4-740/3

4-740/3

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

13 MEI 2008


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen (II)

Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 130bis in het Wetboek van strafvordering teneinde de procedure voor regeling van rechtsgebied te vereenvoudigen

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden met het oog op de vereenvoudiging van de procedure inzake de regeling van rechtsgebied


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE JUSTITIE UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN MAHOUX EN SWENNEN


I. Inleiding

Dit wetsontwerp dat onder de verplicht bicamerale procedure valt, werd oorspronkelijk in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 52-1013/1).

Het werd door de Kamer van volksvertegenwoordigers aangenomen op 18 mei 2008, met 99 tegen 16 stemmen bij 30 onthoudingen.

Het werd op 9 mei 2008 naar de Senaat overgezonden.

De commissie voor de Justitie, aan wie de artikelen 8 tot 15 werden voorgelegd, heeft het wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 13 mei 2008.

Het wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 130bis in het Wetboek van strafvordering teneinde de procedure voor regeling van rechtsgebied te vereenvoudigen van mevrouw Taelman en de heer Verwilghen (stuk Senaat, nr. 4-320/1) en het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden met het oog op de vereenvoudiging van de procedure inzake de regeling van rechtsgebied van de heer Van Parys c.s. (stuk Senaat, nr. 4-612/1) hebben hetzelfde doel als de artikelen 9 en 10 van dit wetsontwerp, en werden dan ook met toepassing van artikel 56.3, tweede lid, van het Reglement, tegelijk behandeld.

II. Inleidende uiteenzetting door de minister van Justitie

De minister stipt aan dat de belangrijkste wijzigingen, wat Justitie betreft, de regeling van rechtsgebied betreft (artikelen 9 en 10). Het is niet toevallig dat deze problematiek, ook via wetsvoorstellen, aan het parlement wordt voorgelegd (cf. stuk Senaat, nrs. 4-320 en 4-612). De wijziging is vooral geïnspireerd door proceseconomische redenen. Er bestaat trouwens consensus binnen rechtsleer en rechtspraak om te stellen dat de huidige procedure van regeling van rechtsgebied te omslachtig is en aldus noch de slachtoffers, noch de samenleving, noch de rechten van verdediging dient. De in het wetsontwerp voorgestelde regeling werd gesuggereerd door de rechtsleer.

Regeling van rechtsgebied onderstelt dat er een geschil over rechtsmacht bestaat, een bevoegdheidsconflict dat de procesgang belemmert. Een rechter wijst een andere rechter als bevoegd aan, die zich op zijn beurt onbevoegd verklaart. Het vindt meestal zijn oorsprong in een tegenstrijdigheid tussen enerzijds de verwijzingsbeschikking van de raadkamer en anderzijds het vonnis van onbevoegdverklaring waarin wordt vastgesteld dat het misdrijf niet regelmatig is gecorrectionaliseerd of gecontraventionaliseerd.

Spreker verwijst naar de nota in verband met regeling van rechtsgebied die als bijlage bij het verslag namens de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers werd gepubliceerd (zie stuk Kamer, 52-1013/005, blz. 9-19). Op dit ogenblik heeft de bodemrechter de verplichting om aan de bij hem aanhangig gemaakte feiten hun wettelijke kwalificatie te geven. Indien hierover discussie bestaat, en er aldus een bevoegdheidsprobleem rijst, dient hij over te gaan tot de procedure van regeling van rechtsgebied, waarbij de zaak dient te worden overgezonden naar het Hof van Cassatie, die als enige bevoegd is om het rechtsgebied te regelen op grond van de artikelen 525 tot 540 van het Wetboek van strafvordering. Het voorliggende wetsontwerp reikt elementen aan om de rechter toe te laten bevoegd te blijven.

Artikel 11 van het wetsontwerp brengt een aantal wijzigingen aan in de bestaande personeelsformatie en vooral in de kaders van de griffies. Zij betreffen vooral technische rechtzettingen naar aanleiding van recente wetswijzigingen en wijzigen de personeelsformaties van de griffiers bij de rechtbanken van eerste aanleg, teneinde rekening te houden met de werking van de verschillende kamers in de strafuitvoeringsrechtbanken. De aanpassing dient te gebeuren in de tweede Franstalige kamer te Brussel, de tweede kamer te Gent, Luik en Antwerpen. Artikel 12 van het wetsontwerp schrapt de graad van adjunct-griffier.

