4-748/1 | 4-748/1 |
13 MEI 2008
Dat erfenissen een bron zijn van betwistingen en ruzie voor het leven tussen de erfgenamen wordt sinds jaar en dag blijkbaar ervaren als een niet te vermijden fenomeen in onze samenleving. Uit een recente enquête van de krant De Tijd — bijlage Netto (9 juni 2007) blijkt het om ronduit indrukwekkende aantallen ruzies te gaan. Van de tien ondervraagden die ooit al een erfenis ontvingen, zijn er niet minder dan vier die daarover ruzie hadden of nog hebben met een andere erfgenaam. Net niet de helft wordt dus tengevolge van een erfenis geconfronteerd met ruzie. Die ruzie blijkt bovendien in liefst zes van de tien gevallen te leiden tot een blijvende verbreking van de familiebanden. In de Nederlandse Volkskrant werd op vrijdag 1 april 2005 op basis van een onderzoek van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) gesteld dat in ruim een kwart van de families ruzie ontstaat over de erfenis en dat het steeds vaker voorkomt. KNB kwam tot die conclusie op basis van een onderzoek bij meer dan honderd leden. Tien procent van de bevraagde notarissen stelde zelfs dat het bij de helft van de erfenissen tot ruzies komt. Een ander Nederlands onderzoek (Het Volk 10 april 2007) kwam ook tot de vaststelling dat erfenisverdelingen in een kwart van de families tot ruzie of breuk leidt. Familietherapeute Else-Marie van den Eerenbemt ondervroeg 1 821 mensen in dat verband. Als men daarbij voor ogen houdt dat de familieleden en rechtstreekse omgeving van de erfgenamen bij wijze van spreken participeren in die ruzies en er ook nog rekening mee houdt dat zogezegde opgeloste ruzies niet in de cijfers vervat zitten doch wel een blijvende onderhuidse wrevel veroorzaakt hebben, dan is het duidelijk dat erfenissen een bron van verzuring zijn tussen een gigantisch hoog aantal mensen in onze samenleving en blijkbaar ook in Nederland.
De Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen bevestigt de omvang van de erfenisruzies. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal gerechtelijke procedures inzake erfenissen, doch een rondvraag leert dat het niet om bijzonder grote aantallen gaat. De erfgenamen opteren na een relatief korte periode of na jarenlang geruzie voor de afhandeling en verkiezen het zekere boven het onzekere, willen een lange en kostelijke gerechtelijke procedure vermijden en tegelijkertijd een punt zetten achter een pijnlijke ervaring van kommer en kwel, ergernis en andere ellende. Toch doet deze vaststelling niets af aan het feit dat het geschetste kwaad van de onherstelbare geslagen wonden een brede maatschappelijke realiteit is die van de vele vechterfenissen. In de volksmond worden veelal de opgekropte wrijvingen die al lang in familieverband sluimeren en die aan de oppervlakte komen bij het openvallen van een erfenis als oorzaak aangewezen. Diezelfde volksmond stelt dat geld en hebzucht altijd wel doen vechten. Ongetwijfeld bevatten die stellingen een kern van waarheid. Andere verklaringen van de (toenemende) erfenisruzies zijn volgens geciteerde Nederlandse onderzoeken divers van aard en zijn voorzeker van toepassing als verklaring van heel wat vechterfenissen in ons land : mondigere burgers, lossere familiebanden, een algemene « verruwing » van onze samenleving, een groeiend aantal stiefoudersituaties en nieuwsamengestelde gezinnen in het algemeen en het ontbreken van een testament.
Uit een grondige studie van ons erfrecht blijkt daarnaast een andere onthutsende waarheid met name onze wetgeving inzake het erfrecht is de oorzaak van heel veel erfenisruzies.
Ofwel omdat ze achterhaald is, aangezien deze wetgeving nog uit de Napoleontische tijd dateert; ofwel omdat de wetgeving onduidelijk is; ofwel ze ronduit van aard is om ruzie te veroorzaken. Niemand zal tegenspreken dat het de plicht is van de wetgever om elke onderdeel in het erfrecht dat aanzet of verplicht tot vechterfenissen te schrappen of te veranderen. Er is echter meer, de uitdaging moet groter zijn : waarom geen bepalingen in ons erfrecht opnemen die erop gericht zijn ruzies te voorkomen ? Zo een wetgevende vernieuwing moet hand in hand gaan met een algemene modernisering van ons erfrecht, die voluit oog heeft voor een heel nieuwe maatschappelijke werkelijkheid.
Huidig voorstel is onderdeel van een reeks wetsvoorstellen die in dat verband een effectieve trendbreuk willen realiseren.
