Vragen en Antwoorden

BELGISCHE SENAAT


Bulletin 3-86

ZITTING 2006-2007

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers (Art. 70 van het reglement van de Senaat)

(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans


Vice-eerste minister en minister van Justitie

Vraag nr. 3-6056 van mevrouw Van dermeersch van 12 oktober 2006 (N.) :
Federale en programmatorische overheidsdiensten. — Juridische bijstand.

Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen in verband met de juridische bijstand waarop de federale en programmatorische overheidsdiensten die onder uw bevoegdheid vallen, een beroep hebben gedaan met ingang van 1 juli 2003 :

1. a) Op welke advocaten(kantoren) en rechtsgeleerden werd een beroep gedaan, waar zijn zij gevestigd en, in voorkomend geval, aan welke balie zijn zij ingeschreven ?

b)  Met welke van deze advocaten(kantoren) en rechtsgeleerden wordt er met een abonnement gewerkt en wanneer werd deze overeenkomst afgesloten ?

2. a) Welke gunningswijze/selectieprocedure werd bij de aanwijzing van deze advocaten(kantoren) en rechtsgeleerden gevolgd en waarom werd een beroep gedaan op deze specifieke gunningswijze ? Graag ontving ik eveneens een kwantitatieve benadering.

b)  Werd daarbij een beroep gedaan op het principe van de mededinging, en zo neen, waarom niet ?

c)  Werden daarbij de bepalingen van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten toegepast en zo neen, waarom niet ?

3.  Welke waren de doorslaggevende criteria om deze advocaten(kantoren) en rechtsgeleerden te selecteren ?

4.  Hoeveel opdrachten werden aan elk van deze advocaten(kantoren) en rechtsgeleerden toevertrouwd ?

5.  Wat was de aard van deze opdrachten ?

6.  Hoeveel van deze toevertrouwde opdrachten werden, in voorkomend geval, gewonnen en verloren ?

7.  Wat was de totale kostprijs voor deze opdracht(en) per advocaten(kantoor) en rechtsgeleerde ?

8.  Waar in de begroting zijn deze uitgaven terug te vinden ?

Antwoord : Het komt mij niet toe de naam bekend te maken van de advocaten die sinds het begin van deze legislatuur door het departement werden geraadpleegd en aangesteld, noch a fortiori het adres van hun kantoor, de balie waartoe zij behoren of het bedrag van hun erelonen.

Het geachte lid zal gemakkelijk begrijpen dat deze gegevens hetzelfde vertrouwelijke karakter hebben als het onderwerp zelf van de geschillen.

Bij deze gelegenheid herinner ik het geachte lid eraan dat een betrouwbare rechtsleer stelt dat in bepaalde omstandigheden het enkele feit of er al dan niet een advocaat door een partij werd geraadpleegd, reeds gedekt wordt door het beroepsgeheim, waarvan de voorschriften zonder twijfel van openbare orde zijn (cf. Van Reepinghen, « Remarques sur le secret professionnel de l'avocat », J.T. 1959,37.).

Indien het mogelijk is de dossiers door de ambtenaren van het departement te laten onderzoeken en behandelen, gebeurt dit. Dat geldt bijvoorbeeld voor de dossiers van bepaalde geschillen die voor de Raad van State gebracht worden, zoals deze die het penitentiair luik betreffen.

Geen enkele advocaat vervult voor mijn departement opdrachten volgens het abonnementsprocédé.

In de regel beschikken de advocaten over het monopolie van verschijning, optreden en pleidooi (artikel 440 van het Gerechtelijk Wetboek), wat leidt tot de aanwijzing van een advocaat voor alle geschillen die voor de rechtbanken van de rechterlijke orde gebracht worden.

In principe zijn de opdrachten voor de juridische diensten onderworpen aan de reglementering van de overheidsopdrachten. Deze reglementering lijkt echter moeilijk toe te passen op het vlak van het contentieux. Het is immers moeilijk het concurrentieprincipe te verenigen met bijvoorbeeld de noodzaak om een advocaat aan te wijzen ter gelegenheid van een verzoek tot schorsing voor de Raad van State — a fortiori wanneer er gebruik wordt gemaakt van de rechtspleging in geval van uiterst dringende noodzakelijkheid — of nog de forfaitaire prijs van de prestaties vooraf te bepalen ter gelegenheid van procedures die per definitie talrijke evoluties kunnen doormaken, die moeilijk nauwkeurig te beoordelen zijn bij het begin van het geschil, zelfs als de aard van het proces het evenwel mogelijk maakt ze te voorzien (eventueel beroep tegen een beslissing in eerste aanleg, voorziening in cassatie, prejudiciële vraag aan het Arbitragehof of aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, ...) of waarvan de duur eveneens moeilijk vast te stellen is. Men kan bovendien twijfelen over de verenigbaarheid van het vertrouwelijkheidsprincipe tussen een advocaat en zijn cliënt, ook al is het de Staat, met die van de concurrentie en de openbaarheidsregels die eruit voortvloeien.

De toepassing van de reglementering van de overheidsopdrachten op de juridische diensten wordt echter door mijn departement onderzocht.