3-2424/1

3-2424/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

19 APRIL 2007


Wetsvoorstel tot invoering van een door de rechter opgelegde behandeling zodra de veroordelingsbeslissing voor plegers van seksuele misdrijven definitief is en van mobiel elektronisch toezicht door middel van een enkelband, bij hun invrijheidstelling

(Ingediend door mevrouw Christine Defraigne en de heer Alain Destexhe)


TOELICHTING


Voor de jaren negentig werd in België voor 3/4 van de verkrachtingen en andere seksuele aanrandingen nooit klacht ingediend. Sedert de « zaak Dutroux », die in de media grote aandacht kreeg, krijgen de slachtoffers van seksuele aanranding meer aandacht.

De algemene directie Gerechtelijke Politie van de federale politie bracht in een rapport in 2004 aan het licht dat tussen 1996 en 2002 36 675 PV's werden opgesteld voor drie soorten misdrijven van seksuele aard, namelijk verkrachting, aanranding van de eerbaarheid en exhibitionisme. Onder die misdrijven telde men 13 722 verkrachtingen.

In dat rapport stond ook nog dat de Belgische gevangenispopulatie voor ongeveer 17 %, wat toen overeenkwam met 1 610 personen, uit plegers van seksuele misdrijven bestond.

We weten dat er van 2002 tot 2004 in totaal 8 709 verkrachtingen werden aangegeven (1) .

Het aantal aangegeven verkrachtingen is evenwel slechts het topje van de ijsberg. Specialisten (2) zijn het erover eens dat de slachtoffers van seksueel geweld talrijk zijn : 25 % van de volwassen vrouwen en 15 % van de mannen hebben, terwijl ze opgroeiden, ten minste een seksuele aanranding ondergaan, van ongewenst gedrag of exhibitionisme tot verkrachting.

De weerzinwekkende daden die werden gepleegd op de Luikse meisjes Stacy en Nathalie hebben ons nogmaals met de neus op de gruwelijke feiten gedrukt.

Wie zijn de seksuele delinquenten ?

Er bestaat geen robotfoto van de seksuele delinquent. Volgens de onderzoeken van de Franse psycho-analist André Ciavaldini, een specialist terzake, vinden we seksuele delinquenten in alle geledingen van de samenleving. Sociale klasse noch sociaal milieu zijn bepalend.

In Le Soir van 17 juni 2006 maakt hoogleraar Jean-Yves Hayez een typologie van de seksuele, pedofiele delinquentie. Hoewel onderhavig wetsvoorstel over de seksuele delinquenten gaat, ongeacht de leeftijd van hun slachtoffer, is die typologie toch heel leerrijk.

« Il y a d'abord les personnes immatures, dont l'affectivité n'a jamais grandi. Eternel Peter Pan, hélas devenus « vicieux sur les bords », ils ne sont pas désireux d'entretenir des relations sentimentales et sexuelles avec des gens de leur âge.

Ensuite il y a des personnes mal dans leur peau, incapable de s'imaginer qu'elles ont une valeur en tant qu'adultes, et qui se consolent sur des enfants.

Ces deux catégories qui forment environ une bonne moitié des pédophiles, sont les plus en mesure d'évoluer positivement.

Troisième catégorie, les pervers qui mettent au centre de leur projet de vie le désir de jouir : via des sensations sexuelles et aussi en salissant, en détruisant. Le pervers traite l'enfant comme s'il prenait une poupée sexuelle : son être et sa souffrance ne l'intéressent pas.

Enfin, il y a les psychopathes, qui se sentent au-dessus des lois, comme les pervers. Ils veulent soumettre l'autre, moralement ou sexuellement. Et si ce sont des enfants qu'ils violent ou tuent parmi mille autres actes antisociaux, tant pis pour eux !

Pour ces deux dernières catégories, les pronostics d'évolution sont peu favorables, car leur projet de vie est centré sur des « antivaleurs » : la toute-puissance et la négation de l'autre. »

In het vervolg van dat interview legt professor Hayez uit dat het belangrijk is een goede diagnose te stellen om te bepalen met wie men te maken heeft, om vervolgens de maatregelen te treffen die nodig zijn om recidive te voorkomen.

Hij stelt vast dat de meerderheid van de geperverteerden en de psychopaten de gevangenis verlaten in dezelfde geestelijke toestand als bij hun aankomst. Om zich tegen dat blijvend gevaar te beschermen, pleit hij er derhalve voor de zware straffen waarin de wet voorziet uit te voeren, zonder vervroegde invrijheidstelling. Tevens stelt hij vast dat de gevangenissen betere psychotherapeutische mogelijkheden moeten krijgen. Hij haalt natuurlijk het voorbeeld van Canada aan. Hij is gewonnen voor scherper toezicht bij het verlaten van de gevangenis, met, waarom niet, gebruik van de elektronische enkelband wanneer men bewijst dat hij efficiënt kan zijn. Het is vooral belangrijk steeds opnieuw in een zorgaanbod te voorzien (psychotherapie, geneesmiddelen).

Strafrechtelijke bepalingen in verband met de seksuele misdrijven ?

De misdrijven van seksuele aard worden behandeld in de artikelen 372 en volgende van het Strafwetboek.

Dit wetsvoorstel is van toepassing op de daders van de seksuele misdrijven bedoeld in de artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek en op de daders van de misdrijven bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek, wanneer die laatste misdrijven gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming.

De artikelen 372 tot 377 betreffen de aanranding van de eerbaarheid en verkrachting.

Het Strafwetboek kent de termen incest of pedofilie niet. Het onderscheidt twee zaken :

— Indien er geen seksuele penetratie heeft plaatsgevonden, wordt het misdrijf gekwalficeerd als aanranding van de eerbaarheid (aanrakingen van seksuele aard, exhibitionisme ...) (artikel 372 van het Strafwetboek — aanrandingen gepleegd zonder geweld/artikel 373 van het Strafwetboek — aanrandingen gepleegd met geweld of bedreiging).

— Indien seksuele penetratie heeft plaatsgevonden, wordt het misdrijf gekwalificeerd als verkrachting. De wet voegt eraan toe dat de seksuele penetratie van welke aard ook kan zijn. Het kan dus gaan om anale of vaginale penetratie of om fellatio, en de penetratie kan met welk middel ook plaatsvinden : penis, vinger, voorwerp.

