4-829/1

4-829/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

26 JUNI 2008


Voorstel van resolutie over de universiteiten en hogescholen als actor en partner in de Belgische ontwikkelingssamenwerking

(Ingediend door de dames Sabine de Bethune en Marleen Temmerman, de heren Hugo Vandenberghe en Patrik Vankrunkelsven, mevrouw Olga Zrihen en de heren Francis Delpérée en Jacques Brotchi)


TOELICHTING


1. Situering : Universiteiten als ontwikkelingsactoren (1)

De toekomst van het Noorden en de toekomst van het Zuiden zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden en het dichten van de huidige kennis- en informatiekloof draagt in belangrijke mate bij tot het veiligstellen van deze gezamenlijke toekomst. Kennis en inzicht zijn belangrijke instrumenten waarmee een samenleving haar eigen ontwikkeling definieert en vorm geeft.

De universiteit combineert op unieke wijze drie functies. De universiteit produceert kennis door onderzoek. De universiteit verspreidt kennis, onder meer door onderwijs. De universiteit reflecteert permanent en op een kritische manier over de samenleving waarin zij gesitueerd is en waarmee zij voortdurend en op diverse wijzen interageert. Door deze combinatie, die behoort tot het wezen van de universiteit, en door het feit dat de universiteit de voortgebrachte kennis ter beschikking stelt van de samenleving, vervullen de universiteiten een wezenlijke en specifieke rol in de maatschappij.

Sharing minds, changing lives

Partnerschappen op basis van gezamenlijk onderwijs en onderzoek spelen een belangrijke rol in de verkleining van de kenniskloof tussen Noord en Zuid. Het doel van universitaire ontwikkelingssamenwerking is de duurzame mensgerichte ontwikkeling van de landen uit het Zuiden, door wederzijdse kennisverrijking en door een continue bevraging tussen beide partners van elkaar en van zichzelf. Zij beoogt de opbouw van deskundigheid in Noord en Zuid rond thema's die betrekking hebben op de ontwikkelingslanden. De universitaire ontwikkelingssamenwerking wil universiteiten en onderzoeksinstellingen ondersteunen in het Zuiden zowel als in het Noorden opdat zij hun drie opdrachten in functie van dit doel beter zouden kunnen vervullen. Zo kunnen deze lokale instellingen zich in hun eigen regio en land ontplooien en profileren als motor voor ontwikkeling van de regio en het land.

De samenwerking streeft ernaar om de capaciteit van de lokale onderzoeks- en onderwijsinstellingen te versterken onder meer door vorming en door opleiding van kaders. Concreet gebeurt dit door de vorming van menselijk kapitaal, door lokale capaciteit voor kritische analyse, beleidsbepaling en -uitvoering uit te bouwen en door de problemen van ontwikkelingslanden als voorwerp van onderzoek te nemen en bij te dragen tot aangepaste oplossingen. Bovendien leidt de vorming van menselijk kapitaal (wetenschappers, politieke leiders, leraren, economisten, juristen, medici, ...) tot de uitbouw van kaders die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van een zelfredzame samenleving. Zeer dikwijls draagt deze universitaire ontwikkelingssamenwerking bij tot het faciliteren van interactie en samenwerking op diverse andere terreinen (bijvoorbeeld politiek en industrieel).

De samenwerking is ten slotte ook gericht op het handhaven en vooral het vergroten van het maatschappelijk draagvlak voor de internationale solidariteit en samenwerking.

Er dient evenwel benadrukt dat universiteiten en universitaire ontwikkelingssamenwerking vaak geen onmiddellijke bijdrage hebben tot armoedebestrijding. Opleiding en fundamenteel onderzoek werken op een middellange tot lange termijn.