Voorwerp van huidig wetsvoorstel betreft artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel regelt met een algemene bepaling de wijze waarop het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot en van de langstlevende wettelijk samenwonende dient te worden omgezet als de voorwaarden daartoe zijn vervuld. Volgens dat artikel wordt het vruchtgebruik berekend volgens de waarde op de dag van de omzetting. Bij die waardering wordt onder meer en naargelang van de omstandigheden rekening gehouden met de waarde en de opbrengst van de goederen, de eraan verbonden schulden en lasten en de vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker.
In de praktijk blijkt dat de richtlijnen die de wetgever in dit artikel poneert, te vaag zijn. Deze vaagheid is een bron van ruzie en betwisting.
Voor alle duidelijkheid wensen we hier te benadrukken dat huidig wetsvoorstel in geen enkel opzicht afbreuk wil doen, of een verandering wil realiseren, aan de bestaande mogelijkheden tot omzetting van het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot of van de langstlevende wettelijk samenwonende.
Met de wet van 14 mei 1981 (Belgisch Staatsblad van 27 mei 1981) heeft de wetgever de essentiële belangen van de langstlevende echtgenoot willen veiligstellen :
— wanneer de overledene afstammelingen, geadopteerde kinderen of afstammelingen van deze achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap;
— wanneer de overledene andere erfgenamen achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van het deel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen en het vruchtgebruik van diens eigen vermogen;
— wanneer de overledene geen erfgerechtigden achterlaat, verkrijgt de langstlevende echtgenoot de volle eigendom van de gehele nalatenschap.
Zonder in detail te gaan op alle voorwaarden en modaliteiten van de omzetting van het aldus bekomen vruchtgebruik door de langstlevende echtgenoot, is het belangrijk te verwijzen naar artikel 745quater, § 1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek : wanneer de blote eigendom aan de afstammelingen van de vooroverleden echtgenoot, aan zijn geadopteerde kinderen of aan de afstammelingen van dezen toekomt, kan de langstlevende echtgenoot of één van de blote eigenaars vorderen dat het vruchtgebruik geheel of ten dele wordt omgezet, hetzij in de volle eigendom van met vruchtgebruik belaste goederen, hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geïndexeerde rente. Bijzonder belangrijk is het daarbij aan te stippen dat het vruchtgebruik van het onroerend goed dat bij het openvallen van de nalatenschap het gezin tot voornaamste woning diende en van het daarin aanwezige huisraad, niet kan worden omgezet dan met instemming van de langstlevende echtgenoot.
Met de wet van 28 maart 2007 creëerde de wetgever een erfrecht ab intestato voor samenwonenden, zij het uitsluitend voor samenwonenden die een verklaring van wettelijke samenwoning hebben afgelegd, zoals ingevoerd door de wet van 23 november 1998.
Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende heeft enkel betrekking op het vruchtgebruik van het onroerend goed dat tijdens het samenwonen het gezin tot gemeenschappelijke verblijfplaats diende en van het huisraad dat zich daarin bevindt.
Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende is dus overduidelijk een stuk beperkter dan dat van de langstlevende echtgenoot.
Inzake de mogelijkheid tot omzetting van het vruchtgebruik, verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende dezelfde rechten als de langstlevende echtgenoot om te vorderen dat het vruchtgebruik wordt omgezet hetzij in volle eigendom van met vruchtgebruik belaste goederen, hetzij in een geldsom, hetzij in een gewaarborgde en geïndexeerde rente. Ook kan het vruchtgebruik van het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning diende en van het zich daarin bevindende huisraad, op verzoek van de blote eigenaar niet worden omgezet dan met instemming van de langstlevende wettelijk samenwonende.
De nieuwe wet verwijst inzake de mogelijkheid tot omzetting van het vruchtgebruik naar de regels inzake het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot (artikel 745quater tot 745septies van het Burgerlijk Wetboek) en verklaart deze bepalingen van overeenkomstige toepassing voor de langstlevende wettelijk samenwonende.
De geschetste omzetting van het vruchtgebruik kan op verschillende manieren gebeuren. De meest gebruikte methode is zonder twijfel de afkoop van het vruchtgebruik tegen een bedrag dat de verdisconteerde waarde van de jaarlijkse opbrengst van het vruchtgebruik voorstelt.
In de praktijk worden echter verschillende regels, standpunten en tabellen gebruikt om tot de omzetting van het vruchtgebruik over te gaan. Het grote probleem is de waardebepaling van het vruchtgebruik. Het uitgangspunt is dat het vruchtgebruik wordt berekend volgens de waarde op de dag van de omzetting. Bij die oefening wordt onder meer en ook in functie van de omstandigheden, rekening gehouden met de waarde en de opbrengst van de goederen, de eraan verbonden schulden en lasten en de vermoedelijke levensduur van de vruchtgebruiker, dit alles volgens de bepalingen van artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek. Deze wettelijke criteria zijn zo ruim dat men nauwelijks over een honkvast uitgangspunt beschikt. Er zijn wel zogenaamd gevestigde forfaitaire tabellen voorhanden, maar de notaris kan ook niet zomaar in alle gevallen en onder gelijk welke omstandigheden automatisch een beroep doen op die tabellen.