De artikelen 379 tot 387 gaan over bederf van de jeugd en prostitutie en bepaalde gevallen van openbare zedenschennis. Dit voorstel beoogt de misdrijven gepleegd op minderjarigen of met hun deelneming, namelijk :

— ontucht, bederf of prostitutie van een minderjarige vergemakkelijken, eraan deelnemen, ertoe aanzetten of exploiteren;

— reclame voor een aanbod van diensten van seksuele aard indien die reclame specifiek gericht is op minderjarigen;

— verkoop, tentoonstelling of verspreiding van liederen of geschriften die strijdig zijn met de goede zeden als zij minderjarigen betreffen;

— verkoop, tentoonstelling, verhuur, ... van voorwerpen, films, foto's of andere beelddragers die houdingen of seksuele handelingen met pornografisch karakter voorstellen waarbij minderjarigen betrokken zijn of worden voorgesteld;

— zedenschennis door handelingen die de eerbaarheid kwetsen.

Traject van de seksuele delinquent die met het gerecht wordt geconfronteerd ?

Huidige toestand

Wanneer we de huidige toestand analyseren, kunnen we vaststellen dat op het traject van het individu bij zijn confrontatie met het gerecht vijf belangrijke momenten elkaar opvolgen :

1. De onthulling : wanneer ze in een gerechtelijke context gebeurt, gaat ze onmiddellijk over in de periode tussen de onthulling en het vonnis.

2. De periode tussen de onthulling en het vonnis : die periode kan zeer lang zijn (enkele maanden tot verscheidene jaren).

— de voorlopige hechtenis : momenteel is er geen enkele behandeling.

— alternatieve maatregelen voor voorlopige hechtenis : er kan worden gezorgd voor therapeutische opvang onder de voorwaarden die de rechter oplegt voor een periode van drie maanden die soms hernieuwbaar is.

3. Het vonnis

4. Eerste periode na het vonnis : periode waarin er dwangmaatregelen zijn :

4.1. Gevangenisstraf (uitvoering van de effectieve straf) : in werkelijkheid wordt geen enkele specifieke behandeling verstrekt. De omstandigheden waarin seksuele delinquenten in de gevangenis worden opgesloten zijn moeilijker dan voor andere gedetineerden : cel van 9 m op 5 m, 12 tot 17 bedden in eenzelfde cel, een enkel open toilet, een enkele wastafel. Die gevangenen komen nooit op de binnenplaats om het contact met de anderen te vermijden.

4.2. de invrijheidstelling die in de meeste gevallen :

Voorwaardelijk is :

De wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, bepaalt in artikel 4, § 5, derde lid, dat aan de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde die een straf ondergaat voor aanranding van de eerbaarheid of verkrachting (artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek) de voorwaarde moet worden verbonden van het volgen van een begeleiding of een behandeling, waarvan de praktische uitvoering en de duur worden bepaald in de beslissing tot invrijheidstelling.

De follow-up wordt overeenkomstig de volgende regels opgelegd (artikel 8 van de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling) :

— de proeftijd is gelijk aan de duur van de vrijheidsbenemende straf die de veroordeelde nog moest ondergaan op de dag dat de beslissing betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling uitvoerbaar is geworden. Die proeftijd kan evenwel niet korter zijn dan twee jaar.

— De proeftijd is ten minste vijf jaar en maximaal tien jaar in geval van veroordeling tot een tijdelijke criminele straf of tot één of meer correctionele straffen die samen vijf jaar hoofdgevangenisstraf te boven gaan.

— De proeftijd bedraagt tien jaar in geval van veroordeling tot een levenslange vrijheidsstraf.

Men stelt dikwijls vast dat seksuele delinquenten in de praktijk verkiezen hun straf volledig uit te zitten, om een therapie na hun vrijlating te ontlopen (3) . Nemen we het voorbeeld van iemand die veroordeeld is tot 9 jaar gevangenisstraf : na 6 jaar kan hij de voorwaardelijke invrijheidstelling verkrijgen. De gedetineerde verkiest zijn straf uit te zitten, in plaats van zich te moeten onderwerpen aan een follow-up na het verlaten van de gevangenis (9 jaar gevangenisstraf in plaats van 6 jaar en 5 jaar follow-up).

Artikel 3, § 3, 4º, van diezelfde wet bepaalt dat het voorstel inzake voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde die « een straf ondergaat voor feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek, of voor feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 386ter van hetzelfde Wetboek indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, het gemotiveerd advies » omvat « van een dienst, die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten is gespecialiseerd ».

In het raam van probatie-opschorting of probatie-uitstel

Artikel 9bis van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie bepaalt dat de bevoegde gerechten, alvorens ze een probatiemaatregel opleggen aan personen die in verdenking gesteld of veroordeeld zijn wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek of wegens een van de feiten bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde wetboek indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming, een met redenen omkleed advies moeten inwinnen van een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is.

Indien de probatiemaatregel bestaat in het volgen van een begeleiding of een behandeling, nodigt de probatiecommissie de betrokkene uit een gespecialiseerd gezondheidsteam te kiezen, dat minstens om de 6 maanden een voortgangsrapport over de begeleiding of de behandeling aan de probatiecommissie zal overzenden.

5. De 2e periode na het vonnis : periode waarin er geen sprake meer is van dwang :

Het gaat om plegers van misdrijven van seksuele aard die toerekeningsvatbaar werden bevonden. Men dient te weten dat de populatie van de seksuele delinquenten die (gelet op hun toerekeningsvatbaarheid) voor het gerecht worden gebracht, vanuit het oogpunt van de persoonlijkheidsstructuur, geen homogene populatie is, net zo min als voor het geheel van de bio-psycho-sociologische variabelen. We kunnen dus stellen dat men voor bepaalde persoonlijkheidsstructuren op termijn een verandering mag verhopen, terwijl men dat redelijkerwijze voor andere niet mag. In dergelijke situaties, waarin we te maken hebben met individuen die toerekeningsvatbaar zijn verklaard (die de samenleving, eens de straf is uitgezeten, geen enkele begeleiding meer kan opleggen), stellen therapeuten zich de vraag of het wenselijk is de begeleiding abrupt (van de ene dag op de andere) af te breken.