2. Historiek

Hoewel er reeds een universitaire samenwerking met het Zuiden bestond sinds het begin van de jaren '60, trad er pas een fundamentele verandering op inzake strategie en werking midden jaren '90. De universitaire samenwerking wordt sinds 1997 geregeld door zes Overeenkomsten (één algemene en vijf Bijzondere) tussen de Belgische Staat en de Vlaamse universiteiten vertegenwoordigd door VLIR-UOS (2) , en tussen de Belgische staat en de Franstalige universiteiten, vertegenwoordigd door CIUF- CUD (3) . Naar aanleiding van de hervorming van het geheel van de Belgische ontwikkelingssamenwerking droeg de federale overheid op 1 januari 1998 het beheer van de universitaire ontwikkelingssamenwerking aan resp. VLIR-UOS en CIUF-CUD over.

De overeenkomsten werden ondertekend tussen mei 1995 en juni 1998. Op basis hiervan krijgen VLIR-UOS en CIUF-CUD sinds 1 januari 1998 jaarlijks subsidies van de federale overheid (DGOS). Conform deze overeenkomsten moeten de beide koepelorganisaties voor iedere periode van vijf jaar, een vijfjarenplan opstellen. Een vijfjarenplan fungeert als formele indicatieve beleidsoriëntatie. Jaarlijks wordt een jaarprogramma uitgewerkt met concrete acties voor elk programma. Deze vijfjarenplannen (1998-2002, 2003-2007, 2008-2012) bepalen de doelstellingen en de middelen die voor de universitaire samenwerking zijn vastgelegd.

In 2006 werd 53 255 000 euro aan ordonnanceringskredieten voor de universitaire samenwerking voorzien. Dit is 28,26 % van het totale budget van de indirecte ontwikkelingssamenwerking, die op zijn beurt 22,40 % van de totale DGOS-begroting vertegenwoordigt. In 2007 was dit 50 519 000 euro of 26,58 % van de indirecte samenwerking die 22,20 % van de totale DGOS begroting bedroeg.

3. Programma's

Het geheel van de universitaire ontwikkelingssamenwerking is, voor beide landsgedeelten, vertaald in vijf programma's waarvoor met de federale overheid elk een bijzondere overeenkomst werd afgesloten. Het gaat om de Institutionele Universitaire Samenwerking, de Eigen Initiatieven, de Noordacties, het Beurzenprogramma en de Opleidingskosten. Deze vijf programma's kunnen worden opgedeeld in twee types van programma's : de zogenaamde Noord- en de Zuidprogramma's.

Uit de informatie die we vanuit de koepelorganisaties hebben ontvangen, clusteren de Noordprogramma's projecten die voornamelijk plaatsvinden aan de Belgische universiteiten en hogescholen en zijn gericht op opbouw van Belgische ontwikkelingsexpertise, beleidsondersteuning voor ontwikkelingssamenwerking en draagvlakversterking in België. Deze zijn gericht op studenten uit ontwikkelingslanden of handelen over een ontwikkelingsproblematiek. Dit gaat zowel om onderwijs (reguliere opleidingsprogramma's, stages, zomercursussen, reisbeurzen ...) als om onderzoek (beleidvoorbereidend onderzoek, congressen, doctoraatsbeurzen ...) en sensibilisering (debatten, lessenreeksen ...). Ook het programma opleidingskosten — financiering van buitenlandse studenten uit ontwikkelingslanden — ressorteert hieronder.

Daarnaast zijn er de Zuidprogramma's : de projecten overzee, die lokale capaciteit willen opbouwen op het vlak van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. De Zuidprogramma's zijn budgettair de belangrijkste.

4. De werking en specificiteit van de universitaire ontwikkelingssamenwerking

Volgens VLIR-UOS en CIUF-CUD ondersteunen zij de universiteiten in ontwikkelingslanden in hun drieledige functie van onderwijs, onderzoek en maatschappelijke dienstverlening. Ze doen dit door academische samenwerking te faciliteren en te financieren, via programma's die uitwisseling van wetenschappelijke kennis en expertise tussen België en het Zuiden beogen.

VLIR-UOS en CIUF-CUD ondersteunen, als intermediaire professionele organisaties en in alle onafhankelijkheid, de kenniscentra in noord en zuid in hun maatschappelijke rol. Beide organisaties werken met open oproepen waarvoor academici, verbonden aan een Belgische universiteit of Vlaamse hogeschool (4) , projectvoorstellen kunnen indienen, in samenwerking met partners in het Zuiden. Het is een competitief systeem waarbij academische kwaliteit en ontwikkelingsrelevantie primeren. De universiteiten en hogescholen staan in voor de uitwerking van een projectidee, en de uiteindelijke projectuitvoering. VLIR-UOS en CIUF-CUD zijn verantwoordelijk voor de beleidsontwikkeling, programmering, selectie, opvolging en evaluatie.

