3-1969/3

3-1969/3

Belgische Senaat

ZITTING 2006-2007

14 DECEMBER 2006


Voorstel van resolutie betreffende de aanwezigheid van België in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties als niet-permanent lid, van 1 januari 2007 tot 31 december 2008


België in de VN-Veiligheidsraad, 2007-2008


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

DE HEREN BROTCORNE, MAHOUX EN L. VANDENBERGHE


I. INLEIDING

Op 16 oktober 2006 werd België, voor de vijfde maal in zijn geschiedenis, verkozen tot niet permanent lid van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, en dit voor de periode 2007-2008. Naar aanleiding van deze gebeurtenis heeft de commissie beslist een reeks hoorzittingen te wijten aan deze voor ons land. Die hoorzittingen vonden plaats op :

— 14 november 2006, met de heer De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken, en de heer Verbeke, Permanent Vertegenwoordiger van België bij de Verenigde Naties, New York;

— 21 november 2006 met professor P. d'Argent, UCL, professor O. Corten, ULB, de heer B. Van der Meerschen, secretaris-generaal van de FIDH (Fédération internationale des ligues des droits de l'homme), professor J. Wouters, KUL en de heer Antonio Vigilante, directeur, UNDP (United Nations Development Programme);

— 28 november 2006 met mevrouw Bénédicte Frankinet, directeur, dienst Verenigde Naties, FOD Buitenlandse Zaken, de heer Rudi Brieven, medewerker, dienst Verenigde Naties, FOD Buitenlandse Zaken.

Na deze hoorzittingen dienden de rapporteurs een voorstel van resolutie in dat door de commissie werd besproken tijdens haar vergaderingen van 12 en 14 december 2006.

II. HOORZITTINGEN

2.1. Hoorzitting van 14 november 2006 met heer De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken, en de heer Verbeke, Permanent Vertegenwoordiger van België bij de Verenigde Naties, New York (gezamenlijke vergadering met de bevoegde Kamercommissie)

2.1.1. Uiteenzetting van de heer Karel De Gucht, minister van Buitenlandse Zaken

België werd op 16 oktober 2006, voor de vijfde maal in zijn geschiedenis, tot niet-permanent lid van de Veiligheidsraad van de VN verkozen, en dit voor de periode 2007-2008. Deze verkiezing, met niet minder dan 180 stemmen op 189, is een onmiskenbare blijk van het vertrouwen, dat de internationale gemeenschap in ons land stelt. Onmiddellijk aansluitend op ons voorzitterschap van de OVSE, zal dit lidmaatschap van de Veiligheidsraad een nieuwe gelegenheid bieden om ons onverminderd engagement voor multilateralisme en internationale samenwerking een concrete gestalte te geven.

Dit lidmaatschap van de Veiligheidsraad brengt voor België een belangrijke verantwoordelijkheid met zich mee. In overeenstemming met het VN Handvest, zal België namelijk de verplichting op zich moeten nemen om namens de internationale gemeenschap op te treden in die domeinen waar de Veiligheidsraad voor bevoegd is, te weten kwesties van vrede en veiligheid. Dit betekent dat ons land de volgende twee jaar in eerste instantie globale, en niet Belgische, belangen zal moeten behartigen. Maar het zal deze verantwoordelijkheid uiteraard dragen vanuit een Belgische en Europese invalshoek.

In tegenstelling tot een voorzitterschap van de Europese Unie of van de OVSE, pakt men als toekomstig lid van de Veiligheidsraad niet uit met een eigen programma of agenda. Crisisbeheer kan van nature wel methodologisch gepland worden, maar niet inhoudelijk. In grote mate wordt de agenda immers bepaald door het wereldgebeuren. Het is echter wel mogelijk om geval per geval eigen accenten te leggen, en vraagstukken vanuit een specifieke invalshoek te belichten. Zonder twijfel zal ons land een stuwende rol kunnen spelen in de dossiers waar onze expertise algemeen erkend wordt, zoals in Afrika. De ambitie is wel om België in alle grote wereldproblemen inhoudelijk tot het debat te laten bijdragen.

Wellicht zal België tijdens zijn lidmaatschap ook twee maal voorzitter zijn van de Veiligheidsraad, en dit telkens voor 1 maand (in lente 2007 en herfst 2008). Zo'n voorzitterschap van de Veiligheidsraad is veel meer een « chairmanship » dan een « presidency ». Tijdens zijn voorzitterschap zal België speciale aandacht besteden aan de problematiek van de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen in conflictgebieden. Overleg is gaande met de andere leden van de Raad over de concrete invulling van dit thema. België zal tijdens zijn mandaat ook enkele subsidiaire organen dienen voor te zitten (sanctiecomités en/of werkgroepen). De beslissing dienaangaande wordt in de komende weken binnen de Veiligheidsraad genomen.

De concrete invulling van de Belgische accenten zal dus gestaag gebeuren. Één zaak is nu al duidelijk : de uitdagingen van ons komend lidmaatschap zijn niet meer te vergelijken met die tijdens ons laatste lidmaatschap in 1991- 92. De afgelopen 15 jaar, sinds het einde van de Koude Oorlog, heeft de Veiligheidsraad immers een exponentiële groei van activiteiten gekend : zo zijn er vandaag 16 vredesmissies, 80 000 blauwhelmen, en 12 sanctiecomités. Ook de agenda van de Veiligheidsraad is ondertussen zeer breed geworden, niet enkel geografisch maar ook thematisch.

Geografisch mandateert en beheert de Veiligheidsraad de verschillende vredesoperaties op het terrein : onder andere MONUC in Congo, UNMIS in Soedan en UNMIL in Liberia. Daarnaast zijn er nog talrijke politieke VN-missies, waar de VN dus niet met blauwhelmen aanwezig is op het terrein, maar wel door de Veiligheidsraad gemandateerd is voor politieke opdrachten : aldus bijvoorbeeld UNIOSIL in Sierra Leone of het toekomstige BINUB in Burundi dat na het vertrek van de blauwhelmen ONUB zal vervangen. Daarenboven heeft de Veiligheidsraad de laatste jaren landenspecifieke sanctiecomités opgericht, de laatste in rij enkele weken geleden voor Noord-Korea. Zonder exhaustief te willen zijn, kunnen we nu al een aantal geografische dossiers identificeren die in de eerste jaarhelft van 2007 aan de orde zullen zijn.

Zo staat het vast dat bij de aanvang van ons lidmaatschap de Veiligheidsraad een beslissing zal moeten nemen over de aard van de VN aanwezigheid in de DRC na het einde van de transitie. In een nieuwe resolutie moet het nieuwe mandaat van MONUC na 15 februari 2007 uitgewerkt worden, een nieuw troepenplafond vastgelegd worden, en een aangepast juridisch en politiek kader gecreëerd worden voor de verdere internationale aanwezigheid in Kongo na het aantreden van een wettelijk verkozen regering.

Een tweede belangrijk aandachtspunt zal de situatie in Libanon zijn. Schematisch benadert de Veiligheidsraad Libanon vanuit drie, nauw verwante, invalshoeken : de uitvoering van het mandaat van de versterkte VN-missie UNIFIL (resolutie 1701), het vinden van een structurele oplossing voor de politieke problemen in Libanon met een effectieve uitoefening van het staatsgezag over het gehele grondgebied en de ontwapening van milities (resolutie 1559), en de opvolging van het onderzoek naar de moord op voormalig eerste minister Rafiq Hariri en de oprichting van een internationaal tribunaal.

Onze belangrijke inzet op het terrein moet ons mede in staat stellen een kwalitatieve inbreng te leveren in de debatten.

Maandelijks houdt de Veiligheidsraad ook een debat over de situatie in het Midden-Oosten.

Het is echter duidelijk dat de operationele rol van de Raad in dit stadium eerder beperkt zal blijven zolang een permanent lid van de Raad hiertegen zijn veto blijft stellen.