In het licht van wat voorafgaat blijkt duidelijk dat er in de gevangenis geen enkele echte therapeutisch opvang geboden wordt.

De samenwerkingsakkoorden

We hebben er hierboven op gewezen dat de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie in een verplichte behandeling voorzien voor alle seksuele delinquenten.

De vraag rijst dan welk soort samenwerking mogelijk is tussen therapeuten en magistraten.

Beide beroepsgroepen hebben niet altijd dezelfde doelstellingen noch dezelfde opvattingen over ethiek. Procureur des Konings in Charleroi, Thierry Marchandise, formuleert het zo : « d'un côté, la justice a tendance à simplifier les choses. De l'autre, les psychologues renvoient à la complexité des êtres ».

Ondanks die incompatibiliteit moest men tot een dialoog tussen gerecht en therapeuten komen.

Daarom werden in 1998 door de federale overheid en de gewesten samenwerkingsakkoorden ondertekend die vastleggen waaruit die opvang van plegers van misdrijven van seksuele aard moet bestaan (Belgisch Staatsblad 11 september 1999 voor het Waals Gewest en het Vlaams Gewest en Belgisch Staatsblad 12 maart 2000 voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest).

Vóór 1998 stuurden de magistraten de seksuele delinquenten, die voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld of probatie-uitstel genoten, in de praktijk naar een psychiater van hun keuze en was er geen controle. De behandelingen waren niet altijd erg efficiënt.

Sinds de samenwerkingsakkoorden is er een en ander veranderd. De Gespecialiseerde Gezondheidsteams zorgen voor behandelingen en geven adviezen aan de rechtbanken over de geschiktheid van een behandeling, wanneer de rechter probatie-uitstel overweegt. Die Gespecialiseerde Gezondheidsteams geven ook advies voor bijvoorbeeld de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Artikel 9 van de samenwerkingsakkoorden bepaalt specifiek de eisen waaraan het rapport dat het Gespecialiseerd Gezondheidsteam (dat de delinquent in behandeling heeft) aan de overheid moet overzenden, inhoudelijk moet voldoen, in verband met de aard van de follow-up (frequentie, situaties met ernstig risico op recidive, enz.).

Voor elke behandeling wordt een overeenkomst ondertekend tussen patiënt, justitie-assistent en therapeut. Die overeenkomst maakt het de therapeut bijvoorbeeld mogelijk het gerecht te informeren wanneer de patiënt afwezig is op de sessies of wanneer de betrokkene de therapie afbreekt.

De gerechtelijke instanties staan in Vlaanderen en in Wallonië rechtstreeks in contact met de therapeutische teams die de behandelingen verstrekken en de evaluaties opstellen. De steuncentra (de UPPL in Doornik en het UFC in Antwerpen) zijn centra die de gespecialiseerde multidisciplinaire teams ondersteunen in de begeleiding en/of de behandeling van plegers van misdrijven van seksuele aard. In Wallonië vangen gespecialiseerde gezondheidsteams de seksuele delinquenten op. In Wallonië ressorteren de diensten voor geestelijke gezondheid onder het Waalse Gewest.

In Brussel speelde het Brussels Steuncentrum CABS de rol van interface tussen het justitieel aspect en de gezondheid, wat de therapeut beschermde. Dat centrum werd door minister Verwilghen in 2001 gesloten en de bevoegdheden ervan werden overgedragen aan de UPPL in Doornik voor de Franstalige gevallen en aan het centrum in Antwerpen voor de Nederlandstalige gevallen.

Conclusie : wat zijn de problemen, wat zijn de oplossingen ?

Zoals we het hierboven hebben beschreven, is er nu voorzien in een systeem van behandeling en begeleiding buiten de gevangenis. Er wordt een systeem van adviezen en begeleiding of gespecialiseerde behandeling georganiseerd zowel in het raam van de alternatieve maatregelen voor de voorlopige hechtenis als in het raam van de voorwaardelijke invrijheidstelling, de invrijheidstelling op proef (geïnterneerden), of zelfs de « terbeschikkingstelling van de regering ».

Tijdens de gevangenisstraf voeren de psychosociale teams het onderzoek naar de persoonlijkheid van de gevangene en geven een advies over een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling. Voor de voorwaardelijke invrijheidstelling moet de gevangene zich ertoe verbinden een behandeling te volgen in een Gespecialiseerd Gezondheidsteam. Er bestaat een lijst van Gespecialiseerde Gezondheidsteams (ongeveer 15) die als bijlage gaat bij de Belgische samenwerkingsakkoorden. Die akkoorden organiseren de therapeutische follow-up van de delinquenten.

Het is echter van belang te onderstrepen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling een gunst is en geen recht. Gezien de trend om seksuele delinquenten lang in de gevangenis te houden, zitten een niet te verwaarlozen aantal delinquenten kennelijk liever hun straf volledig uit, waardoor ze geen follow-up hoeven te ondergaan gedurende minimum twee jaar, zoals de wet voorschrijft. Die mensen zullen de gevangenis verlaten zonder enige behandeling.

In de huidige stand van zaken wordt het individu in de gevangenis opgesloten en wordt er voor geen enkele therapeutische follow-up gezorgd. Er is dus geen aanbod om te voorkomen dat hij in een soort « psychologische winterslaap » belandt. Erger nog is dat dit individu in zijn lethargie geconfronteerd dreigt te worden met een verslechtering van zijn psychologische toestand, wat ernstige gevolgen kan hebben wanneer het uit de gevangenis komt (recidive).

De tijd in de gevangenis kan echter worden gebruikt om met de behandeling te starten.

Het belang van opvang met het oog op behandeling en/of begeleiding moet echter niet meer worden aangetoond. Dat blijkt overduidelijk uit de beschikbare internationale literatuur. Iedereen is het erover eens dat een gevangenisstraf, hoe lang ook, niet volstaat om de recidive bij pedofielen te voorkomen.

Strafuitvoeringsrechtbanken

Begin 2006 heeft het parlement de wet aangenomen betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten. Die wet, die ook de wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden wordt genoemd, biedt eindelijk een rechtsgrond voor de verschillende strafuitvoeringsmodaliteiten bij vrijheidsstraffen. Te oordelen naar de uitleg van de vertegenwoordiger van de minister van Justitie, mag men verwachten dat een deel van die wet in de loop van 2007 in werking treedt.

