4-885/1

4-885/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

17 JULI 2008


Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 171 van het Wetboek van Inkomstenbelasting 1992 met het oog op de invoering van een afzonderlijke belasting op sommige beroepsinkomsten van kunstenaars

(Ingediend door de heer Philippe Monfils c.s.)


TOELICHTING


Het is bekend dat het moeilijk is, zoniet onmogelijk, om eenzelfde statuut voor alle kunstenaars uit te werken.

Een schrijver of een componist die zijn werken met vrij grote tussenpozen uitgeeft, nadat hij de nodige tijd heeft genomen voor het creatieve werk, een musicus die verbonden is aan een symfonieorkest, een variétéartiest op tournee in verschillende zalen, een acteur die een bepaalde rol speelt in een stuk, een schilder of beeldhouwer die zijn best doet om zijn werken te verkopen op tentoonstellingen in zijn atelier of in galeries, vallen allen onder de benaming kunstenaar; het is nochtans duidelijk dat deze verzamelnaam, ofschoon hij slaat op mensen met eenzelfde roeping, tevens betrekking heeft op diverse activiteiten die in zeer uiteenlopende omstandigheden worden uitgeoefend. Uit die verschillende praktijksituaties, vooral gelet op het feit dat ze beroepsmatig, of als bijberoep of zelfs louter als hobby kunnen worden uitgeoefend, vloeien dus ook zeer uiteenlopende sociale en fiscale consequenties voort.

Het voorgaande belet niet dat er onbillijke gevolgen of specifieke ongelijkheden, die rechtstreeks verband houden met de uitgeoefende artistieke activiteit, kunnen vastgesteld worden, zowel wat de sociale als de fiscale consequenties betreft.

Het doel van dit voorstel is precies één van die onbillijke gevolgen waarmee sommige kunstenaars geconfronteerd worden, op het gebied van de fiscaliteit te corrigeren. Kunstschilders, beeldhouwers, schrijvers, componisten en auteurs van audiovisuele werken, ... kunnen terechtkomen in een categorie van kunstenaars die gevaar lopen fiscaal benadeeld te worden als gevolg van de manier waarop ze hun beroep uitoefenen.

Een boek wordt meestal niet op een hoek van de tafel in een vrij weekend neergepend, een opera wordt ook niet snel of overhaast geschreven en in scène gezet. Aan een goed gedocumenteerd literair werk, een doorwrocht muziekstuk gaan vaak maanden, of zelfs jaren, van voorbereiding vooraf. Tussen het moment waarop de schrijver een eerste vaag ontwerp schetst dat zal leiden tot de plot van zijn werk en de datum waarop dat werk gepubliceerd wordt, tussen het moment waarop een componist de eerste noten van een symfonie bedenkt en het moment waarop de laatste muzikale arrangementen worden afgewerkt, kan er veel tijd verstreken zijn.

Bij andere soorten van artistieke activiteiten, komt het probleem voort uit de noodzaak om een vrij groot aantal werken te produceren; kunstschilders, beeldhouwers en andere beeldende kunstenaars kunnen immers geen degelijke tentoonstelling plannen indien ze niet over een voldoende voorraad beschikken waarmee ze gestalte kunnen geven aan hun expositie. Ook in zulk geval zal het werk dat uiteindelijk zal leiden tot die tentoonstelling maanden, zoniet jaren voorbereiding hebben gevergd.

In de praktijk komt dit neer op een onregelmatige inkomstenverwerving. De periode van ontwerp en realisatie van het kunstwerk voordat het wordt gecommercialiseerd wordt meestal gekenmerkt door geringe inkomsten. Maar als het commercialiseren succesvol verloopt zal de economische exploitatie van het kunstwerk voor de belastingplichtige kunstenaar een belangrijke inkomstenstroom genereren. Doordat de kunstenaar op die manier onregelmatige inkomsten verwerft, wordt hij fiscaal benadeeld.

