4-355/1

4-355/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

6 NOVEMBER 2007


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de onwaardigheid om te erven

(Ingediend door de heer Guy Swennen)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 22 januari 2004 in de Kamer van volksvertegenwooridgers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 51-0727/001).

Artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek somt drie gevallen op waarin een persoon onwaardig is om te erven :

— een veroordeling voor moord of doodslag op de overledene of de poging daartoe;

— een lasterlijke beschuldiging jegens de overledene waarop levenslange opsluiting of hechtenis;

— kennis van doodslag op de overledene zonder daarvan aangifte te doen bij het gerecht.

In een uitspraak (Antwerpen 8 mei 2000, AR 98/AR/3227 — A.J.T. 2001-02/33) oordeelde de rechter dat deze opsomming restrictief geïnterpreteerd moet worden en dat in de punten 1º en 3º van het genoemde artikel wel degelijk een veroordeling voor moord of doodslag vereist is.

Een veroordeling wegens slagen en verwondingen met de dood tot gevolg kan daar niet mee gelijkgeschakeld worden. Nochtans ging het om onthutsende feiten : een man had zijn vrouw fysiek zwaar toegetakeld, haar vervolgens aan haar lot overgelaten, zodat de vrouw bezweken was aan haar verwondingen en ten slotte had hij gepoogd haar lichaam te verbranden om de sporen van zijn misdaad uit te wissen.

De man in kwestie werd voor deze feiten veroordeeld wegens opzettelijke slagen en verwondingen met de dood tot gevolg. Vermits het geen veroordeling om moord of doodslag betrof, oordeelde de rechter dus dat de man niet onwaardig was om te erven.

Deze uitspraak, die technisch uiteraard correct is, roept wel degelijk vragen op. Niet in het minst bij de nabestaanden. Het is dan ook onze mening dat ook dergelijke feiten, waarvan we gelukkig kunnen vaststellen dat zij de uitzondering blijven, onder het begrip onwaardigheid om te erven dienen te vallen. Daarom stellen wij voor om het begrip doding in genoemd artikel te verruimen naar het begrip misdrijf gericht tegen de overledene met de dood tot gevolg. Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt of deze veroordeling gebeurt op basis van daderschap, mededaderschap of op basis van medeplichtigheid.

Tevens nemen wij de gelegenheid te baat het 2º (lasterlijke beschuldiging) van genoemd artikel op het heffen. Deze bepaling stamt immers uit het Napoleontisch tijdperk waarin de doodstraf effectief uitgevoerd werd en de erfenis inderdaad open kwam te vallen.

Guy SWENNEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 727 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd bij de wet van 23 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

A. in het 1º worden de woorden « om de overledene te hebben gedood of om te hebben gepoogd hem te doden » vervangen door de woorden « voor een opzettelijk misdrijf gericht tegen de overledene, met diens dood tot gevolg »;

B. het 2º wordt opgeheven;

C. in het 3º worden de woorden « de op de overledene gepleegde doodslag » vervangen door de woorden « een op de overledene gepleegd misdrijf als bedoeld in het 1º ».

26 oktober 2007.

Guy SWENNEN.