Ter zijde werpt de minister hier de vraag op of kaders van rechtbanken wel degelijk bij wet dienen te worden vastgesteld.

Artikel 13 betreft het elektronisch toezicht en voert een nieuwe herroepingsgrond in zodat het parket kan optreden indien het vastgestelde programma niet wordt nageleefd. De vorige minister van Justitie besliste immers het elektronisch toezicht los te koppelen van de gevangenissen en onder te brengen bij de justitiehuizen. Dit had tot gevolg dat een aantal reactiemogelijkheden niet meer mogelijk waren.

Artikelen 14 en 15 van dit ontwerp betreffen wijzigingen aan de programmawet van 27 december 2006.

Artikel 14 voert opnieuw de bepaling in die ertoe strekt een boete op te leggen bij weigering tot medewerking door een dienstverlener of een deskundige die door Justitie wordt opgevorderd, en dit in het belang van de slachtoffers. Spreker verwijst naar het nemen van bloedstalen door geneesheren. Genoteerd zij evenwel dat later nog andere maatregelen zullen moeten worden getroffen, zowel op pecuniair vlak als op deontologisch vlak. De minister verbindt zich ertoe in het najaar verslag uit te brengen over de hierover gevoerde onderhandelingen.

Artikel 15 betreft de termijn voorzien voor de bevestiging van het besluit houdende het algemeen reglement op de gerechtskosten in strafzaken. Deze termijn wordt hier op 24 maanden gebracht, gelet op de voorbije lange regeringsonderhandelingen.

III. Bespreking

De heer Vankrunkelsven verwijst, met betrekking tot de regeling van rechtsgebied, naar de twee toegevoegde wetsvoorstellen (stuk Senaat, nr. 4-320/1 en stuk Senaat nr. 4-612/1) Behandelen deze dezelfde problematiek, zodat men deze als vervallen mag beschouwen bij aanneming van het wetsontwerp ?

Wat betreft het wetsvoorstel. nr. 4-612 antwoordt de heer Van Parys bevestigend en stemt ermee in het wetsontwerp van de regering als basis voor de bespreking te nemen. Het is de bedoeling aan de bodemrechter toe te laten juist te kwalificeren, zonder zich onbevoegd te hoeven verklaren. Er bestaat hierover een algemene consensus, ook binnen het Hof van cassatie. Het wetsontwerp biedt een pragmatische conflictoplossing, waarbij alle partijen voordeel hebben. Spreker kan zich terugvinden in het initiatief van de regering.

De heer Mahoux wenst te weten wat de minister denkt over het ontworpen artikel 14 betreffende de weigering van dienstverlenende personen om gevolg te geven aan de opdracht waarvoor zij gevorderd zijn. Er kunnen immers gegronde redenen zijn om dit te doen. Dit raakt in het algemeen het probleem van het deskundigenonderzoek.

De minister antwoordt dat deze bepaling niet nieuw is. Zij heeft zeer lang bestaan, totdat men de wet van 1 juni 1846 heeft opgeheven. Alle algemene beginselen van het strafrecht zijn in deze van toepassing, met inbegrip van de verschonings- en rechtvaardigingsgronden.

De heer Mahoux vraagt of het bedrag van de vergoedingen voor deskundigenonderzoeken een reden tot weigering kan zijn.

De minister antwoordt ontkennend. Het staat echter in de eerste plaats aan het openbaar ministerie om te bepalen of vervolging al dan niet gewenst is, en dan aan de rechter om te beslissen of een veroordeling moet worden uitgesproken, zoals gezegd rekening houdend met alle beginselen van het strafrecht. De minister is er trouwens van overtuigd dat de kwestie van de vergoeding van deskundigen herbekeken moet worden, en hij werkt eraan. In de Kamercommissie leek het belangrijkste probleem voor de betrokken artsen echter niet dit te zijn, maar wel de deontologische kwesties. De minister heeft er zich toe verbonden om, samen met de minister die bevoegd is voor gezondheidszorg, de artsen hierover te raadplegen. In de huidige toestand is de kans aanzienlijk dat de belangen van de slachtoffers in het gedrang komen.

