4-595/1

4-595/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

29 FEBRUARI 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 387ter van het Burgerlijk Wetboek, houdende invoering van de omgangsbuddy om het omgangsrecht tussen ouders en kinderen te waarborgen

(Ingediend door de heer Guy Swennen)


TOELICHTING


De wet van 18 juli 2006 tot het bevoorrechten van een gelijkmatig verdeelde huisvesting van het kind van wie de ouders gescheiden zijn en tot regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake huisvesting van het kind, creëerde een aantal nieuwe mogelijkheden, teneinde het omgangsrecht tussen ouders en kinderen na scheiding beter te waarborgen.

Het inschrijven in het Burgerlijk Wetboek van het principe dat de rechtbank bij gebrek aan akkoord tussen de ouders, ingeval van gezamenlijk ouderlijk gezag, op vraag van minstens één van de ouders, bij voorrang de mogelijkheid om de huisvesting van het kind op een gelijkmatige manier tussen de ouders vast te leggen, dient te onderzoeken, is een van een niet te onderschatten symbolische betekenis.

Na de wet van 3 juni 1995, waarbij het gezamenlijk ouderlijk gezag als wettelijk principe of uitgangspunt in de wet werd ingeschreven, is de wet op de gelijkmatige huisvesting een nieuwe grote innovatie, waardoor de wetgever het blijvend gelijkwaardig ouderschap van beide ouders met de kinderen, ook na scheiding centraal stelt. De preventief psychologisch-maatschappelijke impact van deze wettelijke stellingnames is bijzonder belangrijk.

Anders dan het opschrift van de wet van 18 juli 2006 laat vermoeden, zijn er naast het wettelijk uitgangspunt voor de gelijkmatige huisvesting, nog innovaties andere dan « de regeling van de gedwongen tenuitvoerlegging inzake de huisvesting van het kind ».

De gedwongen tenuitvoerlegging, enerzijds, naast het feit dat de dwangsom — die in de brede rechtspraak al gebruikelijk was — voortaan expressis verbis in de wet ingeschreven staat.

Anderzijds wordt de rechtbank voortaan de mogelijkheid geboden, rekening houdend met het belang van het kind, de personen aan te wijzen die gerechtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing (in zake verblijfsregeling/omgangsrecht).

De fysische dwang op de persoon wordt dus mogelijk, in tegenstelling tot wat voorheen in de praktijk absoluut uitgesloten was : een wetsbepaling waarbij terecht heel wat vragen rijzen. Het kind of de kinderen in kwestie bevinden zich al in een zeer kwetsbare positie. Fysische dwang zal zonder twijfel tot extreemtraumatische ervaringen leiden die absoluut strijdig zijn met het belang van het kind. Toch stemden zelfs fervente tegenstanders van die gedwongen uitvoering voor de wet en dit vanuit diverse overwegingen.

Ten eerste omdat de gedwongen uitvoering in deze niet zomaar de gebruikelijke uitvoering van een vonnis is in handen van één van de partijen. Er is immers eerst het vonnis dat het omgangsrecht vastlegt. Als daarop — zeg maar weerbarstige —  miskenning volgt, kan een nieuw vonnis die miskenning vaststellen. In de praktijk is de kans bijzonder groot dat de rechter een maatschappelijk onderzoek gaat bevelen en een bijkomende verzoeningspoging onderneemt of bemiddeling voorstelt.

Als de rechter uiteindelijk toch overgaat tot de maatregel van gedwongen uitvoering, bepaalt hij bij vonnis de modaliteiten waaronder dit dient te geschieden, en wijst inzonderheid de personen aan die gemachtigd zijn de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing. Proceduraal zijn er dus maximale garanties om de gedwongen tenuitvoerlegging zo uitzonderlijk mogelijk, voorzichtig en omkaderd te laten geschieden.

Een tweede overweging betreft het feit dat er absoluut nood was aan een krachtig wetgevend signaal, dat een kordaat einde stelde aan de heersende cultuur van bijna straffeloosheid ingeval van niet-naleving van het omgangsrecht. Er was in de loop der jaren zowat een atmosfeer ontstaan van laisser faire, laisser passer, zo'n sfeer van er wordt toch niets gedaan, « ze kunnen me toch niks maken ».

De correctionele procedure inzake het misdrijf familieverlating (die verder blijft bestaan) is in heel veel gevallen een sukkelstraatje, een processie van Echternach, waarbij zelfs als er toch een veroordeling volgt, de oudervervreemding al lang een feit is, een schrijnend onrecht. Deze nieuwe wettekst is ter zake ongetwijfeld een trendbreuk.

