem in België hervormd : de federale politie werd opgericht, na de wijzigingen door de « kleine Franchimont-wet » in 1998 gaf het vernieuwde Wetboek van Strafvordering slachtoffers meer rechten, de bijzondere opsporingsmethoden werden wettelijk geregeld, als eerste land in Europa kreeg België een centrum voor vermiste kinderen, ... Vanuit het besef dat bij seksueel misbruik van kinderen de kans op recidive blijft bestaan, werden ook in het Wetboek van strafvordering een aantal voorzorgen opgenomen om dat risico zoveel mogelijk te beperken.

Wanneer een particulier een uittreksel uit het strafregister aanvraagt om toegang te krijgen tot een activiteit waarbij men vaak in contact komt met minderjarigen, moet op dat uittreksel melding gemaakt worden van dergelijke feiten (art. 596 Sv.). Daarnaast is er bij een aanvraag tot eerherstel een advies nodig van een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten, wanneer betrokkene veroordeeld is voor aanranding van de eerbaarheid, verkrachting of zedenfeiten ten aanzien van minderjarigen (art. 629 Sv.).

Uiteraard moet ook voldaan worden aan de algemene voorwaarden voor een herstel in eer en rechten :

— de veroordeelde heeft in de voorbije tien jaar geen herstel in eer en rechten genoten (art. 621, eerste lid, Sv.);

— alle straffen zijn ondergaan en alle verplichtingen uit de uitspraak zijn nagekomen (art. 622 en 623 Sv.);

— er is een proeftijd van minstens drie jaar verstreken na het verval van de straf, afhankelijk van de opgelegde straf en de vraag of de veroordeelde een recidivist is. Tijdens die periode moet hij een vaste verblijfplaats in België of in het buitenland hebben, blijk geven van verbetering en van goed gedrag zijn (art. 624 en 626 Sv.).

Het arrest waarbij eerherstel wordt toegestaan wordt weliswaar opgenomen in het strafregister, maar is enkel zichtbaar voor de gerechtelijke organen. Het Centraal Strafregister registreert bovendien enkel het arrest van eerherstel (met de datum van de herstelde veroordelingen). De feiten waarvoor de veroordeelde eerherstel verkregen heeft, worden niet bijgehouden, noch de gronden op basis waarvan het eerherstel werd toegekend (1) . Als sollicitanten tijdens een aanwervingsprocedure een uittreksel moeten voorleggen, vinden potentiële werkgevers helemaal geen spoor terug van het herstel, noch van de veroordeling die eraan ten grondslag lag. Deze informatie wordt zelfs niet vermeld wanneer een uittreksel dient om de in eer en rechten herstelde pedofiel toegang te doen krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming of begeleiding van minderjarigen valt.

Al betekenden deze maatregelen een vooruitgang, toch zijn niet alle problemen van de baan. Ook recidive bij seksueel misbruik en geweld ten aanzien van minderjarigen blijft een probleem. Dat blijkt ook uit een aantal sterk gemediatiseerde zaken in binnen- en buitenland waarbij de betrokkenen al eerder werden veroordeeld voor soortgelijke feiten (Joseph Fritzl (2) , Abdallah Ait Oud, Michel Fourniret, Ian Huntley en Maxine Carr, ...).

In Oostenrijk werden daarom verschillende voorstellen gelanceerd om de wetgeving rond seksuele misdrijven te verstrengen. De Oostenrijkse minister van Justitie stelde voor de termijn waarmee seksuele misdrijven op het strafblad ingeschreven blijven te verdubbelen van 15 jaar tot 30 jaar. De Oostenrijkse minister van Binnenlandse Zaken van zijn kant wou zware seksuele misdrijven op minderjarigen en de aanmaak van pedofiel pornomateriaal levenslang in het strafdossier houden. Paulo Sérgio Pinheiro, VN-rapporteur over geweld tegen kinderen (3) , beval eerder al aan daders van geweld ten aanzien van kinderen voor hun verantwoordelijkheid te plaatsen door middel van strafrechtelijke, burgerrechtelijke, administratieve en professionele procedures en sancties. In zijn rapport stelt hij dat personen die veroordeeld zijn wegens geweld en seksueel misbruik van kinderen geen kans meer zouden mogen krijgen om met kinderen te werken. Ook artikel 19, lid 1, van het Kinderrechtenverdrag laat aan duidelijkheid weinig te wensen over. Staten die partij zijn, dus ook België, moeten alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied nemen om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik.