Ook de nucleaire non-proliferatiedossiers zullen hoog op de agenda staan. Op dit ogenblik wordt binnen de Veiligheidsraad onder de P5-leden onderhandeld over een ontwerpresolutie van de E-3 (Frankrijk, VK en Duitsland) over Iran. Het is weinig waarschijnlijk dat deze problematiek en verdere opvolging reeds tegen het einde van het jaar van de baan zullen zijn. Het tweede non-proliferatiedossier is Noord-Korea. Hierbij zal door de Veiligheidsraad gewaakt worden over de concrete uitvoering van Veiligheidsraadresolutie 1718, die op 14 oktober werd aangenomen en een reeks sancties tegen het regime in Pyong Yang instelt.

Ook de situatie in Darfoer zal prominent op de radar van de Veiligheidsraad blijven staan : hamvraag is hier de uitvoering van resolutie 1706, waarbij beslist werd om de Afrikaanse Missie (AMIS) in Darfoer door een VN missie te vervangen, iets waar het regime in Soedan zich blijft tegen verzetten.

Wat ons eigen continent betreft, wordt het nu duidelijk dat de resolutie inzake de statuutbepaling van Kosovo niet vóór het eind van dit jaar kan worden genomen. VN-gezant Ahtisaari is bezig met het afronden en verfijnen van zijn voorstellen voor een statusoplossing in samenspraak met de Contactgroep. Zijn voorstellen zouden meteen na de parlementsverkiezingen in Servië, voorzien op 21 januari, aan de partijen overgemaakt worden, wat impliceert dat België betrokken zal zijn bij de goedkeuring van deze statusresolutie.

Na deze geografische dossiers, zijn er ook de thematische agendapunten die opvolging zullen vragen. De VR heeft de laatste jaren immers meer en meer resoluties aangenomen over onderwerpen als : « Vrouwen, vrede en veiligheid » (resolutie 1325), de « Bescherming van burgers in gewapende conflicten » (resolutie 1265), « Kinderen en gewapende conflicten » (resolutie 1612), enz. België zal tijdens zijn lidmaatschap bijzondere aandacht besteden aan de voorbereiding van het traditionele, jaarlijkse Veiligheidsraadsdebat over de uitvoering van resolutie 1325 over vrouwen, vrede en veiligheid, dat normaal gezien in de maand oktober plaatsvindt. Ook wat de problematiek van kinderen en gewapende conflicten betreft, zal België voluit deelnemen aan de werkzaamheden van de door resolutie 1612 opgezette Veiligheidsraadwerkgroep « Kinderen en Gewapende Conflicten ».

De VR is ook steeds meer gaan optreden als regelgevend (wetgevend) orgaan : aldus bijvoorbeeld in de domeinen van terrorismebestrijding en non-proliferatie. Het spreekt vanzelf dat België ook op dit domein zijn verantwoordelijkheid zal opnemen.

Naast deze inhoudelijke beschouwingen is er ook de methodologische invulling van ons lidmaatschap. Men moet weten dat de Veiligheidsraad op de eerste plaats een « club à 15 » is, waarin de 5 permanenten, de « P5 », een eigen plaats bekleden. Het is dan ook belangrijk om als niet-permanent lid zijn eigen, soortelijke gewicht precies in te schatten. Niet-permanent lidmaatschap is met andere woorden geen macht die men grijpt, maar een gezag dat men gaandeweg opbouwt op basis van de toegevoegde waarde die men, zelfs als kleiner land, kan bieden. En dat impliceert hard werk en kwaliteit. België kan hiervoor voortbouwen op zijn bestaande expertise, maar ook op de ervaringen die we als voorzitter van de OVSE hebben opgedaan in domeinen waar België in het verleden minder actief was.

Ten slotte moet ook het punt van de Europese dimensie van het Belgische lidmaatschap onder de aandacht worden gebracht. De aanwezigheid in de Veiligheidsraad van 5 EU-leden (één derde van de Veiligheidsraad : het VK, Frankrijk, België, Italië, en Slowakije) creëert op het eerste zicht natuurlijk een belangrijk potentieel voor het versterken van deze dimensie.

België heeft dan ook het initiatief genomen om het gezamenlijke overleg tussen de EU-leden van de Veiligheidsraad te reactiveren, en zal, samen met deze andere leden proberen meer samenhang te creëren tussen de debatten binnen de EU met 25 en die binnen de Veiligheidsraad. We zullen dit echter doen op een pragmatische en een resultaatgerichte wijze, wanneer wij aanvoelen dat er een inhoudelijke toegevoegde waarde is en dat er politieke ruimte toe bestaat. België zal hierbij ook goed voeling houden met de andere EU Lidstaten en de opeenvolgende EU-Voorzitterschappen. Op ambtelijk niveau vonden hiervoor reeds de eerste contacten plaats tussen de vijf Europese Veiligheidsraadleden.

2.1.2. Uiteenzetting van de J. Verbeke, Permanent Vertegenwoordiger van België bij de Verenigde Naties, New York

Spreker gaat in op twee aspecten van de Veiligheidsraad : vooreerst zijn samenstelling en interne dynamiek, vervolgens de punten die op de agenda van de Veiligheidsraad staan.

De samenstelling van de Veiligheidsraad ziet er als volgt uit : de permanente leden zijn de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Rusland, Frankrijk, en China. De niet-permanente leden zijn Slowakije, België, Peru, Italië, Qatar, Panama, Ghana, Indonesië, Congo-Brazzaville en Zuid-Afrika.

Een eerste sub-groep die om kommentaar vraagt is de groep van 5 permanente leden. Het feit dat zij over het veto-recht beschikken betekent dat niets in de Veiligheidsraad kan gebeuren zonder de instemming van de Vijf. Wat dan op zijn beurt tot gevolg heeft dat de politiek meest gevoelige dossiers vooreerst onder de Vijf worden behandeld, en pas in een later stadium met de 10 niet-permanente leden worden gedeeld. Binnen de groep van Vijf neemt de VS, zoals bekend, een dominante positie in. De Europese leden, VK en Frankrijk, zijn de drijvende kracht achter het werk van de Veiligheidsraad. Vaak zijn zij het die de pen houden bij de redactie van resoluties. Tevens zijn zij meer dan anderen begaan met zowel de efficiëntie als transparantie van de werkzaamheden van de Veiligheidsraad. China neemt in de Veiligheidsraad zelden het voortouw, maar waakt defensief op zijn belangen : commerciële belangen, maar ook belangen van politiek-ideologische aard (met nadruk op de beginselen van staatssoevereiniteit en niet-inmenging in binnenlandse aangelegenheden). Rusland legt steeds meer eigen accenten, die aansluiten bij het meer assertieve beleid van het Kremlin.

Bij de niet-permanente leden is er vooreerst de Europese subgroep met België, Italië en Slovakije. Uiteraard is hun band met de twee Europese permanente leden belangrijk, met name om uitdrukking te geven aan standpunten die binnen het Europees Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheids Beleid hun beslag hebben gekregen. Samen zijn deze vijf Europese leden goed voor 1/3e van de Veiligheidsraad. Vervolgens is er de Afrikaanse groep met Zuid-Afrika, Ghana en Congo-Brazzaville. Omdat om en bij 2/3den van de agendapunten van de Veiligheidsraad op Afrika betrekking hebben, is hun stem belangrijk. Zuid-Afrika zal de woordvoerder worden van de G77 (inmiddels een groep van 134 landen) en de NAM (de groep van niet-gebonden landen). Het word een gezagvolle stem, en vermoedelijk niet altijd een gemakkelijke, als we althans mogen voortgaan op het onderhandelings- en stemgedrag van Zuid-Afrika in de Algemene Vergadering. Ghana is een zeer gewaardeerd lid van de Veiligheidsraad, dat de dossiers op eigen verdiensten bevoordeeld. Congo-Brazzaville kan bogen op zijn voorzitterschap van de Afrikaanse Unie, dat einde dit jaar evenwel afloopt.

