4-485/1 | 4-485/1 |
19 DECEMBER 2007
De jongste maanden worden we opnieuw geconfronteerd met verschrikkelijke berichten over wreedheden in Oost-Congo. Onder meer de VN-coördinator voor noodtoestanden en vicesecretaris-generaal voor Humanitaire Zaken John Holmes, de hoge commissaris voor de Mensenrechten, Louise Arbour, en de speciale VN-rapporteur inzake geweld op vrouwen, Yakin Ertürk, trokken, na een bezoek aan het gebied, aan de alarmbel. De internationale gemeenschap moet huns inziens dringend ingrijpen om een einde te stellen aan de verkrachtingen en de seksuele geweldplegingen in Oost-Congo. Reeds een jaar eerder had de voorganger van John Holmes, Jan Egeland, het seksueel geweld in de Democratische Republiek Congo omschreven als een « cancer that seemed to be out of control » en hij stelde dat krachtige acties reeds eerder hadden moeten genomen worden.
Volgens Human Rights Watch zijn de daders van verkrachtingen en de seksuele wreedheden in het Oosten van Congo niet enkel de milities en de gewapende groeperingen; ook het regeringsleger en de politie maken zich er schuldig aan. VN-coordinator voor noodtoestanden en vicesecretaris-generaal voor Humanitaire Zaken Holmes maakt ook melding van het onrustwekkende feit dat meer en meer burgers deze gewoontes overnemen en zich schuldig maken aan verkrachtingen.
Uit de informatie gebaseerd op verschillende gezaghebbende bronnen en verspreid tijdens een persconferentie van 13 september 2007 van Stephen Lewis, voormalig speciaal VN-AIDS afgezant voor Afrika, blijkt het volgende. Verkrachtingen en seksuele geweldplegingen jegens vrouwen en meisjes worden bij gewapende conflicten door de strijdende partijen vaak doelbewust als strategisch oorlogswapen gehanteerd, maar de nooit geziene schaal en wrede manier waarop deze in het Oosten van Congo gebeuren, tarten elke verbeelding. In Oost-Congo worden verkrachtingen meestal gevolgd of voorafgegaan door het aanbrengen van opzettelijke verwondingen, bijvoorbeeld door het afsnijden van borsten, en foltering, alsook foltering van seksuele aard, bijvoorbeeld door verkrachting met een bajonet, een geweer, ijzeren staven of stokken, en het doden van de slachtoffers. De wreedheden vinden in het publiek plaats en voor de ogen van de familieleden van de slachtoffers. Mannen worden in sommige gevallen zelf gedwongen onder bedreiging van vuurwapens hun eigen dochters, moeders en zusters te verkrachten. Sommige vrouwen en meisjes worden groepsgewijs verkracht. Anderen worden meegenomen als seksslavinnen.
MONUC schat dat er in Noord-Kivu alleen al 25 000 gevallen van seksueel geweld per jaar zijn. De VN-coordinator voor noodtoestanden en vicesecretaris-generaal voor Humanitaire Zaken John Holmes heeft het over 27 000 gevallen in Zuid-Kivu in 2006. Gezien de oorlogssituatie en de stigmatisering van de slachtoffers moet men de vraag stellen of deze cijfers geen onderschatting zijn van de toestand. Volgens de hoge commissaris voor de Mensenrechten, Louise Arbour, is 60 % van de slachtoffers tussen de 11 en 17 jaar. Dr. Denix Mukwege, gynaecoloog in het Panzi-hospitaal in Bukavu, zei dat de leeftijd van de slachtoffers varieert van 3 tot 75 jaar.
