3-2109/1

3-2109/1

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

7 MAART 2007


Voorstel van resolutie strekkende om de verantwoordelijkheid van de Belgische overheid te erkennen voor de Jodenvervolging in België

(Ingediend door de heren Alain Destexhe en Philippe Mahoux)


TOELICHTING


Het eindverslag van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) draagt bij tot het ontkrachten van een al te ruim verspreide mythe : de Belgische overheid zou machteloos gestaan hebben tegenover een Duitse bezetter in diens uitvoering van een beleid van identificatie, stigmatisering, marginalisering, beroving en deportatie van de (Belgische en buitenlandse) Joden in België.

Ondanks het baanbrekend werk van een aantal historici om tot een kritischer beoordeling van die periode te komen, blijft die duistere bladzijde uit de Belgische geschiedenis onderbelicht en werd ze officieel niet erkend, in tegenstelling tot wat bijvoorbeeld Frankrijk op dat punt heeft gedaan.

Meer dan zestig jaar na de feiten is het, zonder in anachronisme te vervallen en zonder de hoofdverantwoordelijkheid van het Duitse nationaal-socialistische regime en zijn Belgische collaborateurs bij de Jodenmoord te minimaliseren, ongetwijfeld mogelijk tot een genuanceerder visie op die periode te komen. In werkelijkheid heeft de toenmalige overheid in heel wat bezette landen — en ons land vormt daar geen uitzondering op — bij de Jodenvervolging ten opzichte van de Duitse bezetter een beleid gevoerd van passieve of zelfs actieve collaboratie.

Vermeldenswaard is niettemin dat heel veel Belgen Joden geholpen en gered hebben. De houding van talloze landgenoten staat blijkbaar in schril contrast met wat men de bureaucratische uitsloverij zou kunnen noemen in de passieve en soms actieve collaboratie bij heel wat officiële Belgische instellingen en overheden. Bevelen, ook al zijn ze wettig, zijn niet altijd te rechtvaardigen. Tegenover het totalitarisme, de etnische zuivering, de volkerenmoord en andere misdaden tegen de menselijkheid, worden elke overheid en alle overheidspersonen voor hun verantwoordelijkheid geplaatst. Dat is voor de indieners van deze resolutie de uiteindelijke les van het eindverslag van het SOMA, een les die ons nog steeds relevant lijkt wanneer men ze toepast op recentere gebeurtenissen zoals de etnische zuivering in Bosnië of de genocide van 1994 in Rwanda.

Alain DESTEXHE.
Philippe MAHOUX.

VOORSTEL VAN RESOLUTIE


Herinnerend aan zijn resolutie van 13 februari 2003 betreffende het bepalen van de feiten en de eventuele verantwoordelijkheid van Belgische autoriteiten bij de vervolging en de deportatie van de Joden in België tijdens de Tweede Wereldoorlog en zijn resolutie van 15 juni 2006 betreffende het tussentijds verslag gemaakt door het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) : « De Belgische overheden en de Jodenvervolging en -deportatie »;

Herinnerend aan de wet van 8 mei 2003 betreffende de uitvoering van een wetenschappelijk onderzoek naar de vervolging en de deportatie van de Joden in België tijdens de Tweede Wereldoorlog (Belgisch Staatsblad van 2 juli 2003);

Gelet op het eindverslag van het SOMA getiteld « Gewillig België : overheid en Jodenvervolging in België tijdens de Tweede Wereldoorlog »;

Vaststellend dat het eindverslag van het SOMA niet alleen nieuwe elementen aan het licht brengt maar ook de meest uitgebreide studie is over de judeocide in België en dat de burgers dankzij dit eindverslag meer kunnen vernemen over deze tragische periode van onze vaderlandse geschiedenis;

Wijzend op de voortrekkersrol die Maxime Steinberg, Marcel Liebman en andere historici hebben gespeeld in de reconstructie van deze zwarte bladzijde uit de geschiedenis van ons land;

Eraan herinnerend dat in de Tweede Wereldoorlog in het kader van de door het Duitse nationaal-socialistische regime gepleegde Jodenmoord 29 940 Joden uit België zijn gedeporteerd — bijna de helft van de Joodse gemeenschap in België — en dat bijna alle gedeporteerde Joden zijn omgekomen in concentratie- en uitroeiingskampen;

Herinnerend aan het tragische lot van vele gevangenen die vanaf 10 mei 1940 zijn overgebracht naar Franse kampen en daar in betreurenswaardige omstandigheden zijn opgesloten, zoals Jean-Émile Andreux het beschrijft in een recente reconstructie van het lot van 288 Joden die op 18 juli 1942 vanuit Antwerpen zijn overgebracht naar het latere camp des Mazures of Marcel Bervoets in La liste de Saint-Cyprien;

Eraan herinnerend dat in de zomer van 1942 1500 van deze personen door het Vichy-regime via Drancy zijn gedeporteerd naar Auschwitz, waar zij bijna allen zijn vermoord;

Herinnerend aan de drie sleutelmomenten die in het eindverslag van het SOMA worden belicht : de reactie van de Belgische overheid op de eerste anti-Joodse verordeningen van 28 oktober 1940, de ommekeer in de zomer van 1942, toen de deportatie van de Joden op de agenda van de nazipolitie verscheen en de gevolgen van de judeocide en de repressie van het incivisme na de bevrijding van het land;

