4-612/1

4-612/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

5 MAART 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden met het oog op de vereenvoudiging van de procedure inzake de regeling van rechtsgebied

(Ingediend door de heer Tony Van Parys c.s.)


TOELICHTING


Regeling van rechtsgebied onderstelt dat er een geschil over rechtsmacht bestaat dat de procesgang belemmert (1) .

Op grond van de artikelen 525 tot 540 van het Wetboek van strafvordering is het Hof van Cassatie in beginsel (2) als enige bevoegd om het rechtsgebied te regelen (3) .

Het negatief conflict komt het meest voor; het veronderstelt dat een rechter een andere als bevoegde rechter aanwijst en dat laatstgenoemde zich vervolgens onbevoegd verklaart (4) .

Het vindt meestal zijn oorsprong in een tegenstrijdigheid tussen, enerzijds, de verwijzingsbeschikking van de raadkamer en, anderzijds, het vonnis of arrest van onbevoegdverklaring waarin wordt vastgesteld dat het misdrijf niet regelmatig is gecorrectionaliseerd of gecontraventionaliseerd.

De procedurele complicatie die de regeling van rechtsgebied impliceert vertraagt de procesgang en verlengt nodeloos het proces.

De proceseconomie, de snelheid en de efficiëntie van de rechtspleging gebieden dat de feitenrechter, wanneer hij vaststelt dat bij hem ofwel een correctionaliseerbare misdaad die niet gecorrectionaliseerd is ofwel een wanbedrijf dat niet gecontraventionaliseerd is aanhangig gemaakt is, zich niettemin bevoegd kan verklaren indien hij van oordeel is dat er verzachtende omstandigheden of een verschoningsgrond dienen te worden aangenomen die rechtvaardigen dat er respectievelijk slechts correctionele straffen of politiestraffen dienen te worden uitgesproken. Daarentegen zou het Hof van Cassatie bevoegd blijven indien de feitenrechter van oordeel is dat er geen verzachtende omstandigheden bestaan.

Deze suggestie, die in de rechtsleer werd gemaakt (5) , werd overgenomen door de werkgroep die in het Hof van Cassatie werd opgericht over het wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht (6) en door het openbaar ministerie bij het Hof van Cassatie (7) . Het voorstel werd goedgekeurd door de commissie voor de Justitie van de Senaat (8) .

Het zou trouwens wenselijk zijn dat de correctionele rechter bij wie een correctionaliseerbare misdaad aanhangig gemaakt is door middel van een dagvaarding of oproeping door het openbaar ministerie waarin de verzachtende omstandigheden of de verschoningsgrond niet worden vermeld, die omstandigheden of die verschoningsgrond zelf zou kunnen aannemen in plaats van zich onbevoegd te verklaren.

Hetzelfde geldt voor de politierechter bij wie door middel van een dagvaarding of een oproeping door het openbaar ministerie waarin de verzachtende omstandigeden niet worden vermeld, een wanbedrijf aanhangig gemaakt is dat niet tot zijn volstrekte bevoegdheid behoort.

Ter verbetering van de procedure is het aangewezen de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden te wijzigen. Met dat doel zou een derde lid kunnen worden ingevoerd in de artikelen 3 en 5 van voornoemde wet (9) .

Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE
Pol VAN DEN DRIESSCHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 3 van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden wordt aangevuld met het volgende lid :

« De correctionele rechtbank kan zich bevoegd verklaren door de verzachtende omstandigheden of de verschoningsgrond aan te nemen wanneer zij vaststelt dat de bij haar aanhangig gemaakte misdaad niet is gecorrectionaliseerd en daarvoor in aanmerking komt op grond van artikel 2, derde lid.

Art. 3

Artikel 5 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :

« De politierechtbank kan zich bevoegd verklaren door de verzachtende omstandigheden aan te nemen die de raadkamer of het openbaar ministerie hebben verzuimd te vermelden bij de aanhangigmaking van het in artikel 4, eerste lid, omschreven feit. »

26 februari 2008.

Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE
Pol VAN DEN DRIESSCHE.

(1) Cass. 7 januari 1987 nr. 268.

(2) Behalve in de bijzondere gevallen bedoeld in artikel 540 van het Wetboek van strafvordering : dan is een hof van beroep of een rechtbank van eerste aanleg bevoegd.

(3) Cass. 2 december 2003 nr. 610.

(4) Cass. 9 januari 2007, in de zaak P.06 1467.N.

(5) G. Steffens, « Les règlements de juges en matière pénale et la lutte contre l'arriéré judiciaire », J.T., 2004, p. 613.

(6) Stuk dat op 12 november 2004 werd toegezonden aan de Senaat.

(7) « De lege ferenda — Voorstellen van het openbaar ministerie », in Verslag van het Hof van Cassatie 2004, Brussel, uitg. Belgisch Staatsblad, 2005, p. 337.

(8) Wetsvoorstel houdende het Wetboek van strafprocesrecht; tekst goedgekeurd door de commissie voor de Justitie, (doc. Senaat, nr. 3-450/21, 2005-2006 (artikelen 232 en 234, derde lid).

(9) Op het vlak van de wetgevingstechniek rijst de vraag of artikel 182 van het Wetboek van strafvordering derhalve niet als volgt zou moeten worden gewijzigd : « Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 3, derde lid, van de wet van 4 oktober 1867 op de verzachtende omstandigheden, zal de rechtbank in correctionele zaken kennis nemen van de wanbedrijven die tot haar bevoegdheid behoren ... ».