Op grond van die wet, is het aan de strafuitvoeringsrechter — voor vrijheidsstraffen van minder dan of gelijk aan drie jaar — en aan de strafuitvoeringsrechtbank — voor straffen langer dan drie jaar — om nagenoeg alle strafuitvoeringsmodaliteiten toe te kennen. Alleen de uitgaansvergunning en het penitentiair verlof blijven immers tot de bevoegdheid van de uitvoerende macht behoren. Het achterliggende idee is dat de rechterlijke macht moet optreden wanneer de aanpassing van de oorspronkelijk uitgesproken straf een belangrijke wijziging van de aard ervan met zich brengt.

Deze wet bepaalt tevens dat wanneer de veroordeelde een straf ondergaat wegens zedenfeiten, ongeacht of die gevangenisstraf al dan niet drie jaar bedraagt, de verzoeken tot toekenning van beperkte detentie, elektronisch toezicht, voorwaardelijke invrijheidstelling of voorlopige invrijheidstelling met het oog op de verwijdering van het grondgebied of met het oog op overlevering, moeten worden ingediend samen met een gemotiveerd advies van een dienst die in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerd is. Dat advies omvat een beoordeling van de noodzaak om een behandeling op te leggen.

De zedenfeiten zijn die welke worden bedoeld in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek en in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde Wetboek, indien ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming.

Hierdoor neemt de wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden een eis over die reeds was opgenomen in de wet van 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling, die toepasselijk blijft zolang de wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden niet in werking treedt.

Beide wetten verschillen hierin, behalve inzake de uitbreiding van de vereiste van dat advies tot andere toepassingsmodaliteiten van de vrijheidsstraf dan de voorwaardelijke invrijheidstelling, dat de wet betreffende de voorwaardelijke invrijheidstellling begeleiding of behandeling in een gespecialiseerde dienst oplegt « indien de veroordeelde een straf ondergaat voor één van de strafbare feiten bedoeld in de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek », terwijl de wet betreffende de externe rechtspositie van gedetineerden alle vrijheid laat aan de strafuitvoeringsrechter, die de toekenning van de strafuitvoeringsmodaliteit gepaard « kan » laten gaan met het verplicht volgen van een bepaalde begeleiding of behandeling (art. 42 en 56).

Het feit dat het verplichte advies niet meer beperkt blijft tot de voorwaardelijke invrijheidstelling is ongetwijfeld een goede zaak. De beslissing inzake de toekenning van een strafuitvoeringsmodaliteit voor een straf wegens zedenfeiten, moet geschieden op grond van een medisch advies waarin specifiek vermeld wordt of het al dan niet noodzakelijk is een behandeling op te leggen. Het valt te hopen dat de gespecialiseerde centra die nodig zijn om dergelijke adviezen te geven, maar ook en vooral om die behandelingen en begeleiding te geven, voldoende in aantal en in staat zullen zijn om op elke specifieke pathologie een antwoord te bieden. Indien dat het geval is, zal het om een heel constructieve samenwerking van Justitie en Volksgezondheid gaan, enerzijds voor de veroordeelde die verzorgd zal worden en zal genezen, wat zijn resocialisatie zal bevorderen, en anderzijds voor de samenleving, die geen risico op recidive meer hoeft te vrezen.

Overigens is het kennelijk de wens van de diensten die gespecialiseerd zijn in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten dat men die begeleiding of behandeling niet automatisch oplegt voor elke veroordeelde wegens een misdrijf van seksuele aard. Dat voorkomt immers dat men verdrinkt in de patiënten die niet geschikt zijn om te worden behandeld, die geen behandeling nodig hebben, die niet meewerken, enz.


Helaas genieten niet alle veroordeelden wegens zedenfeiten die behandeling en begeleiding.

Die vereiste geldt immers alleen voor strafuitvoeringsmodaliteiten van vrijheidsstraffen. Behandeling of begeleiding zijn dus een verplichte fase om sneller vrij te kunnen komen.

Hierbij moeten twee opmerkingen worden gemaakt.

Enerzijds worden ze slechts uitgevoerd wanneer de veroordeelde de vrijheid herwint. De behandeling of begeleiding maakt deel uit van de voorwaarden die vervuld moeten zijn om opnieuw in vrijheid te worden gesteld. Tevens wordt ze tijdens de probatie uitgevoerd. Opdat een behandeling of begeleiding efficiënt zou zijn, kan de termijn van voorwaardelijke invrijheidstelling zowel te kort als langer zijn.

Anderzijds verkiezen veel veroordeelden hun gevangenisstraf volledig uit te zitten, in plaats van sneller vrij te komen en een begeleiding of een behandeling te moeten aanvaarden zodra ze uit de gevangenis komen.

De toestand in Canada

In Quebec heeft het Institut Pinel van Montreal in 1979 een afdeling voor seksuele delinquenten opgericht. Einde 1996 ving de afdeling 21 « gevangenen-patiënten » op. Bij hun aankomst worden ze aan een fallometrie onderworpen, om hun afwijkende driften vast te leggen (4) . Het principe is de gedetineerde afkerig te maken van de praktijken waarvoor hij veroordeeld werd, door zijn driften te koppelen aan onaangename ervaringen, zoals elektrische shocks of het inademen van ammoniak.

Pinel is een observatielaboratorium en het experiment blijft beperkt, aangezien het centrum een twintigtal bedden heeft en 100 tot 150 externe plaatsen.

Uit het experiment blijkt dat 25 % van de Pinel-patiënten recidiveren, tegen 49 % van de in Canada veroordeelde seksuele agressors die niet worden verzorgd.

De Canadese gevangenisadministratie heeft de afdeling moeten sluiten omdat de kostprijs per patiënt te hoog was.

Canada is daarentegen een voorbeeld in het meten van het risico. Krachtens de wet van 18 juni 1992 bestaat er een reeks heropvoedingsprogramma's.