Er worden volgens een synthese van professor Verstraete in de rechtsleer een hele reeks richtsnoeren geponeerd :
— men moet rekening houden met het netto-inkomen van de goederen; hierbij rijst de vraag hoe men zal schatten als een bepaald goed geen inkomsten oplevert (kunstwerken of soms belangrijke aandelenpakketten waarop zware erfenisrechten werden betaald) of zelfs een negatief inkomen (perceel bouwgrond bijvoorbeeld) genereert.
— men moet rekening houden met de normale opbrengst : het is mogelijk dat de rentevoeten op een gegeven ogenblik zeer hoog of abnormaal laag zijn; de omzetting heeft normaal gevolgen voor vele jaren zodat men geen misbruik mag maken van de situatie op een bepaald ogenblik om zich ongerechtvaardigd te verrijken ten koste van de andere, noch langs de kant van de titularis van het vruchtgebruik, noch langs de kant van de blote eigenaars;
— om dezelfde reden zou men bij een partiële omzetting een schatting kunnen/moeten maken van de gemiddelde opbrengst van alle met vruchtgebruik bezwaarde goederen; in een aantal gevallen houdt men rekening met een potentieel netto-inkomen van 3 à 4 %, afhankelijk van de op dat ogenblik geldende rentevoeten, en zo verder;
— de opbrengst is echter niet het enige criterium : er zal bijkomend ook rekening gehouden moeten worden met de normale verkoopwaarde van het goed;
— uiteraard dient ook rekening gehouden met de vermoedelijke levensverwachting van de vruchtgebruiker op het ogenblik van de omzetting, waarbij niet alleen de meest recente sterftetabellen moeten gehanteerd worden maar waarbij ook in sommige omstandigheden rekening kan worden gehouden met de werkelijke gezondheidstoestand van de vruchtgebruiker, tenminste, volgens sommige rechtspraak althans, om de levensverwachting lager in te schatten en niet omgekeerd.
De schatting zal steeds in vraag kunnen gesteld worden, de omzetting blijft steeds een twistappel van formaat. Er zijn wel de LEDOUX-tabellen, maar deze zijn wettelijk niet opgelegd en het hangt van de goodwill van de betrokken partijen af of men op die basis al dan niet tot een akkoord komt.
Het is zonneklaar dat dergelijke onduidelijkheid een bron van ruzies en betwisting is, met een onnodig aanslepend conflict tot gevolg. Een duidelijk voorbeeld van hoe een onduidelijke wet een bron is van vechterfenissen. Het is dus duidelijk noodzakelijk en dringend dat de rechtsonzekerheid in deze vervangen wordt door een vaststaande rechtlijnige en eenvormige regelgeving.
Daarom wordt voorgesteld dat de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na raadpleging van de Koninklijke Federatie vanhet Belgisch Notariaat, de nadere regels bepaalt voor de omzetting van het vruchtgebruik, overeenkomstig artikel 745sexies, § 3, van het Burgerlijk Wetboek.
Op dezelfde wijze worden deze regels dan jaarlijks herzien en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
Er wordt geopteerd voor een advies door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, omdat deze beroepsgroep bijzonder nauw betrokken is bij de gevallen van omzetting van vruchtgebruik, en zonder meer beschikt over alle actuele informatie en evoluties ter zake. Uiteraard kan de uitvoerende macht ook bijkomende adviezen inwinnen bij deskundigen. In heel wat rechtsleer wordt trouwens al lang gepleit voor duidelijkere en preciezere richtlijnen die eventueel door een interdisciplinaire werkgroep zouden worden uitgewerkt. In dit voorstel wordt er van uitgegaan dat in het advies van de Koninklijke Federatie van de Belgische Notarissen een synthese zal gemaakt worden van de visie van alle deskundigen ter zake. De jaarlijkse actualisering is dan weer een waarborg om middels de vastgestelde criteria gelijke tred te houden met de recentste evoluties op diverse vlakken.
Guy SWENNEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 745sexies van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 14 mei 1981, wordt aangevuld met een paragraaf 5, luidende :
« § 5. De Koning bepaalt de nadere regels voor de omzetting van het vruchtgebruik overeenkomstig § 3 bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na raadpleging van de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
Op dezelfde wijze worden deze regels jaarlijks herzien en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. »
18 april 2008.
Guy SWENNEN. |