4-354/1

4-354/1

Belgische Senaat

ZITTING 2007-2008

6 NOVEMBER 2007


Wetsvoorstel houdende wijziging van het Burgerlijk Wetboek inzake het beschikbaar gedeelte der goederen

(Ingediend door de heer Guy Swennen)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 22 januari 2004 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 51-0726/001).

Elke burger, mits hij beschikt over rechtsbekwaamheid, kan tijdens zijn leven vrij over zijn goederen beschikken, ook te kostelozen titel. De wet laat elk individu eveneens toe om bij testament zelf het lot van die goederen te regelen voor na de dood. Indien geen testament wordt opgemaakt, wordt het lot van de goederen geregeld door de wet zelf. Dat zijn in grote lijnen de principes die vervat zijn in het Burgerlijk Wetboek (BW).

Aan dit vrije beschikkingsrecht is evenwel een kwantitatieve beperking gesteld in de artikelen 913 en volgende van genoemd wetboek, teneinde aan bepaalde aanverwanten een zekere bescherming te geven.

Wanneer de erflater immers nauwe verwanten nalaat, wordt de erfopvolging van een deel van de nalatenschap aan de vrije beschikking van de erflater onttrokken om ze dwingend, volgens de regels van de wettelijke vererving, te doen toekomen aan deze verwanten. Dit deel, waarover de erflater dus niet vrij kan beschikken, noemt men de reserve of het voorbehouden deel. De aldus beschermde verwanten zijn de reservataire erfgenamen. Vandaag de dag zijn dat de bloedverwanten in nederdalende lijn (kinderen en bij vooroverlijden ervan, kleinkinderen), de langstlevende echtgenoot en, bij afwezigheid van bloedverwanten in de nederdalende lijn, de erfgenamen in de opgaande lijn (ouders en in voorkomend geval de grootouders).

De toebedeling van de rest van de nalatenschap, het zogeheten beschikbaar gedeelte, kan de erflater op een onaanvechtbare wijze regelen.

Deze reservebescherming houdt geen echte bevoegdheidsbeperking in voor de beschikker. Tijdens zijn leven kan hij immers vrij om niet over zijn goederen beschikken. De reservebescherming bestaat erin dat bij het overlijden van de erflater aan sommige van zijn nauwe verwanten, die tot de nalatenschap komen, het recht wordt toegekend deze vrijgevigheid te betwisten, zo zij het beschikbaar deel van het vermogen overschrijdt. Of dit het geval is, wordt bepaald bij het overlijden van de schenker, rekening houdende met de reservataire erfgenamen die op dat ogenblik tot de nalatenschap komen en ongeacht wanneer de schenking(en) onder de levenden gebeurde(n). De bescherming geldt zelfs zo schenkingen werden gedaan op een ogenblik dat deze nauwe verwanten nog niet bestonden (kinderen) of deze nog geen reserve-aanspraak konden laten gelden (langstlevende echtgenoot).

De opstellers van het Burgerlijk Wetboek wilden met deze — huidige — wettelijke regeling een compromis bereiken tussen twee fundamentele principes : de bescherming van de rechtmatige aanspraken van bepaalde verwanten enerzijds en het principe van de testeervrijheid anderzijds.

De reserve zoals ze nu in ons Burgerlijk Wetboek is uitgebouwd, is beïnvloed door instellingen uit het Romeins recht, het oude Franse recht van vóór de revolutie en door de ideeën zelf van de revolutionairen.

Een grote invloed ging uit van de legitima van het Romeinse recht. Deze was gegrond op wat men noemde het « officium pietatis », het morele recht dat naaste bloedverwanten hebben om niet volledig onterfd achter te blijven, dus een soort onderhoudsplicht en -recht, na de dood.

In het oude Franse gewoonterecht kende men de « réserve coutumière ». Deze had tot doel de goederen in de familie te houden. Zij was van positiefrechtelijke aard en had zelfs publiekrechtelijke betekenis in een feodaal geïnspireerde maatschappij. Zij beoogde een collectieve bescherming en werd als één massa aan de ganse groep van reservatairen, allen bloedverwanten, toegekend. Zij beschermde tegen het verlies van de familiegoederen zelf. Dit leidde in het gewoonterecht tot een reserve in natura, als pars hereditatis.