Verder hebben we een Arabisch lid, Qatar, een Aziatisch lid, Indonesië, en twee Latijns-Amerikaanse leden, Peru en Panama. Qatar is de woordvoerder van de Arabische wereld, incluis de Arabische Liga en de Organisatie van de Islamitische Conferentie. Zijn stem kan niet worden genegeerd, ook al omdat die kwaliteitsvol wordt gebracht. Indonesië is het grootste moslimland ter wereld en een prominent NAM-lid, maar staat bekend om zijn gematigde standpunten. Aansluiting van zijn beleidsstandpunten bij Zuid-Afrika is waarschijnlijk. Peru speelt een gematigde rol in de Veiligheidsraad en staat voor vele dossiers dicht bij het Westen. Het ziet er naar uit dat ook onder Alan Garcia die koers zal worden aangehouden. Ten slotte is er Panama dat als compromis-land, na de tweestrijd Guatemala-Venezuela, de Veiligheidsraad voor de Latijnsamerikaanse groep vervoegt. Panama staat in New York bekend voor zijn doordachte midden-posities : noch aansluiting bij links-populisme, noch Amerikaans suivisme.

Volgende dossiers liggen bij VN-Veiligheidsraad ter behandeling : voor Afrika zijn dit DRC, Burundi, Soedan, Ivoorkust, Ethiopië-Eritrea, Somalië, Sierra Leone, Liberia, Westelijke Sahara, Zimbabwe. Voor het Midden-Oosten, Israël en Palestina, Libanon, Irak, Iran; voor EUROPA : Kosovo, Bosnië-Herzegovina, Cyprus; voor Midden Amerika : Haïti en voor Azië, Georgië (UNOMIG), Afghanistan (politieke missie), Noord-Korea (non-proliferatie), Oost-Timor, Birma en Nepal.

Niet al die dossiers wegen even zwaar in de Veiligheidsraad. In Afrika gaat het prioritair om Soedan, een land met belangrijke olierijkdommen, met een regime dat beducht is om zijn overleving en waar een humanitaire crisis van ongeziene omvang de internationale gemeenschap mobiliseert.

Vervolgens zijn er Ivoorkust, aan wie een nieuwe, en laatste respijttermijn van één jaar werd gegeven voor de organisatie van verkiezingen die de politieke impasse moeten doorbreken, en Congo (DRC) waar de aandacht vooral naar de post-electorale consolidatie van de vrede gaat.

Er wordt ook verwezen naar Somalië, waar een ernstige crisis in de maak lijkt te zijn, en Ethiopië-Eritrea, waar het grensgeschil, dat juridisch reeds lang beslecht werd, symptomatisch blijft van een diepliggende wrevel met regionale spill-overs.

In Azië is het vooral Noord-Korea dat de aandacht van de Veiligheidsraad weerhoudt. De recente sanctie-resolutie werd met éénparigheid van stemmen aangenomen, met een beslissende rol voor China. Gesteld dat het Zes-partijen overleg van de grond komt, dan kan verhoopt worden dat dit non-proliferatie dossier iets minder prominent in de Veiligheidsraad aanwezig zal zijn. Voorts is er Oost-Timor, een droevig schoolvoorbeeld van een terugval, « relapse » in ons jargon, in een crisissituatie die men wellicht prematuur voor geregeld hield.

Het Midden-Oosten is een brandende regio in de wereld. Centraal staat het Palestijns-Israëlisch conflict, dat algemeen gepercipieerd wordt als oorzaak van een veralgemeende malaise in de Arabische wereld, en derhalve dringend om een oplossing vraagt. Daaraan gebonden is er het Libanon-dossier dat drie luiken omvat : meest zichtbaar is de vredeshandhavingsoperatie UNIFIL (met gewaardeerde inzet van 400 Belgische militairen), minder zichtbaar maar niet minder belangrijk is het politieke luik van het geschil (grensafbakening met onder meer de Chebaa-boederijen, evenals ontwapening van alle milities — dus niet enkel Hezbollah) en ten slotte is er het Hariri-dossier met enerzijds de Onderzoekscommissie o.l.v. landgenoot Brammertz en anderzijds de oprichting van een Internationaal Tribunaal.

Enigszins apart staan Iran en het non-proliferatiedossier. Een dossier waarin Europa, via de E-3 (VK, Frankrijk, Duitsland) en de heer Solana, een belangrijke rol spelen. Hier staan complexe vragen aan de orde : vragen met betrekking tot non-proliferatie strictu sensu (burgerlijk gebruik van kernstoffen, kernmachten Pakistan, Indië en Israël in de regio, VS-Indië nucleair-samenwerkingsakkoord ...), maar ook met betrekking tot de plaats van Iran in de regio, banden met Syrië en zo met Hezbollah, veiligheidsgaranties van het Westen en ultiem van Washington.

Ten slotte is er Europa met één centraal dossier : Kosovo. Het Ahtisaari-plan zal na de Servische parlementsverkiezingen van 21 januari 2007 aan de Veiligheidsraad worden voorgelegd. Het wordt een moeilijke, maar doenbare evenwichtsoefening waarin met name Rusland zal moeten gekend worden. Maar ook de EU, die het in het toekomstige Kosovo uiteindelijk zal moeten waarmaken, komt een belangrijke rol toe.

2.1.3. Gedachtewisseling

De heer Wille vraagt of het aantreden op 1 januari 2007 van de heer Bank Ki-Moon, de nieuwe secretaris-generaal van de VN, dat samenvalt met de aanwezigheid van ons land in de Veiligheidsraad, een invloed kan uitoefenen op de hervorming van de VN.

Gaat België meewerken aan de verdere hervorming van de VN voornamelijk op niveau van de « Peace Building Commission » en de Mensenrechtenraad ?

Kan ons land in het kader van de notie « Responsibility to Protect » invloed hebben op, bijvoorbeeld, het aanklagen van de grootschalige schendingen van de mensenrechten in Darfour ?

De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat hij slechts één gesprek heeft gehad met de nieuwe secretaris-generaal en het is dus nog te vroeg om definitieve conclusies te trekken qua beleidsvoering. Het is echter wel algemeen bekend dat het VN-Secretariaat een logge administratie is.

Op dit ogenblik is de hervorming van de VN een dood dossier, waarover elke consensus ontbreekt. De optie om het aantal permanente leden van de Veiligheidsraad uit te breiden met nog een EU-land, zoals bijvoorbeeld Duitsland, is niet aangewezen omdat Europa reeds oververtegenwoordigd is. Ofwel wordt de logica van de vertegenwoordiging van de overwinnaars uit de tweede Wereldoorlog gevolgd met de verkiezing van de niet-permanente leden op regionale basis, ofwel de nieuwe constellatie in de wereld, waarbij permanente leden nog een generatie in de Veiligheidsraad zouden zitten, en de creatie van semi-permanente leden zou overwogen worden. Op die wijze moet er geen definitieve keuzes gemaakt worden over wie nu de vertegenwoordiger is van een continent.

The « Responsibilility to Protect » is ingeschreven in het Handvest van de VN op basis van de Millenium top en naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rwanda in 1993, maar kan echter niet in Darfour toegepast worden omdat een permanent lid, met name China, omwille van zijn energiebehoeften, weigert. Trouwens, de rol van China in Afrika, met bijzonder weinig aandacht voor de principes van het internationaal recht, kan het onderwerp van menig debat zijn.

De heer Van der Maelen (Kamer) is van mening dat het punt aangaande de traceerbaarheid van natuurlijke rijkdommen op de agenda van de Veiligheidsraad moet komen. Hoe gaat België dit aanpakken in het vooruitzicht van het eerste Belgische voorzitterschap in mei 2007 ? Is er al een tweede thema gekozen ? Gaat ons land meewerken aan coalities die een bepaald thema willen behandelen in de Veiligheidsraad ? Is er in dit verband een coalitie mogelijk rond het thema van het verbod op clusterbommen ?