De onregelmatige spreiding van de inkomsten in de tijd en het feit dat de inkomstenbelasting progressief is per inkomstenschijf, is duidelijk een nadeel voor de betrokken kunstenaars. Ze zullen altijd meer belastingen betalen dan een belastingplichtige die, binnen een gegeven tijdspanne, hetzelfde totaalbedrag aan inkomsten zou hebben ontvangen, maar dan gelijkmatiger gespreid in de tijd.

Als gevolg van het jaarlijkse karakter van de belastingheffing wordt voor de belastingplichtige enkel rekening gehouden met de economische realiteit van het desbetreffende jaar. De fiscale wetgeving houdt geen rekening met het feit dat een belangrijke inkomensstroom die tijdens een gegeven belastbaar tijdperk ontstaat economisch gezien het resultaat kan zijn van inspanningen op lange termijn die zich over verschillende belastbare tijdperken uitspreiden.

Voor die situatie poogt dit wetsvoorstel een oplossing aan te reiken. Het is niet nodig om daarvoor gebruik te maken van fiscale spitsvondigheden. In het Wetboek van Inkomstenbelastingen bestaat immers al de mogelijkheid om afzonderlijk aanslagen te vestigen doordat sommige belastbare inkomsten aan het geheel van de belastbare massa worden onttrokken om daarop een specifiek belastingtarief toe te passen. Artikel 171 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen regelt deze afzonderlijke aanslagen. In het kader van die bepaling wil dit wetsvoorstel een oplossing bieden voor de fiscale nadelen die voortvloeien uit het onregelmatige karakter van de inkomsten van sommige kunstenaars.

De voorgestelde hervorming steunt op de volgende beginselen.

Het voorstel heeft enkel betrekking op inkomsten van kunstenaars die voortvloeien uit een activiteit die niet in het kader van enige arbeidsovereenkomst valt.

Indien de kunstenaar beroepsinkomsten ontvangt die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst, worden enkel de inkomsten uit zijn bijkomende zelfstandige activiteit afzonderlijk belast.

De beoogde afzonderlijke aanslagvoet is die van 33 %. Die aanslagvoet stemt overeen met de aanslagvoet die in 2007 is ingevoerd voor betaalde sportbeoefenaars.

De belastingplichtige kunstenaar moet een uitdrukkelijk verzoek tot afzonderlijke belasting richten aan de belastingadministratie. Het systeem wordt dus niet automatisch toegepast.

Dat betekent dat de kunstenaar bijvoorbeeld kan kiezen om dit bijzonder systeem niet toe te passen op een tentoonstelling die als « tussentijds » kan worden beschouwd, die van kleinere omvang is en een minder lange voorbereiding heeft gevergd en wel de afzonderlijke belasting te genieten voor een meer uitgebreide tentoonstelling waaraan een langere voorbereiding is voorafgegaan met lagere en meer onregelmatige inkomsten tot gevolg.

Met dit voorstel willen we de ontplooiing van nieuw talent aanmoedigen en het is niet de bedoeling een fiscaal voordeel te verschaffen aan kunstenaars met naam en faam.

De toepassing van de afzonderlijke belasting mag dan ook maar maximaal tweemaal gevraagd worden door een belastingplichtige kunstenaar.

Philippe MONFILS.
Christiane VIENNE.
Vanessa MATZ.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 171, 1º van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992, laatst gewijzigd door de wet van 25 april 2007, wordt aangevuld met een j), luidend als volgt :

« j) de beroepsinkomsten verworven door kunstschilders en beeldende kunstenaars, schrijvers en auteurs van muziekwerken en audiovisuele werken, buiten enige arbeidsovereenkomst.

Deze aanslagvoet wordt enkel op uitdrukkelijk verzoek van de belastingplichtige toegepast en die mag maximaal tweemaal daarom verzoeken ».

Art. 3

Deze wet is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2009.

Philippe MONFILS.
Christiane VIENNE.
Vanessa MATZ.