Artikel 3 van de Canadese wet van 18 juni 1992 die het heropvoedingssysteem (scc) regelt, bepaalt dat het scc « vise à contribuer au maintien d'une société juste, vivant en paix et en sécurité, d'une part, en assurant l'exécution des peines par des mesures de garde et de surveillance sécuritaires et humaines, et d'autre part, en aidant au moyen de programmes appropriés dans les pénitenciers ou dans la collectivité, à la réadaptation des délinquants et à leur réinsertion sociale à titre de citoyens respectueux des lois ».

Het Canadees heropvoedingssysteem voorziet in een gevarieerd programma-aanbod.

Er bestaat een dozijn grote federale programma's, onder andere voor vrouwen, slachtoffers, gezinnen van delinquenten of op het gebied van de heropvoeding. Wanneer men die laatste nader bekijkt, merkt men dat ze neerkomen op een gestructureerd optreden dat inwerkt op de factoren die rechtstreeks met het misdadig gedrag van de delinquent te maken hebben. De heropvoedingsprogramma's zijn dus toegespitst op elke « misdaadspecialiteit » en behelzen : geweldpreventie, toxicomanie, seksuele delinquentie of het verwerven van psychosociale, opvoedkundige of professionele vaardigheden. Het proces van het samenstellen en uitvoeren van een programma verloopt zeer nauwkeurig en methodisch.

Er zijn specifieke programma's voor seksuele delinquenten.

De belangrijkste doelstelling van die programma's is de persoonlijkheid te bepalen van de seksuele delinquenten om strategieën te ontwikkelen die het risico op recidive kunnen verminderen.

Op die manier wordt de veroordeelde aan een evaluatie onderworpen die speciaal voor seksuele delinquenten is ontworpen en waarin volgende punten aan bod komen :

— de voorgeschiedenis en de ontwikkeling van het seksueel gedrag;

— seksuele voorkeur;

— cognitieve houdingen en vervormingen;

— sociale vaardigheden;

— medische antecedenten;

— psychopathologie en resultaten van de voorgaande evaluaties en programma's.

Na die evaluatie wordt de seksuele delinquent behandeld, met als doel het risico op recidive te verminderen door middel van een efficiëntere zelfbeheersing. De behandeling behelst de cognitieve vervormingen, de opwinding en de afwijkende seksuele fantasieën, de sociale vaardigheden, het beheersen van woede en emoties.

Die behandelingen zijn meestal geïnspireerd op een cognitief-gedragsmatige aanpak en worden in groep uitgevoerd, met, in voorkomend geval, individuele sessies. Ze verplichten de delinquent ertoe rekenschap te geven van zijn daden, de progressie in het gedrag te herkennen voor en na de seksuele misdrijven en de situaties te identificeren waarin hij dreigt te recidiveren. Hiertoe pakken ze zijn attitudes aan ten opzichte van seksualiteit en interpersoonlijke relaties, verbeteren ze zijn empathie en maken ze hem bewust van de trauma's van de slachtoffers, zorgen ze voor de beheersing van zijn woede en emoties en leren ze hem zijn afwijkende seksuele driften onder controle te houden. De delinquenten met matige of hoge behoeften worden meestal opgesloten, hun programma's zijn intensief en duren lang. De delinquenten met weinig behoeften, of met een lager risico op recidive, volgen minder intensieve en korte programma's in minimaal beveiligde instellingen, of zelfs in een plaatselijke gemeenschap.

Ten slotte moet worden onderstreept dat alle veroordeelden die hebben deelgenomen aan een programma voor seksuele delinquenten de gelegenheid krijgen deel te nemen aan een programma voor het behoud van de therapeutische resultaten en vorderingen in instellingen en in plaatselijke gemeenschappen.

Verantwoording van het wetsvoorstel

In het licht van alle bovenstaande gegevens, besluiten de indieners van het voorstel dat er in België onvoldoende waarborgen zijn dat een seksuele delinquent die een onherstelbare daad heeft gepleegd, zo verzorgd wordt dat hij geen gevaar meer vormt voor de samenleving.

Ze stellen daarom voor om de waaier aan straffen die de feitenrechter kan uitspreken wanneer hij een delinquent vonnist die een misdaad of misdrijf van seksuele aard heeft gepleegd, te vergroten.

Enerzijds moet de rechter als straf een begeleiding of behandeling kunnen opleggen zodra de veroordelingsbeslissing (eerste aanleg of in beroep) definitief is. Die begeleiding of behandeling zal dus in de gevangenis beginnen.

Anderzijds moet men, zodra de veroordeelde weer in vrijheid wordt gesteld, kunnen beslissen dat hij onder mobiel elektronisch toezicht wordt geplaatst.

Iedereen is het er vandaag over eens dat de rechter aan plegers van seksuele misdrijven een behandeling moet kunnen opleggen. Senator Jean-Marie Cheffert heeft dat idee overigens vorm gegeven in een wetsvoorstel van 25 augustus 2005. Senator Brotchi van zijn kant heeft op 10 juli 2006 een wetsvoorstel ingediend met het oog op het invoeren van een specifieke behandeling, chemische castratie.

Dit voorstel is een aanvulling van het denkwerk dat die twee senatoren reeds hebben gedaan, door verscheidene mogelijkheden aan te reiken die voor een betere resocialisering van de seksuele delinquent kunnen zorgen en tevens de risico's op recidive kunnen verminderen. Het zijn prioritaire doelstellingen van de MR-fractie in de strijd tegen seksuele delinquentie.


Het wetsvoorstel stelt dus twee nieuwe straffen in die door de feitenrechter kunnen worden uitgesproken tegen een persoon die veroordeeld werd wegens het plegen van een misdrijf bedoeld in de artikelen 372 tot 377 van het Strafwetboek en in de artikelen 379 tot 387 van hetzelfde wetboek, wanneer ze gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming. Die straffen vormen een bijkomende straf bovenop de hoofdstraf wegens het plegen van het misdrijf.

Het gaat dus om aanranding van de eerbaarheid, verkrachting, ongeacht of die daden op een minderjarige of op een volwassene werden gepleegd, bederf van de jeugd, maar ook om prostitutie en bepaalde gevallen van openbare zedenschennis, wanneer daar kinderen bij betrokken zijn.

Die straffen zijn enerzijds de door de rechter opgelegde behandeling zodra de veroordelingsbeslissing definitief is en anderzijds het elektronisch toezicht door middel van een enkelband bij het verlaten van de gevangenis.