Vaststellend dat na de bevrijding, de Jodenmoord bijna nergens heeft geleid tot vervolgingen tegen Belgische noch tegen Duitse burgers (slechts twee Duitse oorlogmisdadigers zijn ter dood veroordeeld);

Vaststellend dat de Joodse gedeporteerden niet zijn erkend als politieke gevangenen omdat men geen « categorieën op basis van ras » wilde invoeren;

Gezien de eindconclusie van het SOMA-eindverslag, waarin staat dat in bepaalde gevallen « ... de mogelijkheid (bleef) bestaan om bepaalde taken niet uit te voeren of op de vragen (van de bezetter) niet in te gaan ... De ruimte die werd gelaten zorgde er bijgevolg voor dat er op cruciale momenten keuzen dienden te worden gemaakt »;

Eraan herinnerend dat « de verantwoordelijkheid voor de judeocide in eerste instantie berust bij de kopstukken van het nationaal-socialistische regime in Duitsland en bij degenen die ervoor kozen, ook in België, met dat regime te collaboreren »;

Gezien de politiek-ideologische context van die periode die aan de basis ligt van de collaboratie van de Belgische autoriteiten met het radicaal anti-Joods beleid tijdens de bezetting : « Het gebrek aan juridisch-administratieve voorbereiding op een tweede bezetting, maar ook de xenofobe, soms antisemitische cultuur bij de leidende elite en globaal genomen het democratische tekort in de jaren 1930 en 1940 »;

Tevens overwegend dat 95 % van de Joden op Belgisch grondgebied geen Belg waren en dat zulks volgens het eindverslag van het SOMA de afwikkeling van de « Joodse kwestie » heeft beïnvloed;

Vaststellend dat er zelfs tijdens de bezetting genoeg manoeuvreerruimte en keuzemogelijkheden overbleven voor de Belgische overheid, voor zowel de Belgische regering in Londen, als de secretarissen-generaal, de gerechtelijke instanties en de provincie- en gemeenteoverheid;

Vaststellend dat de Belgische regering geen enkele ernstige poging heeft ondernomen om zich te verzetten tegen de judeocide en dat de andere geallieerde regeringen dat al evenmin hebben gedaan;

Vaststellend dat in bepaalde gevallen blinde gehoorzaamheid aan een hogere autoriteit tragische gevolgen kan veroorzaken;

Erop wijzend dat in het merendeel van de gevallen en ten minste tot in de zomer van 1942 er slechts heel weinig gevallen van weigering, vertraging of sabotage van de collaboratie vanwege de overheid zijn voorgekomen;

Gezien de bezwarende eindconclusies van het eindverslag van het SOMA : « Dit heeft ervoor gezorgd dat de Belgische overheid een gewillige houding aangenomen heeft door op zeer diverse en cruciale terreinen een voor een democratie onwaardige medewerking te verlenen aan een voor de Joodse (vreemdelingen-) bevolking desastreuze politiek. »;

Herinnerend eveneens aan het moedig optreden van talloze landgenoten om Joden te redden en wijzend op de moed van de autoriteiten en burgers die zich verzet hebben tegen de nazi-bezettingsmacht;

Erop wijzend dat het niet de bedoeling is een gedachtenis uit te spelen tegen een andere doch een al te lang over het hoofd gezien verzuim recht te trekken; na de bevrijding hebben de politiek gedeporteerden en de krijgsgevangenen immers kunnen rekenen op een specifieke erkenning terwijl de judeocide met zijn eigen kenmerken al te lang vergeten en verwaarloosd is gebleven;

Nota nemend van de terechte opmerkingen van het SOMA over de soms deplorabele staat van bewaring waarin onze archieven zich bevinden;

De Senaat,

1. feliciteert en dankt het SOMA voor deze opmerkelijke studie, die onder meer stoelt op een analyse van nieuwe primaire bronnen;

2. erkent plechtig dat de Belgische overheid op cruciale vlakken gecollaboreerd heeft met de Duitse bezetter op een voor een democratie onwaardige manier, wat dramatische gevolgen heeft gehad voor de Joodse bevolking (zowel van Belgische als van buitenlandse nationaliteit);

vraagt de regering :

3. officieel te erkennen dat de Belgische overheid verantwoordelijkheid draagt voor het identificeren, beroven, marginaliseren, uitsluiten van de maatschappij en deporteren van Joden in België;

4. de aanvragen tot erkenning of herstel die ingevolge het eindverslag zouden kunnen worden ingediend, welwillend te behandelen;

5. bijkomende studies te ondersteunen en te financieren over wat het SOMA « de afwikkeling van de Joodse kwestie in de naoorlogse repressie van het incivisme » noemt;

6. het SOMA te gelasten een bijkomende wetenschappelijke studie uit te voeren over de verzetsdaden die de Belgische overheid verricht heeft tegen de bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog;

7. te zorgen voor een ruime verspreiding van het SOMA-eindverslag;

8. een plan voor te leggen voor een betere bewaring van de archieven, dat als werkinstrument kan dienen voor de volgende regering;

vraagt de Gemeenschappen :

9. op grond van het SOMA-eindverslag en van andere recente studies nieuwe pedagogische instrumenten in het leven te roepen opdat de leerkrachten de leerlingen kunnen laten kennismaken met deze duistere periode uit onze geschiedenis.

7 maart 2007.

Alain DESTEXHE.
Philippe MAHOUX.