4-724/1 | 4-724/1 |
30 APRIL 2008
Dat erfenissen een bron zijn van betwistingen en ruzie voor het leven tussen de erfgenamen wordt sinds jaar en dag blijkbaar ervaren als een niet te vermijden fenomeen in onze samenleving. Uit een recente enquête van de krant De Tijd — bijlage Netto (9 juni 2007) blijkt het om ronduit indrukwekkende aantallen ruzies te gaan. Van de tien ondervraagden die ooit al een erfenis ontvingen, zijn er niet minder dan vier die daarover ruzie hadden of nog hebben met een andere erfgenaam. Net niet de helft wordt dus tengevolge van een erfenis geconfronteerd met ruzie. Die ruzie blijkt bovendien in liefst zes van de tien gevallen te leiden tot een blijvende verbreking van de familiebanden. In de Nederlandse Volkskrant werd op vrijdag 1 april 2005 op basis van een onderzoek van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) gesteld dat in ruim een kwart van de families ruzie ontstaat over de erfenis en dat het steeds vaker voorkomt. KNB kwam tot die conclusie op basis van een onderzoek bij meer dan honderd leden. Tien procent van de bevraagde notarissen stelde zelfs dat het bij de helft van de erfenissen tot ruzies komt. Een ander Nederlands onderzoek (Het Volk 10 april 2007) kwam ook tot de vaststelling dat erfenisverdelingen in een kwart van de families tot ruzie of breuk leidt. Familietherapeute Else-Marie van den Eerenbemt ondervroeg 1821 mensen in dat verband. Als men daarbij voor ogen houdt dat de familieleden en rechtstreekse omgeving van de erfgenamen bij wijze van spreken participeren in die ruzies en er ook nog rekening mee houdt dat zogezegde opgeloste ruzies niet in de cijfers vervat zitten doch wel een blijvende onderhuidse wrevel veroorzaakt hebben, dan is het duidelijk dat erfenissen een bron van verzuring zijn tussen een gigantisch hoog aantal mensen in onze samenleving en blijkbaar ook in Nederland.
De Koninklijke Federatie van Belgische Notarissen bevestigt de omvang van de erfenisruzies. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het aantal gerechtelijke procedures inzake erfenissen, doch een rondvraag leert dat het niet om bijzonder grote aantallen gaat. De erfgenamen opteren na een relatief korte periode of na jarenlang geruzie voor de afhandeling en verkiezen het zekere boven het onzekere willen, een lange en kostelijke gerechtelijke procedure vermijden en tegelijkertijd een punt willen zetten achter een pijnlijke ervaring van kommer en kwel, ergernis en andere ellende. Toch doet deze vaststelling niets af aan het feit dat het geschetste kwaad van de onherstelbare geslagen wonden een brede maatschappelijke realiteit is : die van de vele vechterfenissen. In de volksmond worden veelal de opgekropte wrijvingen die al lang in familieverband sluimeren en die aan de oppervlakte komen bij het openvallen van een erfenis als oorzaak aangewezen. Diezelfde volksmond stelt dat geld en hebzucht altijd wel doen vechten. Ongetwijfeld bevatten die stellingen een kern van waarheid. Andere verklaringen van de (toenemende) erfenisruzies zijn volgens geciteerde Nederlandse onderzoeken divers van aard en zijn voorzeker van toepassing als verklaring van heel wat vechterfenissen in ons land : mondigere burgers, lossere familiebanden, een algemene « verruwing » van onze samenleving, een groeiend aantal stiefoudersituaties en nieuwsamengestelde gezinnen in het algemeen en het ontbreken van een testament.
Uit een grondige studie van ons erfrecht blijkt daarnaast een andere onthutsende waarheid met name onze wetgeving inzake het erfrecht is de oorzaak van heel veel erfenisruzies.
Ofwel omdat ze achterhaald is, aangezien deze wetgeving nog uit de Napoleontische tijd dateert; ofwel omdat de wetgeving onduidelijk is; ofwel ze ronduit van aard is om ruzie te veroorzaken. Niemand zal tegenspreken dat het de plicht is van de wetgever om elke onderdeel in het erfrecht dat aanzet of verplicht tot vechterfenissen te schrappen of te veranderen. Er is echter meer, de uitdaging moet groter zijn : waarom geen bepalingen in ons erfrecht opnemen die erop gericht zijn ruzies te voorkomen ? Zo een wetgevende vernieuwing moet hand in hand gaan met een algemene modernisering van ons erfrecht, die voluit oog heeft voor een heel nieuwe maatschappelijke werkelijkheid.