Het gaat om nieuwe straffen, waarvan het toepassingsgebied nauwkeurig wordt afgebakend. Indien iemand die veroordeeld werd wegens misdrijven die niet onder het toepassingsgebied van die straffen vallen — bijvoorbeeld misdrijven bedoeld in de artikelen 379 tot 387 van het Strafwetboek gepleegd op meerderjarigen — zich geheel vrijwillig wenst te laten behandelen, dan spreekt het vanzelf dat alles moet worden gedaan om hem de nodige zorg aan te bieden.

Die straffen kunnen maar moeten niet door de feitenrechter worden uitgesproken. Hij beschikt over enige beoordelingsvrijheid.

Overigens belet niets de feitenrechter een behandeling op te leggen wanneer de seksuele delinquent niet is veroordeeld tot een effectieve gevangenisstraf (uitstel). De behandeling of de begeleiding zal dan aanvangen zodra de beslissing van de veroordeling definitief is en de seksuele delinquent zal nooit in contact komen met het gevangenismilieu, dat meer kwaad dan goed zou doen.

Het plaatsen onder mobiel elektronisch toezicht hangt echter samen met een gevangenisstraf. Die laatste kan immers alleen voor seksuele delinquenten die een seksueel misdrijf hebben begaan dat aanleiding heeft gegeven tot een veroordeling tot een gevangenisstraf van minstens zeven jaar.

Door de rechter opgelegde behandeling

De behandeling zal door de rechter worden opgelegd op grond van een medisch deskundigenonderzoek. Het is immers belangrijk in de problematiek van de behandeling van seksuele delinquenten dat het tot een constructieve dialoog komt tussen Justitie en Volksgezondheid.

Het doel van dat medisch deskundigenonderzoek is de pathologie te bepalen die het misdrijf dat de seksuele delinquent heeft gepleegd, veroorzaakt heeft.

Die diagnose is van essentieel belang om te bepalen of het opleggen van behandeling raadzaam is. Voor sommigen volstaat immers het verschijnen voor de rechter en/of het belanden in de gevangenis om te voorkomen dat ze recidiveren. Het is bijgevolg overbodig de zorgteams te overstelpen met cliënten. Anderen zijn niet geschikt om een behandeling te volgen. Nog anderen zijn dermate psychopathisch dat er geen enkele kans op genezing is. In die twee laatste gevallen is het de minister van Justitie die op het einde van hun gevangenisstraf, moet beslissen over een eventuele terbeschikkingstelling van de regering. Die maatregel bestaat en moet genomen worden wanneer dat nodig blijkt om de maatschappij te beschermen.

Die diagnose maakt het anderzijds mogelijk het soort behandeling of begeleiding te bepalen dat het best bij de pathologie past. De pathologie en niet het soort misdrijf moet de therapeutische begeleiding bepalen. Met door de rechter opgelegde behandeling bedoelen de indieners van het wetsvoorstel alle vormen van behandeling of begeleiding : groepstherapie, seksuele opvoeding, geneesmiddelen, enz.

Het is echter duidelijk dat het zelfs voor specialisten niet altijd gemakkelijk is het soort van behandeling of begeleiding, of soms zelfs de pathologie te bepalen. Tevens moet de behandeling of begeleiding worden aangepast aan de toestand van de patiënt. Het is ook onmogelijk op het tijdstip van de veroordeling te bepalen hoe lang de behandeling of de begeleiding zal duren die nodig is om tot « genezing » te komen. Al die omstandigheden zullen veranderen tijdens de opvang van de seksuele delinquent.

Eens de veroordeling door de feitenrechter is uitgesproken op grond van het medisch deskundigenonderzoek en die beslissing definitief is, voorziet het wetsvoorstel erin dat de door de rechter opgelegde behandeling ten uitvoer wordt gelegd door de rechter (straffen korter dan drie jaar) of door de strafuitvoeringsrechtbank (straffen langer dan drie jaar). Overeenkomstig de filosofie waarop de wet betreffende de strafuitvoeringsrechtbank steunt, moet de rechterlijke macht optreden wanneer de aanpassing van de straf die oorspronkelijk werd uitgesproken, een substantiële wijziging van de aard ervan met zich brengt.

Bij die tenuitvoerlegging, die plaatsvindt onder toezicht van de rechter of de strafuitvoeringsrechtbank, wordt er nauw overleg gepleegd met het zorgteam.

De indieners van het wetsvoorstel stellen voor dat een koninklijk besluit bepaalt hoe dat overleg zal plaatsvinden, maar het lijkt hun voor de hand te liggen dat het zorgteam vrij kan blijven beslissen over de geschiktste behandeling of begeleiding van de seksuele delinquent in de loop van zijn traject. Zoals reeds uitgelegd, is het niet de bedoeling het te houden bij de bij de aanvang van de opsluiting door de rechter opgelegde behandeling senso stricto maar wel om de geschiktste behandeling of begeleiding te vinden om de delinquent te genezen. Hetzelfde geldt voor de duur van die behandeling. Indien het zorgteam beslist dat het niet langer nodig is om de delinquent te verzorgen, moet het zich tot de strafuitvoeringsrechter wenden, die de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid moet behouden. Een door de rechter opgelegde behandeling is en blijft een straf. Tevens moet die behandeling bij het verlaten van de gevangenis kunnen worden voortgezet indien het zorgteam dat noodzakelijk acht. Men moet immers voorkomen dat een behandeling plots wordt afgebroken, zoals dat nu gebeurt in sommige gevallen van voorwaardelijke invrijheidstelling.

De indieners van het wetsvoorstel hebben, zoals dat in de Franse wet het geval is, ervoor gekozen een seksueel delinquent niet onder dwang te behandelen. Wanneer de seksuele delinquent echter weigert de opgelegde behandeling te volgen, hetzij van bij de aanvang van tenuitvoerlegging of terwijl ze al bezig is (hij weigert bijvoorbeeld mee te werken), dan zal de gevangenisstraf waarin het vonnis of het arrest voorziet worden uitgevoerd onder de controle van de strafuitvoeringsrechter of -rechtbank. Die straf komt bovenop de hoofdstraf die wegens het misdrijf is opgelegd. Ze bedraagt maximum drie jaar gevangenisstraf bij een veroordeling wegens een misdrijf en zeven jaar indien het om een misdaad gaat.