VLIR-UOS en CIUF-CUD financieren geen consultancies of lucratieve technische assistentie maar samenwerking. Het uitgangspunt is dat academici die elkaar hebben « gevonden » samen wetenschappelijk actief zullen blijven : publiceren, projectvoorstellen uitwerken, aan conferenties deelnemen, ... met of zonder bijkomende financiële middelen.

De Belgische academici zetten zich op vrijwillige basis in voor de programma's, zonder dat ze hiervoor worden betaald, maar vanuit een gezamenlijke interesse en een gezamenlijk belang. Door het financieren van samenwerking, en niet van instellingen of individuen in het zuiden, worden partnerschappen gefaciliteerd en verduurzaamd. Overtuiging is dat die manier van werken de meest duurzame is omdat op die manier banden worden gesmeed, middels wederzijds institutioneel en individueel, persoonlijk en wetenschappelijk, respect, vertrouwen, betrokkenheid en belang. Wanneer de financiering van UOS wordt stopgezet, kan het partnerschap nog blijven voortbestaan en kan er voor een bijkomende externe financiering vanuit dat partnerschap nog bij andere donoren worden aangeklopt. Deze vrijwillige inzet van academici, die niet door DGOS wordt vergoed, vertegenwoordigt de « eigen bijdrage » die van de indirecte actoren wordt gevraagd. In de eigen programma's hanteren VLIR-UOS en CIUF-CUD bovendien ook vaak het principe van de « matching funds », hierbij zoekend naar gedeelde verantwoordelijkheid en garanties voor ownership, evenals budgetmaximalisatie. Immers, VLIR-UOS en CIUF-CUD spreken de universiteiten in Noord en Zuid ook aan op hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid. Er wordt gepoogd een faciliterend en stimulerend kader te creëren voor individuele instellingen om ook op hun eigen niveau initiatieven te nemen.

Dit alles maakt dat de universitaire ontwikkelingssamenwerking, precies door deze gedeelde verantwoordelijkheid en matching funds praktijken, bijzonder efficiënt is : tegenover een relatief kleine kost staat een grote output en impact.

VLIR-UOS en CIUF-CUD stellen dat zij, conform de principes van de Verklaring van Parijs (2005) en vanuit een engagement tot donorcoördinatie, in het verleden reeds voorstellen geformuleerd hebben om de universiteiten te activeren en te valoriseren in een veelheid van rollen die ze kunnen aannemen. In de eerste plaats hebben de universiteiten een unieke rol als initiator van een samenwerkingsproject. Vanuit de eigen ervaringen, en vanuit hun kritische ingesteldheid en wetenschappelijke aanpak, liggen zij bij uitstek aan de basis van nieuwe ontwikkelingen en innovaties, onder meer op het vlak van methodologieën en instrumenten, die, na een testfase, voor de gehele sector kunnen worden ingezet. Academische onderzoeksinstellingen zijn immers evidente partners van de ontwikkelingssamenwerking voor kennisbeheer en wetenschappelijke onderbouw, en dragen bij tot de professionalisering van de gehele sector van ontwikkelingssamenwerking, en liggen dikwijls aan de basis van nieuwe maatschappelijke toepassingen.

Daarnaast kunnen zij echter ook optreden als wetenschappelijk adviseur ten overstaan van de diverse actoren en overheden in de Belgische ontwikkelingssamenwerking (cf. het nieuwe programma van de onderzoeksplatformen, doctoraatsscholen, ...), zowel op niveau van een beleid dat moet worden uitgestippeld en geïmplementeerd, als op het projectniveau (begeleiding van opzet, uitvoering en monitoring). En ten slotte kunnen zij zich ook aandienen als uitvoerders van bilaterale projecten. Echter, van deze laatste mogelijkheid is tot op heden nog slechts amper gebruik gemaakt.