Een derde overweging, samenhangend met het geschetste signaal, dat uiteraard veel meer is dan een signaal, is de positieve preventieve werking van de nieuwe wetgeving. Als men weet dat het ernst is, gaat zelfs bij de potentieel meest weerbarstige de basisattitude van in den beginne anders zijn.

Een vierde overweging is dat « het belang van het kind » maximaal voorop staat in de nieuwe bepalingen. Het staat niet alleen uitdrukkelijk in de wet, gekoppeld aan de eventuele gedwongen uitvoering, maar heel de letter en de geest van de wet stralen dit uit. De ultieme maatregel van de gedwongen uitvoering moet gepaard gaan met uiterste omzichtigheid om een traumatiserend effect op het kind zoveel mogelijk uit te sluiten. Vandaar de uitdrukkelijke hint in de wet dat de rechter personen kan machtigen om de gerechtsdeurwaarder te vergezellen voor de tenuitvoerlegging van zijn beslissing. De rechter kiest zelf de persoon of personen die hij daar het meest geschikt voor acht.

Ondanks al deze overwegingen is er voorzeker geen absolute zekerheid dat elk traumatiserend effect uitgesloten wordt. Ons inziens moet het een absoluut streefdoel zijn die fysische gedwongen uitvoering op de persoon van het kind tot een absolute uitzonderlijke situatie te beperken.

In die optiek rijst een héél cruciale vraag : reikt de wetgever voldoende instrumenten aan om dat absoluut streefdoel te realiseren ?

Naar onze mening is het antwoord op deze vraag beduidend negatief. Er zijn nog teveel mogelijkheden die onbenut gelaten worden om niet-naleving van omgangsrecht, geleidelijke oudervervreemding en in het ergste geval ouderverstoting te voorkomen of bij te sturen.

Ook de andere innovaties in de wet van 18 juli 2006, bovenop de dwangsom en de geschetste gedwongen tenuitvoerlegging, scheppen geen compacte en afdoende slagkracht voor de rechtbank om de problematiek fundamenteel en terdege aan te pakken. De voortdurende aanhangigmaking in de nog recente nieuwe wet is weliswaar een verbetering : omdat de (jeugd)rechter ab initio bevoegd blijft, waardoor hij zich voortaan kan uitspreken over nieuwe maatregelen na schending(en) van de door hem uitgesproken verblijfsregeling/omgangsregeling, na conclusie of op schriftelijk verzoek. Maar deze voortdurende aanhangigmaking blijft een proceduraal middel.

Inhoudelijk wordt daardoor geen nieuw instrument aangereikt.

Er is behoefte aan bijkomende, verregaande nieuwe mogelijkheden voor de rechter, die zich zowel op het preventieve als op het « curatieve » vlak situeren.

Onder « curatief » wordt dan verstaan dat de rechtbank voldoende en accurate instrumenten heeft om bij te sturen eens de naleving van de uitgesproken verblijfsregeling begint mis te lopen, of zelfs helemaal niet meer nageleefd wordt, en zelfs één van de ouders zijn kind(eren) helemaal niet meer te zien krijgt.

Uitgangspunten voor zo'n nieuwe instrumenten zijn : laagdrempelig, motiverend en stimulerend in plaats van gedwongen uitvoerend, sneller ingrijpend in plaats van veel tijd te laten verstrijken.

Als men het geheel van de bestaande instrumenten overloopt — en de nadelen ervan analyseert — is er duidelijk nood aan nieuwe mogelijkheden die wel of minstens veel beter aan de gestelde uitgangspunten een antwoord kunnen bieden.

Bij huidig wetsvoorstel willen we één van die nieuwe mogelijkheden in het Burgerlijk Wetboek invoegen : de omgangsbuddy.

De bedoeling is snel en accuraat, in een zeer vroeg stadium — bij de eerste schendingen van het omgangsrecht na scheiding van de ouders — een resultaatsgerichte aanpak organiseren. Tijd is in deze immers een essentiële factor. Hoe meer tijd verstrijkt, hoe meer de oudervervreemding toeslaat.

Het alom gekende klassieke sociaal onderzoek is en blijft een belangrijk instrument, maar heeft een aantal nadelen.

Ten eerste maakt zo'n sociaal onderzoek deel uit van een procedure : nog los van het gegeven dat een sociaal onderzoek meestal een hele tijd duurt, verstrijkt na de afronding ervan een hele tijd vooraleer de rechter aan de hand daarvan een uitspraak doet, omdat er nog wederzijdse besluiten moeten volgen en een pleitdatum bepaald. Een zee van kostbare tijd gaat aldus verloren, waardoor de oudervervreemding alsmaar verder kan toeslaan.