De gevolgen van deze wreedheden zijn niet te overzien. Vrouwen hebben verzorging nodig voor hun fysieke verwondingen. Bij sommigen is, volgens Dr. Mukwege, de wand tussen vagina en rectum gescheurd en als gevolg daarvan kunnen ze niet langer hun ontlasting en urine ophouden. Als gevolg van deze verkrachtingen, gaat het aantal besmettingen met HIV/Aids in stijgende lijn. Marleen Bosmans van het International Centre for Reproductive Health van de Universiteit Gent verwijst in dit verband naar steekproeven van de Verenigde Naties in het Oosten van Congo waaruit bleek dat daar 32 % van de mannen en maar liefst 54 % van de vrouwen besmet is met HIV. Het nationale Congolese gemiddelde zou slechts rond de 5 % schommelen.
Maar naast opvang en verzorging hebben deze meisjes en vrouwen ook psychologische ondersteuning nodig om hun trauma's te boven te komen. Volgens MONUC is de stigmatisering van de slachtoffers groot; sommige slachtoffers worden na alle wreedheden zelfs verstoten door hun familie en gemeenschap. De slachtoffers worden niet beschermd. En dit terwijl in de sfeer van straffeloosheid, omwille van de staat van het veiligheids- en justitie-apparaat en de oorlogssituatie de daders vrijuit gaan; deze sfeer van straffeloosheid wordt onder meer aangeklaagd door de hoge commissaris voor de mensenrechten Arbour.
Volgens Stephen Lewis, de voormalig speciale VN-gezant voor AIDS in Afrika, moet dringend een einde komen aan de passiviteit en de inertie van de Verenigde Naties en de internationale gemeenschap. Aangaande Congo is de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, volgens Lewis, tot nu toe enkel bezig met de grootte van de troepen, wapenembargo's en sancties. Volgens het Human Right Watch rapport « Renewed crisis in North Kivu » van oktober 2007 kaarten diplomaten en internationale donoren nog minder de mensenrechtenschendingen aan en het rapport verwees naar uitspraken van sommige diplomaten inzake niet-inmenging in de interne zaken van de nieuw gevestigde autoriteiten.
De Verenigde Naties zijn in het oosten van Congo aanwezig via MONUC (Mission de l'Organisation des Nations unies en République démocratique du Congo). De MONUC-missie was begin dit jaar de grootste VN peacekeeping-operatie ooit maar met bijzonder weinig resultaat. Stephen Lewis zegt het als volgt : « Just look at MONUC. It has the highest numbers of any UN Peacekeeping operation : as of the beginning of this year there were 16 475 in the military contingent, 719 military observers, 304 military police, 2 114 civilian personnel, and with astonishing impotence, they've simply watched the war on women accelerate. More, it's under Chapter Seven of the UN Charter operation : MONUC has the right and obligation to employ arms to protect civilians form physical assault ... but do they act on that obligation where sexual assault is concerned ? For civilian women who need protection against rape, Chapter Seven is a travesty. And it costs over a billion a year. ».
Binnen zijn huidig mandaat kan de MONUC optreden tegen illegale buitenlandse of Congolese gewapende troepen, maar alleen op ontradende basis of door het Congolese leger bijstand te verlenen. Volgens resolutie 1756 (2007) van de Veiligheidsraad, is de MONUC met name belast met de volgende opdrachten :
« k. Deter any attempt at the use of force to threaten the policical process from any armed group, foreign or Congolese, particularly in the Eastern part of the Democratic Republic of the Congo, including by using cordon and search tactics to prevent attacks on civilians and disrupt the military capability of illegal armed groups that continu to use violence in those areas;
l. Support operations led by the FARDC integrated brigades deployed in the eastern part of the Democratic Republic of the Congo, including by undertaking the steps listed in paragraph 75, subparagraphs (b), (c), (d) and (e) of the Secretary-General's third special report on MONUC (S/2004/650) » (Res. S/RES/1756 (2007), § 2, k en l).