5. Begroting 2008

Hoewel de overheid erkent dat de universitaire ontwikkelingssamenwerking van essentieel belang is voor de ontwikkelingssamenwerking, weerspiegelt zich dit niet in de federale begroting voor ontwikkelingssamenwerking in 2008. Want ondanks eerdere toezeggingen vanwege de vorige minister van Ontwikkelingssamenwerking wordt het budget voor de twee koepelorganisaties VLIR-UOS en CIUF-CUD met 13 % verminderd ten aanzien van het door de administratie ingeschreven toegezegde budget, dit ten gevolge van de instructies vanuit het departement begroting om de budgetten voor 2008 te berekenen op basis van ordonnanceringskredieten van 2007. Concreet betekent dit dat de ingediende begroting (exclusief het Beurzentoekeningsprogramma) van 26,7 miljoen euro wordt verminderd naar 23,14 miljoen euro. Hierdoor duikt het budget onder het niveau van 2007 wat uiteraard inhoudt dat de normale indexaanpassing met 3 % niet toegepast wordt.

Eind 2007 werden bij DGOS meerjarenprogramma's ingediend die na intens overleg tussen de beide indirecte actoren en de overheid goedgekeurd werden door de respectieve stuurgroep (5) . Op basis hiervan en op basis van de budgetindicaties die door DGOS (D.32) werden gegeven, dienden de koepelorganisaties hun begroting en jaarprogramma 2008 begin januari 2008 in. Door thans te snoeien in het gevraagde budget komen deze meerjarenplanning en de daaraan gekoppelde engagementen in gevaar. VLIR-UOS en CIUF-CUD hebben ons laten weten dat zij zich verplicht zagen om bepaalde programma's te schrappen of vooruit te schuiven naar het budget van 2009.

Onder impuls van overheid was er intussen een versterkte samenwerking met DR Congo op gang gekomen : in 2007 voorzag de overheid hiervoor 1 miljoen euro extra voor VLIR-UOS en CIUF-CUD; vanaf 2008 zou dit opgetrokken worden tot 5 miljoen euro extra voor beide. Deze inspanning zou aangehouden worden tot 2012. In de begroting is dit engagement van de overheid echter geschrapt waardoor het programma in gedrang komt. In functie van het landenprogramma en de voorziene budgetverhoging opende VLIR-UOS in juli 2007 een landenkantoor in Kinshasa. Ondanks de meerwaarde van dit kantoor wat betreft donorcoördinatie en programmaopvolging, overweegt VLIR-UOS de sluiting ervan als gevolg van de financiële beperkingen.

Ook het beurzenprogramma voor buitenlandse studenten staat onder druk. Dit programma omvat het totaal van de uitbetalingen van beurzen en een reeks andere vergoedingen aan buitenlandse bursalen. Het merendeel van deze bursalen zijn reeds in België, en hebben hun studies reeds aangevat. Gelet op de laattijdige goedkeuring van de begroting, en bijgevolg ook van de onderscheiden jaarprogramma's voor 2008, en gelet op het feit dat DGOS de nodige middelen nog steeds niet heeft overgeschreven op rekening van VLIR-UOS en CIUF-CUD, zijn de Belgische universiteiten verplicht, al sinds 1 januari 2008, om al deze uitgaven te prefinancieren. Bovendien is het toegekende budget lager dan wat effectief zal worden uitgegeven. Volgens de VLIR-UOS is er een tekort van 900 000 euro. Beide koepelorganisaties zullen pogen dit deficit in de loop van 2008 op te vangen met de saldi van andere programma's van voorgaande jaren.