De « réserve coutumière » bood slechts een beperkte bescherming, zij vormde geen hinderpaal tegen schenking van eigen goederen tijdens het leven of tegen giften van roerende goederen of aanwinsten. Daarom werd de legitiem in het gewoonterecht ingevoerd. Ze had er een subsidiair karakter en beoogde vooral de bescherming van de niet-eerstgeboren kinderen tegen alle giften, dus ook schenkingen onder de levenden en dit ten aanzien van het ganse vermogen van de erflater. Na een tijd evenwel kreeg zij, zoals de « réserve coutumière », een erfrechtelijk karakter en werd zij een pars hereditatis.

Het is vooral de legitima (Romeins recht : solidariteit, gegrond op nauwe bloedverwantschap) en de légitime coutumière (gewoonterecht : in die zin dat de reserve een recht impliceert op de erfgoederen zelf en alleen toekomt aan hen die de hoedanigheid van erfgenaam hebben), zoals die in Parijs bekend was, die de reserve van de Code Napoléon hebben beïnvloed.

Een derde belangrijke invloed ging uit van de Franse revolutie en haar streven naar een absolute gelijkheid. Zij leidde tot een volstrekte en verplichte kwantitatieve en kwalitatieve gelijkheid van de afstammelingen. Niet langer het behoud van de goederen in de familie, maar de versnippering van de patrimonia werd erdoor nagestreefd, als middel ter verwezenlijking van de nieuwe rechtvaardige maatschappij.

Over de aard van de reserve bestaan in de rechtsleer meningsverschillen.

« Het is van belang te beklemtonen », schrijft R. Dillemans, « dat men de reserve heeft gewild niet zozeer als een maatregel om de goederen te bewaren in de familie in haar geheel, maar wel als een verzekering, een voorrecht voor bepaalde erfgenamen, steunend op hun erfgenaamschap en eveneens op hun individuele graad van relatie met de decujus ». De beperking houdt volgens hem meer verband met de kwaliteit van bepaalde erfgenamen en is dus een individuele bescherming voor de reserve-gerechtigde.

(Dillemans, R., De erfrechtelijke reserve, 1960, Leuven, Uystpruyst, nr. 24)

De Page definieert de reserve als :'La partie du patrimoine du défunt que la loi soustrait dans l'intérêt de la famille au régime de l'autonomie de la volonté » en legt aldus het accent op de bescherming van het gezin. (De Page, Traité VIII /2, nr. 1398)

Was de reserve oorspronkelijk voorbehouden voor de afstammelingen in de rechte lijn, dan heeft de wetgever de jongste jaren een aantal categorieën toegevoegd. De wet van 14 mei 1981 promoveerde ook de langstlevende echtgenoot tot reservataire erfgenaam, zij het met een reserve in vruchtgebruik. De wet van 31 maart 1987 voegde de natuurlijke kinderen toe aan de lijst van reservatairen.

In die zin is het beschikbaar gedeelte een evolutief begrip met een duidelijke maatschappelijke weerslag.

Naargelang de aard van de reservatair (afstammelingen of ascendent) kan het veranderen.

Voor de huidige bespreking laten we de reserve van de langstlevende buiten beschouwing gezien wij deze reserve niet ter discussie stellen.

Wanneer er afstammelingen tot de nalatenschap komen, varieert het beschikbaar deel naargelang het aantal afstammelingen. Artikel 913 BW bepaalt dat, wanneer er één kind is, de erflater vrij kan beschikken over de helft van zijn goederen. Wanneer er twee kinderen zijn kan hij vrij beschikken over één derde. Wanneer er drie of meer kinderen zijn, kan hij vrij beschikken over één vierde.

Door deze wettelijke regeling kunnen deze erfgenamen, in principe geldige daden van beschikking om niet, verricht door hun rechtsvoorganger, in de mate dat ze bepaalde kwantitatieve grenzen in verhouding tot het ganse patrimonium overschrijden, na zijn dood ongedaan maken. Dit gebeurt retroactief.

Met dit wetsvoorstel wil de indiener het beschikbaar deel voor de erflater, die overlijdt met nalaten van afstammelingen, brengen op de helft van de nalatenschap, ongeacht het aantal afstammelingen.

De erflater die afstammelingen nalaat, kan dus, ongeacht het aantal kinderen, steeds vrij beschikken over de helft van de nalatenschap. Het betreft uiteraard een vrij beschikkings'recht'. Wanneer er geen schenkingen zijn, noch testamentaire beschikkingen, worden de normale erfrechtelijke regels gevolgd.