Er zijn momenteel zo'n 400 Belgische militairen aanwezig in Libanon. Wat is de reële bijdrage van ons land in de oplossing van het Midden-Oosten conflict en dreigt de situatie op het terrein van onze troepen aldaar op termijn niet zeer moeilijk te worden ?

De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat de traceerbaarheid van de grondstoffen tijdens het tweede Belgisch voorzitterschap in 2008 zal uitgediept worden.

Er werd een Belgische « Task-force » opgericht voor de illegale ontginning van bodemrijkdommen in de ontwikkelingslanden. Voor Afrika is dat een cruciaal dossier.

Wat het verbod op clusterbommen betreft, verwijst de minister naar zijn antwoord op een mondelinge vraag van 9 november 2006 van de heer Philippe Mahoux aan de minister van Buitenlandse Zaken over « de invoering van een internationaal verdrag tot uitbanning van clustermunitie » (stuk Senaat, Handelingen nr. 3-187).

Het dossier van het Midden-Oosten zal binnen de VN-Veiligheidsraad weinig vooruitgang boeken zolang de Verenigde Staten onvoldoende druk uitoefenen op Israël opdat ook de EU de Palestijnse zijde onder druk kan zetten. Trouwens, de situatie in het Midden-Oosten is bovendien veel ingewikkelder geworden. Derde landen hebben veel invloed op Hamas en Hezbollah, in het bijzonder Iran, en ook het Israëlisch politiek landschap is gewijzigd. Zonder de Verenigde Staten kan de EU onmogelijk voldoende invloed uitoefenen op de situatie aldaar.

De heer Brotcorne is van oordeel dat de naleving van de internationale rechtsregels voor de Belgische regering de leidraad zou moeten blijven van haar buitenlands beleid. Het lid wijst erop dat het begrip preventieve oorlog werd opgegeven.

Streeft België ernaar tot beter samenhangende standpunten te komen met de andere EU-lidstaten die thans deel uitmaken van de VN-Veiligheidsraad ?

Worden de beginselen van de strijd tegen het terrorisme aangepast aan de nieuwe internationale context ?

De minister van Buitenlandse Zaken wijst erop dat men de beginselen van het internationaal recht moet naleven. Het is evenwel zo dat er in de VN-Veiligheidsraad nog andere elementen meeespelen. Hij betreurt dat de Veiligheidsraad de aanval op Beit Hanoun niet heeft veroordeeld wegens een veto van het Verenigd Koninkrijk.

In de strijd tegen het terrorisme moet men een evenwicht zoeken tussen enerzijds de bescherming van de fysieke en morele integriteit van de persoon en anderzijds het in stand houden van de veiligheid.

De heer Van Rompuy (Kamer) peilt naar het verloop van de Belgische besluitvorming. Wie bepaalt in laatste instantie het stemgedrag van ons land in de Veiligheidsraad, vooral gezien het feit dat soms een vlugge beslissing zich opdringt ? Spreker stelt voor dat het parlement regelmatig een debat zou voeren met de bevoegde ministers over de stand van zaken binnen de Veiligheidsraad.

De minister van Buitenlandse Zaken onderstreept dat het stemgedrag van ons land binnen de Veiligheidsraad, in laatste instantie door de minister bevoegd voor de buitenlandse zaken wordt genomen, uiteraard na ruggespraak met de regering.

De minister steunt het voorstel om het parlement regelmatig in te lichten over de stand van zaken van de dossiers binnen de Veiligheidsraad.

Het overleg met de overige landen van de EU binnen de Veiligheidsraad is zeer sterk verwaterd. Dit verzwakt vanzelfsprekend de slagkracht van het Europees Defensie- en Veiligheidsbeleid. Deze problematiek kan echter alleen op pragmatische wijze worden aangepakt.

Mevrouw Hermans verwijst naar de resoluties van de VN-Veiligheidsraad over schendingen van de vrouwenrechten (1325) en over de kindsoldaten (1612). Wat zijn de vooruitzichten binnen afzienbare tijd ?

De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat deze aangelegenheden niet binnen een bepaalde termijn kunnen opgelost worden alhoewel er al heel wat vooruitgang is geboekt. Het probleem kan echter ieder moment echter weer acuut worden.

De leider van een kindsoldatenleger in Noord-Oeganda, Joseph Kony, wordt gezocht om te verschijnen voor het Internationaal Strafhof. De gesprekken tussen Jan Egeland van de VN en Joseph Kony mogen wel niet leiden tot een vrijgeleide voor deze laatste waardoor hij zijn straf zou ontlopen. In het Europees Parlement is er deining ontstaan omdat er sprake is dat Joseph Kony zou opgenomen worden in een ander Afrikaans land. Volgens de minister is dit niet noodzakelijk een slechte oplossing omdat zo vele mensenlevens gered zouden kunnen worden.

De minister verklaart open te staan voor eventuele resoluties van het parlement over aangelegenheden die ons land zal behandelen binnen de Veiligheidsraad.

De heer Lionel Vandenberghe spreekt zijn ongerustheid uit over het uitstellen van een oplossing voor het probleem van het statuut van Kosovo, zoals uitgewerkt door VN-gezant Martti Ahtisaari. Zal men onmiddellijk na de Servische parlementsverkiezingen verkiezingen van 21 januari 2007 een rapport mogen verwachten of zou het eerder uitgesteld worden tot maart 2007 ? De bevolking van Kosovo verwacht een oplossing en nog langer uitstellen zou koren op de molen zijn van de extremisten.

De minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat binnen de EU- Ministerraad van Buitenlandse Zaken een consensus is ontstaan om te wachten tot na de parlementsverkiezingen in Servië van 21 januari 2007, ten einde te vermijden dat het statuut van Kosovo deze verkiezingen zouden beheersen. Volgens de minister zal dat in alle geval wel zo zijn en zal er rond dit thema campagne gevoerd worden. De speciale gezant van de VN voor Kosovo, Martti Ahtisaari, heeft verzekerd dat de plannen in verband met de status van Kosovo nog niet gefinaliseerd werden; hij zoekt immers nog de goedkeuring van de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad. Rusland is van oordeel dat Kosovo verband houdt met de zogenaamde « frozen conflicts », zoals Nagorny Karabach, Zuid-Ossetië, Transnistrië en Abkhasië. Martti Ahtisaari wil een minimum consensus en zal daarom zijn voorstellen overmaken aan de leden van de contactgroep. Het statuut van Kosovo blijft een zeer moeilijk dossier zowel binnen de Veiligheidsraad als binnen de EU, die hiervoor onvoldoende financiële steun kan bieden.

Voor Kosovo geldt enerzijds het principe van het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren en anderzijds het principe van de onschendbaarheid van de grenzen. Sommige landen van de EU, zoals Spanje, vrezen dat de toepassing van deze principes een sneeuwbaleffect zou kunnen hebben.

2.2. Hoorzitting van 21 november 2006 (voormiddag) met de heren P. d'Argent, professor, UCL, O. Corten, professor, ULB en B. Van der Meerschen, secretaris-generaal van de FIDH (Fédération internationale des ligues des droits de l'Homme)

2.2.1. Uiteenzetting van de heer P. d'Argent, hoogleraar, UCL

De Veiligheidsraad is het voornaamste orgaan van de VN, belast met het behoud van de vrede en de internationale veiligheid.

Die woorden van artikel 24 van het Handvest volstaan op zich om niet alleen de omvang van de taak waaraan ons land zich voorneemt concreet deel te nemen, maar ook de bijzondere verantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit, in te schatten.

Dat eerste punt is fundamenteel en roept enkele bedenkingen op.

Zowel vanuit een materieel als vanuit een intellectueel oogpunt veronderstelt het opnemen van deze verantwoordelijkheid dat ons land alle nodige middelen ter beschikking stelt van zijn diplomatieke post in New York opdat die op passende wijze zijn werk kan doen.

De Veiligheidsraad is tevens een geheel van subsidiaire organen waarvan de werkzaamheden, in één van de officiële talen van de VN die ook één van de onze is, ook door een voorzitter moeten worden gevolgd.