Tal van onderzoeken brengen verschillende cijfers over de kans op recidive naar voren, afhankelijk van bijvoorbeeld de opvolgingstijd of de definitie van recidive. Toch zijn de gegevens duidelijk genoeg om de voorgestelde aanpak te rechtvaardigen. Binnen vijf jaar na detentie hervalt 13 % van de seksuele delinquenten ten aanzien van kinderen, binnen 10 jaar 18 % en binnen 15 jaar 23 %. Er zijn significante verschillen binnen deze groep : na 5 jaar hervalt 13 % van de incestplegers in de oude fout, tegenover 9 % van de pedoseksuelen gericht op meisjes buiten het gezin en 23 % van de pedoseksuelen gericht op jongens buiten het gezin. Vijftien jaar na de detentie zijn die recidivepercentages bijna verdubbeld (4) . Volgens een actuariële studie die seksuele delinquenten levenslang volgt, bedraagt het seksuele recidivepercentage op lange termijn 52 % bij niet tot de familie behorende aanranders van kinderen (5) . Uit een interview met Chris Helon, directeur van één van de drie residentiële centra voor veroordeelde seksuele delinquenten in Vlaanderen, blijkt dat een adequate behandeling het risico op hervallen slechts halveert (6) . Child Focus waarschuwt bovendien voor het tekort aan gespecialiseerde centra : omwille van de groeiende wachtlijsten worden daders van ernstige seksuele misdrijven niet of pas enkele maanden na de vrijlating behandeld, zelfs indien er probatievoorwaarden worden opgelegd (7) .

Het onderwerp leeft erg in de samenleving. Een recente enquête (8) toont aan dat ouders vooral moeilijkheden bij de opvoeding ondervinden omdat ze zich vaak zorgen maken over de vele gevaren die op de loer liggen (60 % van de ouders). Een belangrijk deel van de ouders (19 %) is beducht voor pedofielen. Een politiek-maatschappelijk debat over de aanpak van seksuele delinquenten ten aanzien van minderjarigen is dus zeker gerechtvaardigd, zeker omdat er weinig zekerheid is rond het gedrag van pedoseksuelen na het ondergaan van de straf en zelfs na het volgen van een behandeling. Uiteraard kan het niet de bedoeling zijn een veroordeelde blijvend te kapittelen, maar bij veroordelingen voor aanranding van de eerbaarheid, verkrachting of zedenfeiten ten aanzien van minderjarigen moet de nodige voorzichtigheid ingebouwd worden. In het belang van het kind kan de samenleving risico's op dit vlak moeilijk aanvaarden.

Instanties zoals scholen, gemeentebesturen, ... moeten op de hoogte zijn wanneer een veroordeelde pedofiel toegang wil krijgen tot een activiteit waarbij men vaak in contact komt met minderjarigen, ongeacht de duur van de periode die sinds de veroordeling is verlopen. Zeker bij zware feiten, zoals aanranding van de eerbaarheid of verkrachting van minderjarigen jonger dan veertien jaar, is de nodige voorzichtigheid geboden. Daarom wil dit voorstel de proeftijd om herstel in eer en rechten te kunnen aanvragen verlengen tot 15 jaar en eerherstel onmogelijk maken zodra er sprake is van recidive. Indien eerherstel wordt verleend, blijft de reden van het eerherstel met respect voor de privacy vermeld in het Centraal Strafregister zodat recidive vastgesteld kan worden. Enkel bij een aanvraag van een bewijs van goed gedrag en zeden van niveau 2 (9) wordt die reden ook meegedeeld, zodat instanties zelf kunnen beslissen om betrokkene de kans te geven activiteiten te verrichten waarbij hij of zij in contact komt met kinderen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1

Dit artikel bepaalt de grondwettelijke basis waarop dit wetsvoorstel steunt, met name artikel 78 van de Grondwet.