Anders dan bij de voorwaardelijke invrijheidstelling, waar de weigering om zich aan een behandeling te onderwerpen een hypothetische vervroegde invrijheidstelling belet, wat bijgevolg onvoldoende motiveert om te voorkomen dat men de straf volledig uitzit, verlengt onderhavig wetsvoorstel de periode van opsluiting — en wel in zeer hoge mate — indien de veroordeelde de behandeling weigert. Dat zal ongetwijfeld een belangrijke aansporing zijn om de opgelegde behandeling te accepteren.

Het is duidelijk dat dergelijk zorgsysteem reële investeringen in mensen en middelen vergt.

Om efficiënt te zijn, moeten de zorgteams voldoende in aantal zijn om niet in het werk te verdrinken en het onvermijdelijk te « verknoeien ». Ze moeten uit geschoold personeel bestaan (psychiaters, psychologen, justitieassistenten ...), dat zich kan bijscholen, over infrastructuur beschikt (plaatsen voor overleg en toezicht onder zorgverstrekkers, enz.) en dat voor zijn inzet met betrekking tot dat soort activiteit correct moet worden betaald door het gerecht. Vanzelfsprekend stellen de indieners van het wetsvoorstel voor om de deskundigheid van de gespecialiseerde diensten in begeleiding en behandeling van seksuele delinquenten, die door de samenwerkingsakkoorden van 1998 in het leven zijn geroepen, niet te laten verloren gaan. Maar om de hoge werklast het hoofd te kunnen bieden, willen ze centra en artsen ook de mogelijkheid geven die nieuwe taken uit te oefenen, mits zij over een erkenning beschikken waarvan de nadere regels door de Koning zullen worden vastgelegd. Overigens zal de patiënt op die manier uit meer specialisten kunnen kiezen.

De materiële middelen moeten eveneens volgen : het oprichten, binnen de gevangenissen, van steunpunten van de gespecialiseerde diensten in de begeleiding of behandeling van seksuele delinquenten. De seksuele delinquent die in de gevangenis door een team wordt opgevangen, kan bijgevolg, wanneer dat wenselijk is, door hetzelfde team verder worden gevolgd wanneer hij de gevangenis verlaat.

Iemand onder mobiel elektronisch toezicht plaatsen

Het wetsvoorstel bepaalt dat wanneer de seksuele delinquent veroordeeld werd tot een gevangenisstraf van langer dan zeven jaar — wanneer hij dus, gelet op de strafmaat een zeer ernstig feit heeft gepleegd — de feitenrechter hem kan veroordelen tot mobiel elektronisch toezicht.

Iemand die onder mobiel elektronisch toezicht wordt geplaatst, wordt gedwongen een enkelband met een zender te dragen, waardoor men vanop afstand steeds kan bepalen waar hij zich op het nationale grondgebied bevindt. Die apparatuur moet garanderen dat de waardigheid, de integriteit en de privacy van de betrokkene in acht worden genomen.

Ongetwijfeld zal die apparatuur voor de persoon die ze draagt een ontradend effect hebben. Uit schrik om te worden ontmaskerd zal hij wel tweemaal nadenken voor hij opnieuw overgaat tot een onherstelbare daad. Tevens zal die apparatuur een efficiëntere repressie bij recidive mogelijk maken. Men mag zich echter geen illusies maken. Ondanks een volledig en gevarieerd zorgaanbod blijft er altijd een risico bestaan.

Het elektronisch toezicht zal aanvangen zodra de seksuele delinquent de gevangenis verlaat. Het zal ten uitvoer worden gelegd door de strafuitvoeringsrechtbank — het gaat immers per definitie om gevangenisstraffen van langer dan drie jaar — die ten minste een jaar voor de delinquent de gevangenis verlaat, de gevaarlijkheid van de seksuele delinquent en het terugvalrisico zal moeten laten beoordelen.

Dat onderzoek zal worden gevoerd door dezelfde specialisten als die welke de opgelegde behandeling moeten volgen.

Op grond van dat onderzoek zal de strafuitvoeringsrechter bepalen hoe lang iemand onder elektronisch toezicht zal staan. Het is ook mogelijk dat hij beslist geen gebruik te maken van mobiel elektronisch toezicht.

Zoals voor de opgelegde behandeling hebben de indieners van het wetsvoorstel besloten de seksuele delinquent de keuze te laten die veiligheidsmaatregel al dan niet te accepteren, zoals dat ook in Frankrijk het geval is. Indien hij hem weigert of niet voldoet aan de verplichtingen die met dat toezicht gepaard gaan, zal de gevangenisstraf die in dat geval door de feitenrechter is bepaald, ten uitvoer worden gelegd. Die gevangenisstraf mag niet langer zijn dan drie jaar bij een veroordeling wegens een misdrijf of niet langer dan zeven jaar bij veroordeling wegens een misdaad.


De indieners van het wetsvoorstel zijn zich ervan bewust dat heel wat mensen en middelen nodig zijn om de seksuele delinquentie goed op te vangen. Ze menen dat de strijd tegen de seksuele delinquentie een prioriteit moet zijn. De schade die ze veroorzaakt, moet tot elke prijs worden voorkomen.

De straffen van het wetsvoorstel bieden geen garantie op een wereld zonder seksuele agressie, maar ze kunnen ongetwijfeld bijdragen tot een betere resocialisatie van bepaalde seksuele delinquenten en de recidive verminderen.

Christine DEFRAIGNE.
Alain DESTEXHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 7 van het Strafwetboek wordt de rubriek « In criminele zaken en in correctionele zaken : » aangevuld met een 2º, luidende :

« 2º voor de misdrijven bedoeld in de artikelen 372 tot 377 en in de artikelen 379 tot 387, wanneer die gepleegd werden op minderjarigen of met hun deelneming :

a) de door de rechter opgelegde behandeling

b) het onder mobiel elektronisch toezicht plaatsen. ».

Art. 3

In afdeling 5 van hoofdstuk II van boek I van hetzelfde wetboek, wordt een onderafdeling Ibis, met een artikel 34bis, ingevoegd, luidende :

« Onderafdeling 1bis. De door de rechter opgelegde behandeling ».