VLIR-UOS en CIUF-CUD zijn, samen met de vakbonden, de enige indirecte actoren die hun budget voor 2008 effectief hebben zien dalen, daar waar de andere indirecte actoren, weliswaar ook geaffecteerd door de besparingen, toch nog een status quo ten aanzien van voorgaande jaren hebben kunnen behouden. Precies in het jaar waarin het tienjarig bestaan wordt gevierd, en de uitbouw van een professionele organisatie, met daaraan verbonden een internationaal netwerk, en waar met vol enthousiasme een aanvang werd genomen met de implementatie van allerlei nieuwe initiatieven, vervat in het vijfjarenplan voor 2008-2012, gebeurt dit. De eerder aangegane engagementen kunnen nog amper worden gehonoreerd. Bijgevolg is er momenteel voor nieuwe initiatieven ook volstrekt geen budgettaire ruimte meer.

Sabine de BETHUNE
Marleen TEMMERMAN
Hugo VANDENBERGHE
Patrik VANKRUNKELSVEN
Olga ZRIHEN
Francis DELPÉRÉE
Jacques BROTCHI.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


De Senaat,

Overwegende dat het algemene doel van ontwikkelingssamenwerking een duurzame, mensgerichte ontwikkeling in het Zuiden is en dat dit zich vertaalt in ontwikkelingsrelevante kenniscreatie, ontwikkeling van human resources, gemeenschappelijk onderzoek en capaciteitsopbouw in Noord en Zuid;

Overwegende het principe van de voorspelbaarheid van de hulp, waarbij een duurzame samenwerking vooropgesteld wordt, gebaseerd op langetermijnengagementen en -verbintenissen;

Overwegende het belang van een open, politieke dialoog, ook met de indirecte actoren, over het geheel van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in het algemeen, en de indirecte samenwerking in het bijzonder;

Verwijzende naar het engagement van de regering om 0,7 % van het BNI tegen 2010 aan ontwikkelingssamenwerking te besteden en daartoe een groeipad te respecteren;

Verwijzende naar het regeerakkoord van maart 2008 waarin duidelijk staat vermeld dat de bijkomende middelen voor ontwikkelingssamenwerking in de komende jaren evenwichtig moeten verdeeld worden over de verschillende actoren;

Rekening houdende met de expertise die onze universitaire en wetenschappelijke instellingen hebben opgebouwd met betrekking tot de bestrijding van de extreme armoede in het Zuiden, en de wetenschappelijke en persoonlijke interesse van de Belgische universiteiten en hogescholen tot duurzame samenwerking met instellingen in het Zuiden;

Rekening houdende met de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de universiteiten, hun functioneren als kenniscentra, thinkthanks en innovatoren, en hun vermogen en bereidheid om in een diversiteit van rollen een bijdrage te leveren tot de Belgische ontwikkelingssamenwerking;

Rekening houdende met het engagement van de universiteiten om na te gaan

— in welke mate de principes van de Verklaring van Parijs, en eventuele andere nieuwe hulpmodaliteiten, hun toepassing kunnen krijgen binnen de universitaire ontwikkelingssamenwerking;

— hoe de huidige organisatie en werking hier desgevallend kan en zal worden op afgestemd;

— hoe de universitaire samenwerking op efficiënte en effectieve wijze beter aansluiting kan vinden bij de programma's en initiatieven van andere Belgische en internationale donoren;

Vraagt de regering :

Inzake de universitaire ontwikkelingssamenwerking :

1. In de Belgische ontwikkelingssamenwerking de universitaire ontwikkelingssamenwerking haar rechtmatige plaats terug te geven, met respect voor de diversiteit aan rollen die de universiteiten in deze ontwikkelingssamenwerking kunnen en willen spelen, naast alle andere vormen van directe en indirecte samenwerking;

2. In het licht van de regeerverklaring een evenwichtig aandeel in de bijkomende middelen naar de 0,7 % van het BNI voor ontwikkelingssamenwerking te voorzien voor alle indirecte actoren, en de universitaire ontwikkelingssamenwerking in het bijzonder. Dit moet duidelijk vertaald en gegarandeerd worden in een groeipad voor de daartoe bestemde begrotingsartikelen in de meerjarenbegroting zodat VLIR-UOS en CIUF-CUD in staat zijn duurzame engagementen aan te gaan met partners in het Zuiden en op een duurzame wijze te investeren via een meerjarenplanning;

3. De kennis en de expertise van de universiteiten nuttig te gebruiken voor elk facet van het Belgische ontwikkelingsbeleid, zoals bijvoorbeeld