Artikel 2

Dit artikel beoogt de verstrekkers van de uittreksels uit het strafregister toegang te geven tot de nodige gegevens. Door de wijziging van artikel 594 Sv. worden de arresten van herstel in eer en rechten en de veroordelingen waarop dit herstel betrekking heeft voor aanranding van de eerbaarheid of verkrachting ten aanzien van minderjarigen jonger dan veertien jaar, vermeld op uittreksels van niveau 2.

Artikel 3

Dit artikel strekt ertoe herstel in eer en rechten voor veroordelingen wegens aanranding van de eerbaarheid of verkrachting ten aanzien van minderjarigen jonger dan veertien jaar zichtbaar te maken op het bewijs van goed gedrag en zeden van niveau 2. Dergelijk bewijs is nodig voor activiteiten waarbij men veelvuldig in contact komt met kinderen. Door het eerherstel zichtbaar te maken, kunnen instanties zelf beslissen of ze betrokkene de kans geven die activiteiten te verrichten. Parallel met artikel 594 Sv. wordt een onderscheid gemaakt naar de grootte van de straf en worden veroordelingen tot gevangenisstraffen tot ten hoogste zes maanden en geldboetes van ten hoogste 500 euro niet langer vermeld na drie jaar.

Artikel 4

Dit artikel wil herstel in eer en rechten onmogelijk maken voor veroordelingen wegens aanranding van de eerbaarheid of verkrachting ten aanzien van minderjarigen jonger dan veertien jaar als de verzoeker reeds in het verleden voor gelijkaardige feiten werd veroordeeld. De leeftijdsgrens wordt gehanteerd omdat jongeren vanaf hun veertiende verjaardag bekwaam worden geacht om toe te stemmen met geslachtsgemeenschap (artikel 375 Sw.). Na 3 jaar wordt geen rekening meer gehouden met veroordelingen tot gevangenisstraffen tot ten hoogste zes maanden en geldboetes van ten hoogste 500 euro.

Artikel 5

Dit artikel verlengt de proeftijd tot minimum vijftien jaar wanneer de verzoeker veroordeeld werd voor aanranding van de eerbaarheid en/of verkrachting van minderjarigen jonger dan veertien jaar. Die verlenging is ingegeven door de stijging van de recidivepercentages naarmate de jaren verstrijken : ongeacht de opvolgingstijd of de gebruikte definitie van recidive tonen alle onderzoeken aan dat de percentages op lange termijn substantieel hoger zijn dan die op korte termijn. Na drie jaar wordt geen rekening meer gehouden met veroordelingen tot gevangenisstraffen tot ten hoogste zes maanden en geldboetes van ten hoogste 500 euro.

Els VAN HOOF
Dominique TILMANS
Nele LIJNEN
Sabine de BETHUNE
Nahima LANJRI
Hugo VANDENBERGHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 594, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, opnieuw opgenomen bij de wet van 8 augustus 1997 en gewijzigd bij de wetten van 26 juni 2000, 17 april 2002 en 15 mei 2006, wordt de bepaling onder 2º vervangen als volgt :

« 2º arresten van herstel in eer en rechten en veroordelingen waarop dat herstel in eer en rechten betrekking heeft, met uitzondering van de arresten van herstel in eer en rechten en de veroordelingen waarop dat herstel in eer en rechten betrekking heeft uitgesproken voor feiten bepaald in artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek, indien ze gepleegd werden op minderjarigen beneden de volle leeftijd van veertien jaar of met hun deelneming, wanneer het in artikel 596 bedoelde uittreksel wordt aangevraagd; ».

Art. 3

In artikel 596 van hetzelfde Wetboek, opnieuw opgenomen bij de wet van 8 augustus 1997, wordt het tweede lid vervangen als volgt :

« Wanneer het uittreksel wordt aangevraagd teneinde toegang te krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming, animatie of begeleiding van minderjarigen valt, worden vermeld :

1º alle veroordelingen en de beslissingen bedoeld in artikel 590, 4º en 5º, voor feiten bepaald in de artikelen 354 tot 360, 368, 369, 372 tot 387, 398 tot 410, 422bis en 422ter van het Strafwetboek, indien zij gepleegd werden ten aanzien van een minderjarige en dit een constitutief element van de inbreuk is of de straf verzwaart;

2º arresten van herstel in eer en rechten en de veroordelingen waarop dat herstel in eer en rechten betrekking heeft voor feiten bepaald in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek, indien ze gepleegd werden op minderjarigen beneden de volle leeftijd van veertien jaar of met hun deelneming. ».