Art. 34bis. In de gevallen bepaald in het 2º van de rubriek « In criminele zaken en in correctionele zaken » van artikel 7 kan de rechter als bijkomende straf bovenop de hoofdstraf, een behandeling opleggen.

De behandeling wordt opgelegd op grond van een medisch deskundigenonderzoek door een in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerde dienst of elke andere door de Koning erkende dienst of arts die :

— de pathologie bepaalt die aan de seksuele afwijking ten grondslag ligt

— de best aangepaste soort behandeling of begeleiding bepaalt indien een door de rechter opgelegde behandeling wenselijk blijkt.

De rechter die een behandeling oplegt bepaalt in de veroordelingsbeslissing de maximale gevangenisstraf die de veroordeelde oploopt wanneer hij niet voldoet aan de verplichtingen verbonden aan de opgelegde behandeling. Die gevangenisstraf mag niet langer zijn dan drie jaar bij een veroordeling wegens een misdrijf en niet langer dan zeven jaar bij veroordeling wegens een misdaad.

De rechter vermeldt in zijn beslissing ook dat er geen enkele behandeling of begeleiding mag plaatsvinden zonder de toestemming van de veroordeelde, maar dat, indien hij de behandeling die hem wordt voorgesteld weigert, de gevangenisstraf die krachtens het derde lid is uitgesproken, door de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank ten uitvoer kan worden gelegd.

De opgelegde behandeling wordt ten uitvoer gelegd onder de controle van de strafuitvoeringsrechter of de strafuitvoeringsrechtbank zodra de veroordelingsbeslissing definitief is geworden, en wel in overleg met de in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten gespecialiseerde dienst of met elke andere door de Koning erkende dienst of arts. De Koning bepaalt op welke wijze dat overleg geschiedt.

Art. 4

In afdeling 5 van hoofdstuk II van boek I van hetzelfde wetboek, wordt een onderafdeling Iter met een artikel 34ter ingevoegd, luidende :

« Onderafdeling 1ter. Het onder mobiel elektronisch toezicht plaatsen

Art. 34ter. In de gevallen bepaald in het 2º van de rubriek « In criminele zaken en in correctionele zaken », van artikel 7, kan de rechter, als bijkomende straf bovenop de hoofdstraf, het mobiel elektronisch toezicht bevelen vanaf de dag waarop de vrijheidsberoving verstrijkt.

Het mobiel elektronisch toezicht brengt voor de veroordeelde de verplichting met zich van het dragen van een enkelband-zender waarmee op elk tijdstip vanop afstand kan worden bepaald op welke plek van het nationale grondgebied hij zich bevindt.

Alleen een meerderjarige die veroordeeld is tot een vrijheidsstraf gelijk aan of langer dan zeven jaar kan onder mobiel elektronisch toezicht worden geplaatst.

De rechter die het mobiel elektronisch toezicht beveelt, bepaalt in de veroordelingsbeslissing de maximale gevangenisstraf die de veroordeelde oploopt wanneer hij niet voldoet aan de verplichtingen verbonden aan het mobiel elektronisch toezicht. Die gevangenisstraf mag niet langer zijn dan drie jaar bij een veroordeling wegens een misdrijf en niet langer dan zeven jaar bij veroordeling wegens een misdaad.

De rechter vermeldt in zijn beslissing ook dat het mobiel elektronisch toezicht niet ten uitvoer moet worden gelegd zonder de toestemming van de veroordeelde, maar dat, indien hij weigert of zijn verplichtingen niet nakomt, de gevangenisstraf die krachtens het vierde lid is uitgesproken, ten uitvoer moet worden gelegd.

Het mobiel elektronisch toezicht wordt ten uitvoer gelegd door de strafuitvoeringsrechtbank. Minstens een jaar voor de verwachte datum van zijn invrijheidstelling, wordt de persoon die veroordeeld is tot mobiel elektronisch toezicht onderzocht om zijn gevaarlijkheid te bepalen, alsook het recidiverisico. Dat onderzoek wordt gevoerd door een dienst die gespecialiseerd is in de begeleiding of de behandeling van seksuele delinquenten of door elke andere door de Koning erkende dienst of arts.

Op grond van dat onderzoek bepaalt de strafuitvoeringsrechter hoe lang de veroordeelde onder elektronisch toezicht zal staan. Dat mag niet langer zijn dan twee jaar, welke periode eenmaal kan worden verlengd bij een misdrijf en tweemaal bij een misdaad. »

Art. 5

Met uitzondering van dit artikel, dat in werking treedt de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, treedt elk artikel van deze wet in werking op de door de Koning te bepalen datum, en uiterlijk op de eerste dag van de vierentwintigste maand na die waarin deze wet in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

11 december 2006.

Christine DEFRAIGNE.
Alain DESTEXHE.

(1) Vraag nr. 12217 gesteld in de commissie voor de Justitie van de Kamer van volksvertegenwoordigers van 28 juni 2006, CRIV 51, COM 1025, blz. 11.

(2) Cijfers vermeld in Le Soir van vrijdag 30 juni 2006 door Dr. Depauw, een psychiater die sinds 1996 aan het hoofd staat van een therapieprogramma voor seksuele delinquenten in de gevangenis van Jamioulx en in het psychiatrisch ziekenhuis V. Van Gogh.

(3) Dat wordt ons uitgelegd door de dames I. Carton en L. Defrasnes, psychologen van de Psychosociale Dienst van de gevangenis van Jamioulx in « Le travail de prise en charge des délinquants sexuels par l'équipe du Service Psycho-social de la prison de Jamioulx », in het dossier « Magistrats, thérapeute, acteurs de la prise en charge globale de délinquants sexuels » verschenen in l'Observatoire, nr. 36, sept-okt-nov 2002.

(4) In een laboratorium met computers wordt de patiënt geconfronteerd met pornografische scenario's, in de vorm van dia's of audiocassettes, met kinderen, volwassen vrouwen, die al dan niet vrijwillig meewerken, en met of zonder geweld. Een rubberen ring rond de penis meet de erecties van de patiënt. De technicus noteert de curve waardoor de nieuwkomer kan worden geklasseerd.