Ten tweede, de actieradius van de in een sociaal onderzoek aangestelde deskundige (meestal een sociaal assistent) is ingebed in een vrij beperkte opdracht. Het blijft in de overgrote meerderheid der gevallen beperkt tot enkele wederzijdse gesprekken met de ouders. De deskundige is in die optiek een verslaggever aan de hand van relatief weinig informatie.

De omgangsbuddy is veel meer dan een verslaggever, hij heeft een uitgesproken actieve rol. De opdracht van de buddy is verregaand en veelzijdig. Hij heeft polyvalente opdrachten zonder formaliteiten te moeten naleven. Eens aangesteld is hij tegelijkertijd bemiddelaar, controleur en rapporteur, informatieverstrekker en waarschuwer. Hij is een actor te velde die omzeggens permanent beschikbaar is voor de aangestipte functies.

In een situatie waar de naleving van het omgangsrecht ontspoord is of dreigt te ontsporen, wordt hij aangesteld als ultiem middel om het tij alsnog te keren : een persoonlijke assistent, beschikbaar voor de kinderen en beide ouders om middels intensieve begeleiding een uitgesproken verblijfsregeling/omgangsrecht optimaal te doen naleven.

Als bemiddelaar helpt de omgangsbuddy de beide ouders zelf beslissingen te nemen. Meningsverschillen worden naast elkaar gezet en er wordt opnieuw geluisterd en geleerd te luisteren. Uiteraard worden ook voortdurend de nodige suggesties gedaan. De omgangsbuddy is ook een informatieverstrekker, omdat hij de ouders voortdurend voorlicht over de nefaste gevolgen van oudervervreemding voor het kind, maar ook over wat de mogelijkheden en dito nadelen van verdere proceduremaatregelen zijn. In die optiek heeft hij ook een waarschuwende functie : hij kan bijvoorbeeld een onwillige ouder voorhouden welke maatregelen de rechter kan nemen, tot en met de omkering van het hoofdverblijf.

Uiteraard is de omgangsbuddy ook een controleur omdat hij zonder formaliteiten op elk ogenblik zowel aangekondigd als onaangekondigd aanwezig kan zijn bij het begin/einde van een periode van omgangsrecht.

Op die wijze is hij niet alleen begeleider, maar ook een controleur. Dit alles laat hem bij wijze van spreken toe een zeer gedetailleerde « foto » van de precieze situaties te velde, bij de uitoefening van het omgangsrecht, van de intenties en van de houding en het gedrag van partijen, aan te rechter te rapporteren.

Als dusdanig beschikt de omgangsbuddy over bijzonder veel informatie om de rechtbank op elk ogenblik dat hij dat nuttig acht maatregelen te suggereren.

Op een eenvoudig signaal van de omgangsbuddy kan de zaak opnieuw voor de rechter komen.

In dit verband notere men een derde belangrijk verschil met het klassieke sociaal onderzoek : niet alleen een schriftelijk verslag, maar ook een mondeling verslag kan. De omgangsbuddy kan dus rapporteren in een gesprek met de rechter. En in de praktijk zal dat gesprek met de rechter bij voorkeur méér de regel dan de uitzondering zijn. Een en ander komt de behandelingssnelheid dus enorm ten goede.

De omgangsbuddy wordt door de rechter voor een bepaalde periode aangesteld en brengt minstens maandelijks verslag uit bij hem over de naleving van de verblijfsregeling/uitoefening van het omgangsrecht. De rechter kan na een gesprek met de omgangsbuddy ambtshalve de zaak op een zitting brengen, teneinde de nodige maatregelen te nemen.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan een « omgangsbuddy » moet beantwoorden, waarna de minister van Justitie een lijst ten behoeve van de rechtbanken opmaakt. Uiteraard is de buddy gebonden door het beroepsgeheim.

Guy SWENNEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 387ter van het Burgerlijk Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A) in § 1, derde lid, wordt een vierde gedachtenstreepje ingevoegd, luidende :

« - een deskundige — omgangsbuddy genaamd — aanwijzen uit een lijst, opgemaakt door de minister van Justitie, die de ouders en de kinderen begeleidt bij en toezicht houdt op de uitoefening van het omgangsrecht; de aangewezen persoon rapporteert maandelijks zijn bevindingen aan de rechter; de rechter kan op aanwijzen van de deskundige de zaak zelfs ambtshalve opnieuw oproepen, overeenkomstig deze paragraaf; de deskundige is gebonden door het beroepsgeheim overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek; de Koning bepaalt de voorwaarden om als deskundige aangewezen te kunnen worden. »;

B) paragraaf 3 wordt opgeheven.

15 februari 2008.

Guy SWENNEN.