De agenda van de Veiligheidsraad wordt vooral gedicteerd door het plotse uitbreken van internationale crisissen. Toch veronderstelt het opnemen van die verantwoordelijkheid, vanuit een meer ethisch en politiek standpunt, dat ons land klaar is om bij te dragen aan de collectieve definitie van een internationale sociale orde en bereid is die effectief te verdedigen. Om het concreet te zeggen : zitting hebben in de Veiligheidsraad is uiteindelijk bereid zijn in ogenschouw te nemen dat het nodig is om aan mannen en vrouwen te vragen om te sterven voor een idee van een internationale sociale orde waaraan wij vasthouden. Of die mannen en vrouwen Belgen zijn of niet, doet er niet toe. De verantwoordelijkheid waarvoor wij staan is in werkelijkheid des te groter omdat wij aan de onzen niet zouden vragen hun leven in gevaar te brengen voor onze veiligheid.

Het tweede punt betreft de plaats van het internationaal recht in het begrip « veiligheid » waarvoor de Raad bevoegd is. Het moet duidelijk zijn dat de Raad onderworpen is aan het internationaal recht, maar tegelijk normen creëert. De Veiligheidsraad wordt in zijn optreden beperkt door het recht omdat hij is opgericht door een internationaal verdrag waaruit hij zijn legitimiteit, zijn bevoegdheden en zijn macht put.

Artikel 24 van het Handvest onderstreept dus het evidente wanneer het bepaalt : « bij de uitvoering van zijn taken handelt de Veiligheidsraad overeenkomstig de doelstellingen en beginselen van de VN ». In die zin is de Raad onderworpen aan het internationaal recht. Maar hij staat in zekere zin ook « boven » het internationaal recht omdat hij schepper van normen kan zijn. Zijn resoluties, die steunen op hoofdstuk VII of artikel 25 van het Handvest, zijn bindend voor de VN-lidstaten, ongeacht de daarmee tegenstrijdige verdragen waardoor ze gebonden zijn. Artikel 103 van het Handvest bevestigt deze fundamentele regel van de voorrang van het VN-recht, met inbegrip van de bindende resoluties van de Raad, op de conventionele verplichtingen van de leden. Spreker onderstreept opnieuw de omvang van de verantwoordelijkheid die daaruit voor België voortvloeit, omdat op die manier ons land wordt uitgenodigd om deel te nemen aan deze internationale « wetgevende » oefening. Daarmee wil hij niet zeggen dat de Raad, naast een regelende bevoegdheid naar aanleiding van bepaalde crisissen, de onbetwistbare bevoegdheid zou hebben om algemene, abstracte normen aan te nemen, hoewel de praktijk met betrekking tot de strijd tegen het terrorisme dat doet vermoeden. Hij herinnert er alleen aan dat elk goed begrip van « veiligheid », als sociale ordening, in sommige gevallen moet worden uitgedrukt in normen met een zekere algemeenheid en standvastigheid. Daarom is de vraag of België zijn nieuwe verantwoordelijkheden zal uitoefenen met respect voor het internationaal recht enigszins naïef en onvolledig. Ze is naïef omdat geen enkele Staat handelt zonder tegelijk te beweren het internationaal recht te respecteren, zelfs terwijl hij het schendt. De vraag is ook onvolledig omdat de Veiligheidsraad de bevoegdheid heeft om van het bestaande recht af te wijken. In die zin is het probleem niet te weten of de Raad het internationaal recht al dan niet respecteert of moet respecteren, dan wel te weten van welke normen hij kan afwijken wanneer het respect voor het internationaal recht de efficiëntie van zijn optreden lijkt te beperken tijdens een crisis die naar zijn oordeel een bedreiging voor de vrede en de internationale veiligheid inhoudt.

Omdat juist die vraag belangrijk is, moet de « wetgevende » bevoegdheid van de Veiligheidsraad niet worden uitgeoefend in het kader van « thematische » dossiers die zijn leden — vooral niet-permanente leden — aanbrengen. Trouwens, de beperking van de « wetgevende » bevoegdheid van de Veiligheidsraad tot crisissituaties en die bevoegdheid weigeren in « thematische » dossiers is de enige manier om een zeker institutioneel evenwicht tussen de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering te behouden. Dat evenwicht vormt de kern van een zekere « democratisering » van de internationale betrekkingen.

Volgens artikel 12 van het Handvest « onthoudt de Algemene Vergadering zich van het doen van enige aanbeveling » over enig geschil of enige situatie zolang de Veiligheidsraad dat geschil tot zich heeft getrokken. Bijgevolg is een zaak niet aanhangig bij de Algemene Vergadering zodra de Veiligheidsraad een situatie, zelfs als ze thematisch is, zelf aanpakt. Dat betekent dat een groot deel van de internationale gemeenschap een beslissende stem wordt ontnomen. Hoewel het verleidelijk is om bepaalde thematische dossiers voor de Veiligheidsraad te brengen, wanneer men er deel van uitmaakt, is voorzichtigheid geboden, juist omwille van een bepaalde opvatting over het beslissend multilateralisme waaraan België gehecht blijkt te zijn. Ook het institutionele evenwicht in artikel 12 van het Handvest vertaalt en wil dit multilateralisme bereiken.

Een derde punt betreft de voorbereidende fase en de tenuitvoerlegging van de resoluties van de Veiligheidsraad.

Stroomopwaarts is er uiteraard het overleg met onze EU-partners die als permanent of niet-permanent lid zitting hebben in de Veiligheidsraad. Artikel 19, § 2, van het EU-Verdrag bepaalt het volgende : « Lidstaten die tevens lid zijn van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties plegen onderling overleg en houden de overige lidstaten volledig op de hoogte. » Die specifieke Europeesrechtelijke verplichting is een toevoeging aan de voor alle EU-lidstaten algemene verplichting van artikel 19, § 1, om gemeenschappelijke EU-standpunten te verdedigen in de internationale fora waaraan ze deelnemen. Dat betekent dus dat, indien er een gemeenschappelijk standpunt bestaat, de EU-lidstaten die zitting hebben in de Veiligheidsraad daarover geen overleg moeten plegen; zij moeten gezamenlijk dat standpunt binnen de Veiligheidsraad verdedigen. De verplichting tot overleg van artikel 19, § 2, van het EU-Verdrag krijgt zijn volle betekenis wanneer de Unie geen gemeenschappelijk standpunt — om welke reden dan ook — heeft vastgesteld over de vraag waarover de Veiligheidsraad zich buigt. Wanneer er geen gemeenschappelijk EU-standpunt is, betekent dat dus niet dat elke EU-lidstaat die zitting heeft in de Veiligheidsraad naar goeddunken zou kunnen handelen. Er is de plicht om voorafgaandelijk overleg te plegen. De laatste zin van artikel 19 versterkt dit punt nog, aangezien de EU-lidstaten die ook permanente leden van de Veiligheidsraad zijn — dus Frankrijk en Groot-Brittannië — erover moeten waken « de standpunten en belangen van de Unie te verdedigen, onverminderd de verantwoordelijkheden die krachtens het Handvest van de Verenigde Naties op hen rusten. » Deze Europese verplichting tot het plegen van overleg krijgt zijn volle betekenis, als men weet dat vanaf januari 2007 een derde van de leden van de Veiligheidsraad ook EU-leden zijn. Dat betekent, in alle duidelijkheid, dat het beleid van België eerst op Europees niveau moet worden overlegd. Daarover is iedereen het eens. Het betreft echter een rechtsregel die onze beleidsruimte beperkt.

Stroomafwaarts, namelijk bij de tenuitvoerlegging en uitvoering van de resoluties van de Veiligheidsraad in de rechtsorde van de lidstaten, bevinden zich de nationale en Europese autoriteiten. Men moet toegeven dat in beide gevallen de rol van de verkozen assemblees bij de uitvoering van het VN-recht beperkt is.