Art. 4

In artikel 621 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 12 juli 1984 en gewijzigd bij de wetten van 9 januari 1991 en 8 augustus 1997, worden tussen het eerste en het tweede lid twee leden ingevoegd, luidende :

« In afwijking van het eerste lid wordt aan de verzoeker geen herstel in eer en rechten verleend voor veroordelingen wegens feiten bepaald in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek, nadat hij in het verleden reeds werd veroordeeld voor feiten bepaald in dezelfde artikelen en indien de feiten in beide gevallen gepleegd werden ten aanzien van minderjarigen beneden de volle leeftijd van veertien jaar of met hun deelneming.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt geen rekening gehouden met veroordelingen tot gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, tot geldboete van ten hoogste 500 euro en tot geldboete, ongeacht het bedrag ervan, die is opgelegd krachtens het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken, behalve als ze in het vonnis voorzien in een ontzetting of een vervallenverklaring waarvan de gevolgen de duur van drie jaar overstijgen. ».

Art. 5

In artikel 626 van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 7 april 1964 en gewijzigd bij de wetten van 10 juli 1967 en 9 januari 1991, worden tussen het tweede en het derde lid twee leden ingevoegd, luidende :

« De minimumduur van de proeftijd is bepaald op vijftien jaar voor veroordelingen wegens feiten bepaald in de artikelen 372 tot 378 indien ze gepleegd werden op minderjarigen beneden de volle leeftijd van veertien jaar of met hun deelneming.

Voor de toepassing van het tweede lid wordt geen rekening gehouden met veroordelingen tot gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden, tot geldboete van ten hoogste 500 euro en tot geldboete, ongeacht het bedrag ervan, die is opgelegd krachtens het koninklijk besluit van 16 maart 1968 tot coördinatie van de wetten betreffende de politie over het wegverkeer, na een termijn van drie jaar te rekenen van de dag van de definitieve rechterlijke beslissing waarbij zij zijn uitgesproken, behalve als ze in het vonnis voorzien in een ontzetting of een vervallenverklaring waarvan de gevolgen de duur van drie jaar overstijgen. ».

5 november 2008.

Els VAN HOOF
Dominique TILMANS
Nele LIJNEN
Sabine de BETHUNE
Nahima LANJRI
Hugo VANDENBERGHE.

(1) Mondelinge vraag nr. 4-337 van senator Els Van Hoof over het herstel in eer en rechten van veroordeelden voor seksuele delicten ten aanzien van minderjarigen, Parl. Hand., Senaat, 2007-2008, nr. 33, p. 26-28.

(2) Opmerkelijk was dat Fritzl, ondanks verschillende aanklachten wegens zedenfeiten en een veroordeling wegens verkrachting, nog kinderen kon adopteren. De adoptiediensten waren daar niet van op de hoogte omdat de veroordeling van 40 jaar eerder niet meer op zijn strafblad stond.

(3) Report of the indepent expert for the United Nations study on violence against children, A/61/299 (2006), 27.

(4) Andrew J. R. Harris en R. Karl Hanson, Sex Offender Recidivism : A Simple Question, Public Safety and Emergency Preparedness Canada (2004).

(5) D. M. Doren, « Recidivism base rates, predictions of sex offender recidivism, and the « sexual predator » commitment laws », Behavioural Sciences and the Law, 16 (1998), 108.

(6) « Seksueel geweld is te behandelen », De Standaard, 5 juni 2008.

(7) « Zwaarste seksdelinquenten vrij zonder behandeling », De Standaard, 8 september 2008.

(8) Humo's Grote Opvoedingsenquête, Humo, 9 september 2008.

(9) Een bewijs van goed gedrag en zeden van niveau 2 wordt aangevraagd om toegang te krijgen tot een activiteit die onder opvoeding, psycho-medisch-sociale begeleiding, hulpverlening aan de jeugd, kinderbescherming of begeleiding van minderjarigen valt.