De in het verslag S/2004/650 vermelde maatregelen betreffen vooral de bijstand aan het Congolese leger, met name door « cordon and search »-operaties, het instellen van wapenvrije zones en operaties die tot doel hadden de inachtneming van het wapenembargo te verzekeren. In nauwe samenwerking met het Congolese leger kan MONUC ook worden ingezet om vergeldingsaanvallen van buitenlandse elementen tegen de Congolese burgerbevolking te ontmoedigen of te voorkomen.
Bovendien wordt MONUC ook belast met de bescherming van burgers, met inbegrip van het humanitair personeel, die « onder onmiddellijke dreiging van fysiek geweld » staan (Res S/RES/1756 (2007), § 2, a).)
België zou als niet-permanent lid van de Veiligheidsraad, dringend de uitbreiding van het mandaat van de MONUC moeten vragen zodat in de eerste plaats werk kan worden gemaakt van de neutralisering van de actieve gewapende troepen in de oostelijke regio's van het land.
België moet er ook naar streven dat het mandaat van MONUC wordt gepreciseerd zodat de burgerbevolking daadwerkelijk kan worden beschermd. Resolutie 1674 (2006) van de Veiligheidsraad over de bescherming van burgers tijdens gewapende conflicten schrijft immers voor dat de mandaten van vredeshandhavingsmissies van de Verenigde Naties bepalingen moeten bevatten betreffende de bescherming van burgers, vooral wanneer de fysieke integriteit van personen onmiddellijk wordt bedreigd en dat de mandaten van deze missies moeten verduidelijken wat deze laatste kunnen en mogen doen om deze doelstellingen te bereiken.
Hierbij kan de vraag gesteld worden of er geen opening moet gemaakt worden naar bijstand bij militair ingrijpen door de Congolese regering. Dit zal vooral moeten voorzien worden als stok achter de deur in het geval onderhandelingen geen oplossingen brengen.
Gezien de speciale band tussen België en Congo is het van belang dat België het voortouw neemt bij de oplossing van dit specifiek probleem in Congo. De achtereenvolgende Belgische regeringen hebben alvast inspanningen gedaan om de oorlog in Congo op de internationale agenda te houden.
Twee van de initiatieven in Congo waar België als donorland bij betrokken is, zijn heel belangrijk in het licht van de aangekaarte problematiek.
België ondersteunt financieel het gezamenlijk initiatief tegen seksueel geweld tegen vrouwen en kinderen, dat uitgaat van het VN-Bevolkingsfonds, UNICEF en het Hoge Commissariaat voor Mensenrechten, in samenwerking met negen Congolese partnerorganisaties. Dit programma houdt een allesomvattende aanpak in voor de slachtoffers van seksueel geweld : medische en psychosociale begeleiding, opleiding van magistraten en politie, economische steun voor vrouwen en opvangtehuizen. Het project is jammer genoeg beperkt tot drie provincies en niet aanwezig in de zwaar getroffen Kivu-provincies.
Verder financiert België samen de Europese Commissie, Nederland en het Verenigd Koninkrijk het REJUSCO - programma (programme de la restauration de la justice à l'Est de la République démocratique du Congo). Dit project wordt gecoördineerd door de Belgische Technische Coöperatie en heeft als algemene doelstelling de heropbouw van de jurisdictionele capaciteiten in het oosten van Congo ter ondersteuning van de instelling van de rechtsstaat.