Op nationaal vlak moet worden herinnerd aan de wet van 11 mei 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de besluiten van de VN-Veiligheidsraad. Die wet geeft de Koning de bevoegdheid, bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, de maatregelen te nemen die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de bindende resoluties van de Veiligheidsraad.

Deze wet laat de bijzondere sectorale wetgeving inzake bijvoorbeeld wapenhandel, invoer en uitvoer van goederen en controle op het handelsverkeer, onverlet. Ze laat het aan de uitvoerende macht over uitvoeringsmaatregelen te nemen voor de besluiten van de Veiligheidsraad, terwijl het voorwerp van de door de Raad genomen maatregel normaal eigenlijk een wetgevende maatregel vereist.

Daarom werd de wet destijds bekritiseerd door de Raad van State die daarin een ongrondwettige delegatie van bevoegdheid zag. Ten tijde van de afkondiging van de wet heeft spreker in de rechtsleer betoogd dat deze kritiek van de Raad van State ongetwijfeld overdreven was om twee redenen.

Enerzijds geldt de wet van 11 mei 1995 enkel in geval van dringende noodzakelijkheid, wanneer de efficiëntie van de door de Veiligheidsraad afgekondigde sancties een dringende omzetting in intern recht vereisen en geen uitstel door langdurige parlementaire procedures kan worden gedoogd. Dat wordt trouwens door de parlementaire praktijk bevestigd. In 1996 werd een wet goedgekeurd inzake samenwerking met de internationale strafgerechten voor ex-Joegoslavië en Rwanda. Daarbij werd niet gesteund op de wet van 1995. Er bestond geen dringende noodzakelijkheid om een uitzonderlijke uitvoeringsmaatregel te nemen. De wetgevende procedure werd toen gevolgd.

Anderzijds lijkt de kritiek van de Raad van State ook overdreven omdat er van geen enkele « wetgevende » keuze in de strikte zin van het woord, van een evenwicht tussen de in het geding zijnde belangen, sprake is bij de uitvoering van besluiten van de Veiligheidsraad. Er moet enkel een internationale verplichting worden uitgevoerd. Per definitie komt dit de uitvoerende macht toe, zelfs als onze grondwettelijke orde zoiets in 1831 niet kon voorzien.

Op het niveau van het gemeenschapsrecht is de rol van de verkozen assemblees bij de tenuitvoerlegging van resoluties van de Veiligheidsraad ook zeer beperkt, zelfs onbestaande.

Volgens artikel 301 van het EG-Verdrag kan de Raad, met gekwalificeerde meerderheid, op voorstel van de Commissie, de nodige urgente maatregelen nemen om de economische betrekkingen met een of meer derde landen te onderbreken of geheel of gedeeltelijk te beperken om een gemeenschappelijk standpunt of een gemeenschappelijk optreden van de Unie uit te voeren.

In de praktijk van de EU werden, sinds het Verdrag van Maastricht, alle maatregelen inzake een embargo waartoe de Veiligheidsraad had beslist, overgenomen in de Europese rechtsorde door een gemeenschappelijk standpunt, vastgesteld door de Raad van ministers. Dat maakt het mogelijk een beroep te doen op artikel 301 van het Verdrag van Maastricht dat de Raad, met gekwalificeerde meerderheid en op voorstel van de Commissie, de bevoegdheid verleent de nodige maatregelen te nemen.

Dat biedt het voordeel van een snelle gang van zaken, omdat niet meer in detail de communautaire bevoegdheidsgrond moet worden vastgesteld en men ook ontsnapt aan eventuele samenwerkings- en medebeslissingsprocedures met het Europees Parlement die die gewone bevoegdheidsgronden anders zouden opleggen.

Het is niet onnuttig te onderstrepen dat, in een door de rechtsleer erg opgemerkt recent arrest, het arrest-Yussuf, het Gerecht van Eerste Aanleg van de EG oordeelde dat artikel 301, in samenhang met artikel 308, de Raad de mogelijkheid geeft regels vast te stellen houdende sancties tegenover particulieren die geen band hebben — of niet meer hebben, zoals in de zaak-Yussuf, omdat het ging om een persoon die banden had met Al Qaeda en op een bepaald moment met Afghanistan — met een staat die wordt verdacht in het kader van de internationale strijd tegen het internationaal terrorisme.

De heer d'Argent eindigt zijn betoog met twee waarschuwingen.

De eerste, wellicht onpopulaire, betreft het bij de Belgische publieke opinie erg verspreide en enigszins vleiende geloof dat onze constitutionele expertise, onze ervaring om verschillende volkeren in eenzelfde staat te doen samenleven, opmerkelijk zou zijn en bijzonder nuttig voor de oplossing van crisissen die onze hedendaagse wereld kent.

Het « Belgisch model » is in menig opzicht beslist opmerkelijk, maar het kan worden verklaard door unieke historische, geografische, sociologische, economische en taalkundige, kortom politieke, feiten.

We mogen dan ook niet de pretentie hebben om naar aanleiding van deze deelname aan de Veiligheidsraad voor onverschillig wie als model te willen dienen en te denken dat onze, dikwijls wankele en altijd voor verandering vatbare oplossingen ons « van nature » toelaten institutionele regelingen te suggereren voor andere wereldstreken. Onze, of eerder uw, « expertise » als wetgever en grondwetgever komt voort uit pragmatisme en niet uit enige bijzonder uitgewerkte theorie over het democratisch federalisme op basis waarvan andere vreedzame vormen van coëxistentie zouden kunnen worden afgewezen.

De tweede waarschuwing, die verband houdt met de eerste, heeft betrekking op de aangekondigde hervorming van onze instellingen na de verkiezingen van 2007, een tijdstip waarop België zijn eerste jaar deelname aan de Veiligheidsraad nog niet zal hebben beëindigd. Die deelname mag uiteraard geenszins deze binnenlandse constitutionele hervormingen aan banden leggen, zelfs niet bepaalde diepgaande en aangekondigde hervormingen.

Aangezien daartoe beslist zal zijn door de vertegenwoordigers van de Natie, moeten we geen bijzondere vrees hebben in verband met onze deelname aan de Veiligheidsraad. Toch moeten we ons bezinnen over de invloed die eindeloze intercommunautaire discussies kunnen hebben op onze internationale geloofwaardigheid, die door onze deelname aan de Veiligheidsraad in het bijzonder tegen het licht zal worden gehouden.

Een interregnum door een regering van lopende zaken zou overigens wel eens bijzonder lastig kunnen blijken voor onze diplomaten in New York.

Zoals de Engelstaligen zeggen, geldt eens te meer dat « All politics is local politics ». We mogen niet vergeten dat ons lokaal beleid in dit opzicht van invloed zou kunnen zijn.

2.2.2. Uiteenzetting van de heer O. Corten, hoogleraar, ULB

De crises waaraan de Veiligheidsraad het hoofd moet bieden, zijn over het algemeen onvoorspelbaar. Het is dan ook moeilijk om over concrete en bijzondere gevallen te spreken. De interpretatie die na elke crisis aan bepaalde principes wordt gegeven, is daarentegen wel belangrijk voor de toekomst. De Veiligheidsraad schept precedenten die zeker niet volstaan om het internationaal recht te doen hervormen of veranderen, maar er wel kunnen toe bijdragen. Wanneer België beslissingen zal nemen, zal ons land dus principes interpreteren in een bepaalde zin, wat belangrijke gevolgen met zich kan meebrengen. Daarom is het zo belangrijk een duidelijk beeld te hebben van die principes.

Spreker vermeldt kort vier van die principes. Ten eerste, zelfbeschikking en territoriale integriteit, principes die dikwijls met elkaar samenhangen of tegengesteld zijn. Ten tweede, de verantwoordelijkheid om te beschermen, een concept dat actueel is in Europa, maar door de Verenigde Naties werd bekrachtigd. Ten derde, de band tussen de Organisatie van de Verenigde Naties en de regionale organisaties, een cruciaal punt voor de Veiligheidsraad. Ten vierde, het concept van preventieve oorlog, dat geregeld in verschillende vormen op de agenda van de Veiligheidsraad staat.