Op deze wijze wordt rekening gehouden met de gewijzigde maatschappelijke context, waarbij het vrije beschikkingsrecht van degene die bezit, groter wordt ten nadele van de vraag om goederen, kost wat kost, binnen de familie te houden. Het voorstel brengt ook een vereenvoudiging mee gezien het feit dat het beschikbaar deel niet wijzigt met het aantal kinderen. Het heeft ook het voordeel dat de erflater, van zodra er één afstammeling is, duidelijk weet over welk deel hij vrij kan beschikken.

Anderzijds laat ook deze wetswijziging, gezien het behoud van de afstammelingen als reservataire erfgenamen, de natuurlijke solidariteit die bestaat binnen een gezin, ongemoeid. Het betreft eens te meer een compromis tussen voorstanders van een volledige afschaffing van het voorbehouden deel met volledige vrijheid voor de erflater en de voorstanders van het behoud van het huidige systeem.

Deze wijziging is mede ingegeven doordat de onderhoudsverplichting jegens familieleden, thans grotendeels vervangen is door een sociaal zekerheidssysteem, gebaseerd op een solidariteit tussen alle burgers. De ratio legis die Dillemans opgeeft voor de reserve is hierdoor vandaag de dag minder aan de orde.

Tot slot komt deze wijziging ook tegemoet aan de maatschappelijke realiteit, waarbij samenlevingsvormen niet meer uitsluitend geconcentreerd zijn op het gezin als dusdanig.

Wanneer er geen afstammelingen zijn, maar ascendenten, dus bloedverwanten in opgaande lijn, varieert het beschikbaar deel naargelang er ascendenten zijn in beide lijnen dan wel slechts in één lijn. Artikel 915 BW bepaalt dat wanneer er ascendenten zijn in beide lijnen het beschikbaar deel beperkt is tot de helft van de goederen. Wanneer er ascendenten zijn in één lijn loopt het beschikbaar deel op tot drie vierden.

Vermits binnen de huidige maatschappelijke context de noodzaak om erfgoederen binnen de familie te houden, weggevallen is en er weinig of geen economische redenen zijn om de ascendenten als reservataire erfgenamen te behouden, willen de indieners de bloedverwanten in opgaande lijn als reservatairen schrappen. Dit geeft ook de mogelijkheid om tegemoet te komen aan de huidige maatschappelijke realiteit van de steeds groeiende groep samenwonenden. Op die manier kunnen zij, bij afwezigheid van afstammelingen, hun partner bij testament maximaal begiftigen.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Artikel 913 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt de reserve ingeval van afstammelingen in de rechte lijn in functie van het aantal. Teneinde de erflater een grotere beschikkingsrecht te verlenen over zijn goederen wordt het reservatair deel beperkt tot de helft van het vermogen ongeacht de hoeveelheid afstammelingen. Dit houdt tevens een vereenvoudiging in van de wet vermits het beschikbaar deel ongewijzigd blijft ongeacht het aantal kinderen.

Artikel 3

In artikel 915 van het Burgerlijk Wetboek worden de leden opgeheven die de ascendenten tot reservataire erfgenamen maken. De enige reservataire erfgenamen na de wetswijziging zijn de bloedverwanten in nederdalende lijn.

De huidige maatschappelijke context vergt immers niet langer dat de goederen binnen de familie blijven.

Daarenboven zijn er ook geen economische redenen om het actief te laten overgaan naar de bloedverwanten in opgaande lijn.

Tot slot komt deze wijziging tegemoet aan de nieuwe samenlevingsvormen buiten het huwelijk waarbij de partner de wens kan uiten om zijn volledig actief over te laten aan de andere partner binnen de samenlevingsvorm.

Artikelen 4 en 5

In de artikelen 916 en 917 wordt de verwijzing naar de ascendenten geschrapt, als logisch gevolg van artikel 3.

Guy SWENNEN.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 913 van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 913. — De giften, hetzij bij akten onder de levenden, hetzij bij testament, mogen de helft van de goederen van de beschikker niet overschrijden, indien hij bij zijn overlijden één of meer kinderen achterlaat. ».

Art. 3

In artikel 915 van hetzelfde wetboek worden het eerste en het derde lid opgeheven.

Art. 4

Artikel 916 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 916. — Bij gebreke van langstlevende echtgenoot en van bloedverwanten in de nederdalende lijn, mogen de giften, bij akten onder de levenden of bij testament, de gehele nalatenschap omvatten. ».

Art. 5

In artikel 917 van hetzelfde wetboek vervallen de woorden « of 915 ».

23 oktober 2007.

Guy SWENNEN.