Ook de Europese Unie tracht een inspanning te leveren om een versterking van de veiligheidsdiensten in Congo tot stand te brengen via EU SEC RD en via EUPOL RD. Meer specifiek voor wat de problemen van geweld tegen vrouwen in Oost-Congo betreft, werd onder het Portugese voorzitterschap door de ministers van Ontwikkelingssamenwerking een gezamenlijke Europese verklaring afgelegd waarin Europa aan de Congolese regering vraagt om het geweld tegen vrouwen en kinderen stop te zetten en de daders te vervolgen en voor het gerecht te brengen. Daarenboven vragen de ministers van Ontwikkelingssamenwerking aan de hoofd-openbare-aanklager van het Internationaal Strafhof voor de Democratische Republiek Congo om de recente incidenten van geweld tegen vrouwen, in de vorm van serieverkrachtingen van vrouwen bij alle militaire groepen, op te nemen bij zijn onderzoeken. De verklaring benadrukt dat de preventie van geweld tegen vrouwen en kinderen en de vervolging van de daders de hoogste prioriteit moet krijgen van de internationale gemeenschap. Dit is iets dat ook de MONUC-troepenmacht zou moeten proberen te verzekeren. De lidstaten van de Europese Unie doen een oproep voor het afdwingen van een zerotolerantiebeleid inzake verkrachtingen en voor de implementatie van een pakket van maatregelen ter bescherming van vrouwen en kinderen, zoals dit het geval was in Liberia. Bijvoorbeeld, de verhoging van de inspanningen om gevallen van verkrachtingen te vervolgen, de verbetering van de medische zorg voor slachtoffers van verkrachtingen en een betere vorming voor advocaten die zich bezighouden met verkrachtingszaken.
Miet SMET Georges DALLEMAGNE Sabine de BETHUNE. |
De Senaat,
A. Gelet op de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 10 december 1948, het VN-verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van geweld jegens vrouwen van 18 december 1979, de Verklaring van de VN inzake de uitbanning van geweld tegen vrouwen van 20 december 1993 en het Kinderrechtenverdrag van 20 november 1989;
B. Overwegende dat, zoals vastgelegd in de Verklaring van 1993 van de Wereldconferentie over de Mensenrechten in Wenen, de mensenrechten van vrouwen en meisjes een onvervreemdbaar, volwaardig en ondeelbaar deel uitmaken van de universele rechten van de mens;
C. Gelet op de vier Conventies van Genève van 1949 en de Aanvullende Protocollen van 1977, die bepalen dat vrouwen in tijden van oorlog speciale bescherming moeten genieten, in het bijzonder tegen verkrachting, gedwongen prostitutie en aanranding;
D. Gelet op de Verklaring en het Actieplatform van de vierde VN-Wereldconferentie in Peking in september 1995, met name het punt E inzake vrouwen en gewapende conflicten, en het slotdocument van Beijing +5 te New York in 2000;
E. Gelet op de artikelen 7 en 8 van het Statuut van Rome tot oprichting van het Internationaal Strafhof waarin het wijdverbreide en systematisch gebruik van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie of elke ander vorm van seksueel geweld van vergelijkbare ernst en andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt, worden erkend als een misdaad tegen de menselijkheid en als een oorlogsmisdaad;
F. Gelet op de resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad van 2000 waarin alle betrokken partijen in een gewapend conflict worden gevraagd maatregelen te nemen om vrouwen en meisjes te beschermen tegen gendergerelateerd geweld, en in het bijzonder tegen verkrachting en andere vormen van seksueel misbruik, en tegen alle andere vormen van geweld in het kader van gewapende conflicten, waarbij de verantwoordelijkheid van alle Staten om een einde te stellen aan straffeloosheid en over te gaan tot vervolging van verdachten van volkenmoorden, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden, waaronder misdaden in de vorm van seksueel en ander geweld tegen vrouwen en meisjes, benadrukt wordt en nadrukkelijk gewezen wordt op de noodzaak om dergelijke misdaden voor zover mogelijk uit te sluiten van amnestiemaatregelen en waarbij aandacht wordt gevraagd voor de genderdimensie in het vredesproces en de conflictbeheersing;
G. Gezien de oproep van Brussel van 23 juni 2006 naar aanleiding van de internationale conferentie « Seksueel geweld in conflicten en daarbuiten » georganiseerd door de Belgische regering, het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties en de Europese Commissie waarin gepleit wordt voor een nultolerantie voor daden van seksueel geweld;
H. Gelet op de resolutie 2005/2215 van het Europees Parlement over de situatie van de vrouw in gewapende conflicten en haar rol in de wederopbouw en het democratische proces in landen die zich in een conflictsituatie bevinden;