— bij de ontwikkeling van de beleids- en strategienota's voor het Belgische ontwikkelingssamenwerkingsbeleid, zij het algemeen, thematisch, geografisch dan wel sectorieel;

— bij de concretisering van de concentratielandenwerking (bijvoorbeeld creatie van landenexpertisecentra);

— bij de conceptualisering en operationalisering van het aangekondigd overlegplatform op het niveau van alle Belgische actoren;

— bij de bilaterale programma's van de BTC waarbij universiteiten in aanmerking zouden kunnen komen als wetenschappelijk adviseur of voor de uitvoering van opdrachten;

— bij de consultatieve vergaderingen met multilaterale instellingen;

— bij het (mede) formuleren, monitoren en evalueren van bilaterale, multilaterale en NGO-projecten of -programma's;

en hierdoor bij te dragen tot de optimalisatie en professionalisering van de Belgische ontwikkelingssamenwerking;

4. Een zekere vrijheid te waarborgen inzake het geografisch prioriteitenbeleid van de universiteiten en hogescholen om op deze wijze de Belgische ontwikkelingsexpertise zichtbaar te maken en te valoriseren, vernieuwing toe te laten en vooral om de bestaande samenwerking op een doordachte manier uit te faseren vooral met betrekking tot de gewezen partnerlanden;

5. In overleg met de koepelorganisaties de principes van de verklaring van Parijs te vertalen naar de context van de universitaire ontwikkelingssamenwerking en toe te passen, evenwel rekening houdend met de eigenheid van deze vorm van samenwerking;

6. In het kader van de programma's voor beleidsondersteunend onderzoek (zijnde de Onderzoeksplatformen voor Ontwikkelingssamenwerking van VLIR-UOS en de Groupes de Recherche en Appui aux Politiques de Coopération van CIUF-CUD) de nodige institutionele betrokkenheid én structuren te voorzien die de integratie en aanwending van de concrete beleidsadviezen binnen het Belgisch ontwikkelingssamenwerkingsbeleid mogelijk maken, stimuleren en garanderen;

7. Binnen de universitaire ontwikkelingssamenwerking een rechtmatige plaats te blijven garanderen voor sensibiliseringsinitiatieven en initiatieven met het oog op disseminatie van resultaten. Deze initiatieven die door de universiteiten en hogescholen worden genomen, zijn complementair aan wat de andere actoren op dit vlak doen, gelet op het feit dat een andere, specifieke doelgroep wordt beoogd — de academische gemeenschap in België — én dat ook de manier waarop aan sensibilisering wordt gedaan, hieraan is aangepast (op wetenschappelijke wijze);

8. In de geest van de Bolognaverklaring de universitaire ontwikkelingssamenwerking ook in het Franstalig landsgedeelte uit te breiden naar de hogescholen die in de Belgische associaties hun plaats hebben gevonden, daar waar ze een meerwaarde bieden.

24 juni 2008.

Sabine de BETHUNE
Marleen TEMMERMAN
Hugo VANDENBERGHE
Patrik VANKRUNKELSVEN
Olga ZRIHEN
Francis DELPÉRÉE
Jacques BROTCHI.

(1) Er zijn drie kanalen van ontwikkelingssamenwerking : de multilaterale samenwerking, de bilaterale samenwerking, en de indirecte samenwerking. De universitaire ontwikkelingssamenwerking hoort thuis onder de « indirecte samenwerking ».

(2) VLIR-UOS staat voor Vlaamse Interuniversitaire Raad — Universitaire Ontwikkelingssamenwerking.

(3) CIUF-CUD staat voor Conseil Interuniversitaire de la Communauté française — Commission universit aire pour le Développement.

(4) Daar waar de Vlaamse hogescholen toegang hebben tot VLIR-UOS-programma's, zijn de Franstalige hogescholen evenwel niet betrokken bij de CIUF-CUD-programma's.

(5) De Stuurgroep is het overlegorgaan tussen DGOS, kabinet van de minister voor ontwikkelingssamenwerking, en de betrokken indirecte actor.