De principes zelfbeschikking en territoriale integriteit spelen dikwijls een rol in een hele reeks crises, vooral in Oost-Europa — zie Kosovo en Zuid-Ossetië, waar enkele dagen geleden een referendum plaatshad. Dat is iets waarover voortdurend wordt gedebatteerd.

Twee punten die soms evident zijn voor juristen, maar niet voor de media : het zelfbeschikkingsrecht van volkeren mag niet worden verward met een recht op afscheiding. In het internationaal recht is, volgens het Handvest van de Verenigde Naties, het zelfbeschikkingsrecht van volkeren, in het bijzonder met betrekking tot het oprichten van staten, beperkt tot situaties van dekolonisatie in zeer strikte zin, met inzonderheid zeer stringente voorwaarden voor de volkeren die zich willen afscheiden van de centrale staat, ofwel een geografische situatie, waardoor er geen zelfbeschikking bestaat, ongeacht of het nu gaat om Centraal- of om Oost-Europa (Tsjetsjenië, Kosovo, Zuid-Ossetië).

Er bestaat een zelfbeschikkingsrecht voor gekoloniseerde volkeren, maar de definitie van gekoloniseerd volk is uiteraard niet van toepassing op die situaties. Dit wordt niet betwist door de Europese Staten, vooral niet door België, dat daarentegen voortdurend herinnert aan dat begrip.

Er is wel enige aarzeling geweest bij het begin van het uiteenvallen van Joegoslavië. Die blijkt achteraf wellicht terecht te zijn betreurd, omdat de reden waarom het internationaal recht het recht op afscheiding beperkt of uitsluit, verband houdt met het risico op oneindige eisen binnen de nieuwe Staten die zelf het resultaat zouden zijn van de afscheiding ten koste van de minderheden. In dat opzicht is het internationaal recht zeer beperkend om redenen die verband houden met de stabiliteit en de vredeshandhaving.

Personen die tot minderheden behoren, hebben nochtans rechten : het recht op non-discriminatie, het recht om niet het slachtoffer te zijn van schendingen van de mensenrechten door de centrale Staat. We mogen het traditionele internationaal recht niet uit het oog verliezen bij dergelijke crises.

Het zelfbeschikkingsrecht wordt dikwijls tegengesteld aan de territoriale integriteit. Wanneer er sprake is van een recht op afscheiding, zal het internationaal recht eerder voor de territoriale integriteit van de bestaande Staten kiezen. Er zal een vorm van hiërarchie bestaan : het behoud van de bestaande grenzen zal worden verkozen boven een wijziging door afscheiding, dus boven het unilateraal verwerven van de onafhankelijkheid ten opzichte van de centrale Staat. Nochtans maakt het internationaal recht het oprichten van nieuwe Staten niet onmogelijk. Het verwerven van onafhankelijkheid is mogelijk via een onderhandeling met de centrale Staat, zoals het geval was in Tsjecho-Slowakije, of ook grotendeels bij de ontmanteling van de Sovjet-Unie.

Als we denken aan precedenten zoals Kosovo, belet niets het bevorderen van een onderhandelde oplossing die zou uitmonden in de onafhankelijkheid van een nieuwe Staat.

Het criterium van de territoriale integriteit of van de onaantastbaarheid van de grenzen zou dan niet langer een grote hindernis zijn. Via onderhandelingen kan men immers alle denkbare oplossingen bereiken. De oprichting van een nieuwe Staat zal, per definitie, nieuwe grenzen in het leven roepen. Via onderhandeling zouden die nieuwe grenzen perfect op een totaal nieuwe manier kunnen worden uitgetekend.

Volgens het internationaal recht moet een provincie die onafhankelijk wordt, niet noodzakelijk samenvallen met de grenzen van die provincie. Andere grenzen kunnen worden vastgelegd, zolang er maar een akkoord wordt bereikt. Sommigen doen geloven dat een onafhankelijk Kosovo noodzakelijkerwijs moet worden opgericht binnen de administratieve grenzen van het huidige Kosovo. Er is geen reden waarom dit in rechte het geval zou zijn. Onderhandeling maakt alle denkbare oplossingen mogelijk, zolang er maar geen oplossing wordt opgelegd aan de verschillende partijen, vooral niet aan de centrale Staat.

Een tweede principe, dat theoretisch verschillend is maar een rol kan spelen in een hele reeks crises, is het principe van de verantwoordelijkheid om te beschermen. De uitdrukking « verantwoordelijkheid om te beschermen » is veelzeggend. Ze vertaalt de terughoudendheid van een grote meerderheid van Staten om zonder toestemming van de Veiligheidsraad een unilateraal militair interventierecht te aanvaarden om de mensenrechten te doen naleven.

Over die idee, dat in de jaren negentig naar voren werd gebracht en dat in de VN werd besproken na het conflict in Kosovo, zijn er duidelijke standpunten van alle lidstaten in het slotdocument van de wereldtop van 2005 opgenomen. Die tekst bevatte het resultaat van een reflectie van de Staten over een aantal principes van het Handvest van de Verenigde Naties. Het concept van de verantwoordelijkheid voor bescherming wordt erin opgenomen, maar dat houdt zeker niet in dat een interventierecht zonder de toestemming van de Raad wordt aanvaard.

Wel — en daarin schuilt het belang van het concept van de verantwoordelijkheid om te beschermen — worden de lessen uit de praktijk van de jaren negentig gecodificeerd — aan die praktijk heeft België met het precedent van Somalië overigens deelgenomen. Dat houdt in dat wordt erkend dat de Veiligheidsraad bij een bedreiging van de vrede en de internationale veiligheid, een zeer breed concept dat de Veiligheidsraad de mogelijkheid biedt in tal van situaties te reageren, kan instemmen met militaire acties die als doel hebben de mensenrechten te doen respecteren, of ruimer, met acties met humanitaire doelstellingen of zulke acties kan omkaderen.

De verantwoordelijkheid om te beschermen berust in de eerste plaats bij elke Staat, maar als een Staat ze niet kan of wil opnemen, kan de Veiligheidsraad, op grond van de bevoegdheden die hem zijn opgedragen door het Handvest van de Verenigde Naties, met militaire acties van humanitaire aard instemmen en ze omkaderen.

Dat is ongetwijfeld de stand van het huidige recht en het is belangrijk om dat voor de geest te houden bij zulke crisissen.

Het argument dat tot de jaren negentig werd ingeroepen, namelijk dat de Veiligheidsraad niet kon tussenkomen op het vlak van mensenrechten omdat een dergelijke tussenkomst een inmenging in de binnenlandse zaken van de Staten was, wordt helemaal niet meer aanvaard in het internationaal recht. De Veiligheidsraad mag niet buitenspel worden gezet. Als de Raad beslist dat een militair optreden niet opportuun is, zal een militaire ingreep juridisch niet worden toegestaan, op basis van een soort uitzondering op de bevoegdheden van de Veiligheidsraad.

Het derde punt houdt verband met het vorige : de relaties met de regionale organisaties. De regionale instellingen en akkoorden — een zeer breed begrip — vervullen in heel wat crisissen een rol die als zodanig erkend wordt door het Handvest van de Verenigde Naties. Het kan gaan om internationale organisaties, verdragen van regionale aard, enz. In die context staan de actoren dichter bij de lokale conflicten en kunnen ze dus een bepaalde rol spelen.

Volgens recente theorieën kunnen militaire en dwangacties van regionale organisaties wegens hoogdringendheid worden gerechtvaardigd zonder toestemming van de Veiligheidsraad, die deze acties achteraf goedkeurt. Die theorieën zijn helemaal niet in overeenstemming met het internationaal recht. Ze zijn in de eerste plaats niet in overeenstemming met de teksten, die zeer duidelijk zijn.