I. Gezien resolutie 1674 (2006) van de VN-Veiligheidsraad inzake de bescherming van burgers in gewapende conflicten en resolutie 1756 (2007) van de VN-Veiligheidsraad inzake de situatie in de Democratische Republiek Congo;
J. Gezien de gezamenlijke verklaring « Stop geweld tegen vrouwen in Congo » van de Europese ministers van Ontwikkelingssamenwerking van 24 september 2007;
K. Gelet op de resolutie betreffende seksueel geweld in de Democratische Republiek Congo van 8 december 2005 van de Belgische Kamer van volksvertegenwoordigers;
L. Gezien de speciale band tussen België en de Democratische Republiek Congo;
M. Gezien het Belgisch lidmaatschap van de VN-Veiligheidsraad en het voorzitterschap van België van het Bureau de Commission on the Status of Women voor de periode 2008-2009;
N. Gezien de aankondiging van de aanstelling van een high-level-facilitator aankondigde om de dialoog tussen de oorlogsvoerende partijen op gang te brengen; in opvolging van het zogenaamd P3+2 overleg met USA, Groot-Brittannië, Frankrijk en Zuid-Afrika van september jongstleden waar getracht werd een oplossing te vinden voor de crisis in Noord-Kivu;
O. Gelet op de artikelen 167, 168, 170 en 171 inzake seksueel geweld van de strafcode van de Democratische Republiek Congo en gelet op de in juli 2006 aangenomen wet inzake seksueel geweld;
P. Gezien de Congolese autoriteiten op 19 September 2007 gestart zijn met de opmaak van een nationaal actieplan in het kader van de resolutie 1325 van de VN-Veiligheidsraad;
Q. Overwegende dat verkrachtingen en seksuele geweldplegingen jegens vrouwen en meisjes bij gewapende conflicten door de strijdende partijen doelbewust als strategisch oorlogswapen wordt gehanteerd;
R. Gezien de dramatische gebeurtenissen in het oosten van Congo waar op een nooit geziene schaal vrouwen het slachtoffer zijn van verkrachtingen en van seksuele geweldplegingen en verminkingen;
S. Overwegende dat door de oorlog er een situatie van straffeloosheid heerst in het Oosten van Congo, inclusief voor de daders van verkrachtingen en van seksuele geweldplegingen en verminkingen;
T. Gezien in Congo slachtoffers van verkrachtingen of van seksuele geweldplegingen en verminking in een groot aantal gevallen gestigmatiseerd worden en gezien het moeilijk is om in een oorlogssituatie een volledig weergave te krijgen van het aantal slachtoffers;
U. Gelet op de stijging van het aantal HIV-besmettingen als gevolg van dit seksueel geweld op vrouwen;
V. Overwegende dat slachtoffers van seksueel misbruik in conflictgebieden, ook in het oosten van Congo, zelden de bescherming, de psychologische aandacht, de medische zorg en de juridische hulp krijgen die nodig wordt geacht;
W. Overwegende dat het huidige MONUC-mandaat niet voldoende uitgebreid is om in te grijpen om de Congolese vrouwen en meisjes te beschermen tegen verkrachtingen en seksuele geweldplegingen en verminkingen;
X. Gezien de nationale en internationale ondervertegenwoordiging van vrouwen in het beleid inzake conflictpreventie en -beheersing en in de officiële vredesonderhandelingen en het feit dat in conflictpreventie, -beheersing en -oplossing te weinig rekening wordt gehouden met de rechten en belangen van vrouwen;
Verzoekt de federale regering :
1. de huidige inspanningen verder te zetten en zodoende ook in de toekomst de Congolese problematiek op de Europese en internationale agenda te houden;
2. een krachtige veroordeling uit te spreken over de talrijke gevallen van seksuele geweldplegingen en verkrachtingen in het oosten van de Democratische Republiek Congo;
3. in de Veiligheidsraad te ijveren voor de uitbreiding van het mandaat van MONUC betreffende de ontwapening en demobilisatie van illegale buitenlandse en Congolese gewapende troepen die huishouden in het oosten van de DRC door een voorstel tot wijziging van het mandaat van MONUC in te dienen waarin voorrang wordt gegeven aan de neutralisatie van actieve gewapende troepen, met inbegrip van de mogelijkheid om indien nodig het Congolese leger bij te staan in de oostelijke regio's van de DRC;
4. er in de Veiligheidsraad voor te ijveren dat het mandaat van MONUC betreffende de bescherming van burgers wordt gepreciseerd :
— door overeenkomstig resolutie 1674(2006) de maatregelen vast te stellen die MONUC moet nemen om de burgers daadwerkelijk te beschermen, met name tegen seksuele geweldpleging;
— door de actiebevoegdheid van MONUC met betrekking tot de burgerbevolking onder onmiddellijke bedreiging van fysiek geweld extensief te interpreteren ».