Huidig voorstel is onderdeel van een reeks wetsvoorstellen die in dat verband een effectieve trendbreuk willen realiseren.
Dit wetsvoorstel poogt een oplossing te bieden voor de vele betwistingen die worden veroorzaakt door een combinatie van onaangepaste wettelijke bepalingen, enerzijds, en een ongepaste gangbare praktijk in de verzekeringssector, anderzijds.
Artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt met betrekking tot de levensverzekering dat in de mate dat geen begunstigde is aangewezen (of wanneer de aanwijzing van de begunstigde geen gevolgen kan hebben of herroepen is), de verzekeringsprestatie verschuldigd is aan de verzekeringnemer of aan zijn nalatenschap.
Deze bepaling stelt heel wat praktische problemen doordat de verzekeringsmaatschappijen een standaardformule gebruiken volgens welke de begunstigde de « wettige erfgenamen » zijn. Dat is meer bepaald het geval indien slechts erfgenamen in een verre lijn tot de erfenis geroepen worden en de erflater een testament opgesteld heeft ten voordele van een andere persoon.
Een voorbeeld uit de praktijk, dat volgens onze informatie wekelijks voorkomt, kan deze problematiek verduidelijken :
Oom Jozef heeft geen kinderen maar woont niet minder dan 35 jaar samen met Eva, zijn levenspartner. Hij heeft zijn spaargelden in een levensverzekeringscontract geplaatst, zoals deze vaak worden aangeboden door bijvoorbeeld bankinstellingen. Het voorgedrukte contract voorziet dat ingeval van overlijden, de begunstiging van het contract wordt toegekend aan de echtgenoot, bij gebrek, aan de afstammelingen, en ten slotte, bij gebrek, aan de wettelijke erfgenamen. Hij heeft een testament opgesteld in het voordeel van zijn levenspartner, maar dit belet niet dat de verzekeringsinstelling beweert dat het voordeel van het contract moet toekomen aan de wettelijke erfgenamen.
Om deze situatie recht te zetten heeft de testamentair bevoordeelde persoon geen andere keuze dan een rechtszaak op te starten voor de rechtbank, met uiteraard de kosten en vertraging van dien.
Daarom stellen wij voor om deze situatie wettelijk recht te trekken door artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst in die zin te wijzigen dat de wil van de erflater gerespecteerd wordt.
Zoals in het aangehaalde voorbeeld duidelijk naar voren komt, is het niet de bedoeling van de erflater als het ware wildvreemden te laten genieten van de verzekeringspremie, maar wel de hem het meest dierbare persoon. Vaak is het immers zo dat ingevolge het vernauwen van de traditionele familie de erflater tijdens het leven geen of nauwelijks contact heeft met de verre wettige erfgenamen.
Om die realiteit en de werkelijke wens van de erflater te eerbiedigen, wordt voorgesteld om artikel 107 te wijzigen zodat ingeval er geen echtgenoot en/of kinderen tot de erfenis geroepen worden, de (eventuele) testamentaire erfgenaam het voordeel van de verzekering geniet, eerder dan de wettige erfgenamen. Indien meer personen testamentair bevoordeeld worden, wordt de premie a rato van ieders testamentair deel toebedeeld.
Guy SWENNEN. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 107 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst wordt vervangen als volgt :
« Art. 107. — Geen begunstigde of algemene aanwijzing van begunstigde.
Wanneer bij de verzekering geen begunstigde is aangewezen of de aanwijzing de wettige erfgenamen betreft en de erfenis noch aan de echtgenoot noch aan de afstammelingen in de neerdalende lijn toevalt, is de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de verzekeringnemer of, in voorkomend geval, aan zijn testamentaire erfgenamen, waarbij het uit te keren bedrag in verhouding tot het testamentaire erfdeel van elk van hen evenredig verdeeld wordt.
In het geval dat geen testament werd opgemaakt, is de verzekeringsprestatie verschuldigd aan de wettige erfgenamen. »
18 april 2008.
Guy SWENNEN. |