De heer Vankrunkelsven begrijpt de bezorgdheid van de minister naar een snelle oplossing te zoeken voor dit probleem. Spreker vraagt echter ook de grond van de zaak nader te onderzoeken. Er bestaat immers een grote wrevel bij artsen, die in een wachtperiode opgevorderd worden om bloed af te nemen bij hun cliënten. Dit leidt tot een zeer confronterende situatie waarbij de arts enerzijds vertrouwenspersoon is, en anderzijds optreedt in een beschuldigende rol. Bij een interpellatie van de minister van Binnenlandse Zaken in een vorige legislatuur, naar aanleiding van een incident (een weigerende arts in Ertvelde), suggereerde spreker een soort « positieve lijst » op te stellen van artsen die bereid zijn in dergelijke omstandigheden een bloedafname te verrichten.

Spreker noteert dat de minister van Justitie alvast bereid is naar een oplossing te zoeken.

De minister wijst erop dat het aangekaarte probleem helemaal niet nieuw is.

De heer Vankrunkelsven is zich daarvan bewust en uit geen persoonlijk verwijt ten aanzien van de huidige minister van Justitie. Naar aanleiding van een vastgestelde lacune, is het probleem nu weer aan de orde.

De heer Mahoux neemt er akte van dat de minister de zopas aangehaalde problemen wil oplossen. De ontwerptekst is niet onbelangrijk, aangezien hij een straf in algemene zin invoert, zonder specifieke gevallen te regelen. Spreker vindt het weigeren van bijvoorbeeld een bloedafname van een mogelijke patiënt van een arts, eventueel volkomen gerechtvaardigd.

De heer Vandenberghe meent dat men de weigering moet lezen als een « onwettige weigering ». Indien de arts een wettige rechtvaardigings- of verschoningsgrond kan inroepen, kan hij uiteraard weigeren.

De minister verwijst naar de bestaande wetgeving op dat vlak.

Wat betreft de uitbreiding van de kaders van de griffiers, onderlijnt de heer Van Parys het belang van de uitbreiding ten behoeve van de strafuitvoeringsrechtbanken. Er werd in het verleden immers vastgesteld dat het bestaande kader nooit zou toelaten de werklast van de strafuitvoeringsrechtbanken aan te pakken.

Een en ander leidt ertoe dat de behandeling van dossiers met betrekking tot de strafuitvoering sneller zal kunnen verlopen.

Men zal trouwens geconfronteerd worden met de problematiek van de uitbreiding van de bevoegdheden van de strafuitvoeringsrechtbank met betrekking tot de kortgestraften (minder dan 3 jaar) en de geïnterneerden, waardoor de werklast aanzienlijk zal toenemen. Spreker begrijpt dat de minister in zijn beleidsnota heeft gesteld dat deze bevoegdheidsuitbreiding zal worden uitgesteld om een « flessenhalseffect » te voorkomen, en tevens rekening houdend met de overbevolking van de gevangenissen.

De uitbreiding van de kaders van de griffiers komt ook tegemoet aan het probleem van de strafuitvoeringsrechtbank van Gent die bevoegd was voor de gevangenis van Hasselt, met alle gevolgen vandien op het vlak van mobiliteit en veiligheid van het transport van de gedetineerden. Dit was duidelijk geen element van goed bestuur.

Wat betreft het elektronisch toezicht, onderstreept spreker het belang van de genomen maatregel waardoor het elektronisch toezicht wordt hersteld in zijn oorspronkelijke optie en functie, namelijk niet enkel het toezicht in de strikte zin van het woord, « monitoring », maar ook de begeleiding, die een essentieel onderdeel vormt van de re-integratie. De persoon die onder elektronisch toezicht staat kan begeleid worden en er kan worden toegezien op de naleving van de woorden. Aldus wordt het elektronisch toezicht een interessant element van de alternatieve straf en betekent het wetsontwerp een stap naar het elektronisch toezicht als autonome straf als passende reactie op bepaalde vormen van delinkwent gedrag. Spreker hoopt dat deze evolutie naar een alternatieve bestraffing kan worden voortgezet.

IV. Stemmingen

De artikelen 8 tot en met 15 worden achtereenvolgens aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Het geheel van de naar de commissie voor de Justitie verzonden artikelen wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.

Bijgevolg vervallen wetsontwerpen nrs. 4-320/1 en 4-612/1.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Philippe MAHOUX.
Guy SWENNEN.
Patrik VANKRUNKELSVEN.

De door de Commissie aangenomen tekst is dezelfde als het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden ontwerp (zie stuk Kamer nr. 52-1013/6)