5. de Congolese regering aan te sporen een einde te maken aan de straffeloosheid op het vlak van seksueel geweld, om ervoor te zorgen dat de wet inzake seksueel geweld wordt geïmplementeerd en om de identiteit van verkrachte vrouwen die klacht indienen te beschermen;
6. er, met het oog op het beëindigen van de straffeloosheid, binnen de Veiligheidsraad voor te ijveren dat MONUC bevoegd wordt gemaakt om de Congolese overheden te helpen om de daders van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht aan te houden, vast te houden, en over te dragen aan het Internationaal Strafhof;
7. de Congolese regering ertoe aan te zetten verkrachtingen en seksuele geweldplegingen door eigen legertroepen niet ongestraft te laten;
8. een beroep te doen op de buurlanden van Congo aangezien ook zij nodig zijn om een stabiele vrede in de regio te bewerkstelligen;
9. de beloofde high-levelfacilitator, die de dialoog tussen de oorlogsvoerende partijen op gang moet brengen, aan te stellen;
10. op VN-niveau te zorgen voor de uitbouw van voldoende opvangcapacititeiten en begeleidingsmogelijkheden voor slachtoffers van verkrachtingen en seksuele geweldplegingen en verminkingen; deze begeleiding moet ruimer zijn dan de gezondheidszorg en ook aandacht besteden aan justitiële hulp, de re-integratie van de slachtoffers en hulp bij het verwerken van de trauma's;
11. de EU te verzoeken haar missies EUSEC DRC en EUPOL DRC verder te zetten en in alle contacten met de Congolese regering, of het nu politieke contacten, of handelscontacten of contacten in het kader van ontwikkelingssamenwerking betreft, de problematiek van seksueel geweld tegen vrouwen ter sprake te brengen en te veroordelen;
12. haar steun aan de projecten voor hulpverlening aan slachtoffers van verkrachting in de DRC en voor de heropbouw van de Congolese justitie REJUSCO verder te zetten en uit te breiden;
13. aandacht te hebben voor de rol van vrouwen bij het eigen conflictpreventie en -beheersingsbeleid en om in dit beleid ook een genderdimensie in te bouwen;
14. via de VN ook andere landen te overtuigen van het belang van een grotere rol van vrouwen en het inbouwen van een genderdimensie in officiële vredesonderhandelingen, conflictpreventie en -beheersing;
15. steun te zoeken voor de uitbouw van een internationaal agentschap voor vrouwen, dat onder meer bevoegd kan worden voor de verzameling van gegevens en kennisopbouw inzake verkrachtingen en seksuele geweldplegingen en verminkingen in conflictsituaties en mogelijke suggesties om dergelijke situaties te vermijden.
23 november 2007.
Miet SMET Georges DALLEMAGNE Sabine de BETHUNE. |