Volgens artikel 53 van het Handvest gebruikt de Veiligheidsraad de regionale instellingen, en niet omgekeerd. Dat artikel in het bijzonder bepaalt dat geen enkele dwangactie mag worden ondernomen zonder de toestemming van de Veiligheidsraad. Daaruit blijkt duidelijk dat op het ogenblik dat een actie wordt ontketend, de toestemming is verleend. Dat staat in de teksten, die niet werden gewijzigd, zelfs niet op informele wijze, in het bijzonder door de verklaring van de wereldtop van 2005, die is goedgekeurd door de Staten. Wel is de toestemming van de Veiligheidsraad slechts noodzakelijk als het gaat om een dwangactie. Juridisch gezien wordt een dwangactie niet gedefinieerd door de aard ervan.

Met andere woorden, een militaire actie is niet automatisch een dwangactie. Denk maar aan precedenten van lang geleden, in het bijzonder de operatie van de Verenigde Naties in Congo in 1960. Het volstaat, maar het is ook noodzakelijk, dat de Staat op het grondgebied waarvan de militaire actie plaatsvindt, zijn goedkeuring heeft verleend. Juridisch wordt de actie dan niet meer beschouwd als een dwangactie. Zodra het eerder gaat om een operatie voor het behoud van de vrede of om een politieactie — of elke benaming van die aard die het niet dwingende karakter van de operatie aanduidt — is volgens het Handvest van de Verenigde Naties de toestemming van de Veiligheidsraad niet meer vereist.

Sommige operaties voor het « behoud van de vrede » kunnen evenwel tot zeer gewelddadige gevechten leiden, zoals we bijvoorbeeld hebben gezien in Afrika, in Liberia, in Sierra Leone of zelfs in Georgië. In dat soort situaties is de voorafgaande toestemming juridisch niet vereist. Toch wordt, in overeenstemming met de geest en het algemene kader van het Handvest van de Verenigde Naties, verwacht dat de Veiligheidsraad dat soort acties omkadert. Dat kan dan achteraf gebeuren, zoals dat gebeurde bij de precedenten die ik daarnet heb vermeld. De Veiligheidsraad kan dan processen ondersteunen en zelf strijdkrachten van de Verenigde Naties ter plaatse sturen, in samenwerking met de regionale instellingen.

Het is zeer gevaarlijk beide soorten acties met elkaar te verwarren. De dwangactie die tegen de wil van de Staat op wiens grondgebied de actie plaatsvindt, wordt gevoerd, brengt de toepassing van de principes van artikel 53 van het Handvest mee. Er is dus toestemming vereist. Er bestaat geen enkele uitzondering, noch in de teksten, noch in de praktijk.

Als de militaire actie daarentegen geen dwangactie is, is er geen voorafgaande toestemming vereist. Het mechanisme waarmee de Veiligheidsraad achteraf zijn goedkeuring verleent of de actie omkadert, is heel goed denkbaar. Hoewel er in theorie een duidelijk onderscheid is tussen beide hypothesen, rijzen er moeilijkheden in de praktijk, in het bijzonder in verband met de toestemming van de regering die zou instemmen met een buitenlandse militaire actie. Dat is het basisprincipe.

Over het vierde en laatste principe heeft België de voorbije jaren een vrij duidelijk standpunt ingenomen. Het betreft alles in verband met de notie preventieve oorlog. Op dat punt is het in 2005 geactualiseerde Handvest van de Verenigde Naties vrij duidelijk en neemt het de vorm aan van een alternatief.

De eerste mogelijkheid is de gewapende agressie van een Staat tegen een andere. In dat geval speelt de wettige zelfverdediging. Op zulk een militaire actie mag uiteraard zonder toestemming van de Raad worden gereageerd. De Raad moet uiteraard, zoals bij de niet-dwingende acties, maar nog meer bij een gewapende aanval, het proces omkaderen en eventueel de voorwaarden voor de uitoefening van de wettige zelfverdediging aanpassen, zoals de Raad bijvoorbeeld heeft gedaan in de Golfoorlog in 1990-1991.

De tweede mogelijkheid betreft een situatie van bedreiging van de internationale vrede — een zeer breed begrip — zonder gewapende agressie. In dat geval zal de Veiligheidsraad de situatie preventief moeten beheren.

Er werden eisen naar voren gebracht, vooral tijdens de debatten die plaatsvonden ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de VN. Daarin werd getracht de grens te doen vervagen tussen beide situaties. Sommigen waren van mening dat in geval van naderende dreiging, een heel specifieke categorie van de brede notie van bedreiging, een unilaterale tegenaanval toegestaan kan worden, zonder toestemming van de Veiligheidsraad.

Dat voorstel werd door enkele Staten tijdens de debatten in de loop van het jaar 2005 geformuleerd. Het staat trouwens in het rapport van de secretaris-generaal, dat zelf volgde op het rapport van de groep van hoog niveau. De overgrote meerderheid van de Staten heeft zich evenwel verzet tegen die eis, zodat er geen enkel spoor meer terug te vinden is in de recentste documenten, onder meer in het document over de wereldtop van 2005, dat juridisch het belangrijkste is, en in de resolutie van de Algemene Vergadering, die goedgekeurd is door alle lidstaten van de VN. Men blijft bij het bestaande recht uit vrees voor misbruiken, aangezien de noties « naderende bedreiging » en « bedreiging van de vrede » zeer moeilijk te definiëren zijn. Precies omdat die begrippen zo moeilijk te definiëren zijn, is het de bevoegdheid van de Veiligheidsraad en niet van Staten die individueel optreden, om een situatie al dan niet als een « bedreiging van de vrede » te kwalificeren.

Heel die redenering, die gebaseerd is op het behoud van de vrede en op de gevaren voor ontsporingen werd door de Staten herbevestigd tijdens de VN-debatten in 2005, met als gevolg dat het traditionele internationale recht werd herbevestigd. De gebeurtenissen in Irak zijn wellicht niet vreemd aan dat standpunt. België nam op dat punt tot nu toe eenzelfde standpunt in als de overgrote meerderheid van de Staten. In de werkzaamheden van de VN over dat onderwerp enkele maanden geleden kwam dezelfde visie naar voren.

Tot besluit : er wordt dikwijls gezegd dat de principes van het Handvest van de Verenigde Naties niet meer zijn aangepast aan het specifieke karakter van de huidige internationale situatie en dat al die principes bijgevolg weggeveegd moeten worden in naam van de nieuwe toestand, gekenmerkt door de strijd tegen het terrorisme. Dat soort voornamelijk dogmatisch discours heeft twee nadelen. Aan de ene kant wordt dat discours slechts door een zeer klein aantal lidstaten overgenomen. Op het vlak van de machtsverhoudingen bekleedt het dus een minderheidspositie. Aan de andere kant wordt geen enkel zeer duidelijk nieuw principe voorgesteld in de plaats van die principes van internationaal recht. Hooguit wordt voorgesteld om aan enkele grootmachten, zelfs aan één enkele grootmacht, de bevoegdheid te verlenen om een situatie te kwalificeren als een « bedreiging van de vrede » en de mogelijkheid te verlenen op te treden in situaties die een bedreiging vormen voor de internationale veiligheid. Dat discours is dus zeer gevaarlijk. Immers, in elke afzonderlijke crisis moet, naast de specifieke aard waarmee rekening dient worden gehouden, steeds voor de geest worden gehouden dat die grote principes van het Handvest van de Verenigde Naties niet op het spel mogen worden gezet.

2.2.3. Uiteenzetting door de heer B. Van der Meerschen, adjunct secretaris-generaal van de Internationale Federatie voor de rechten van de mens

België maakt opnieuw deel uit van de VN-Veiligheidsraad. De laatste keer was dat in het begin van de jaren '90. De president van de Verenigde Staten, die toen ook George Bush heette, kondigde aan dat in de nieuwe wereldorde de betrekkingen tussen naties beheerst zouden worden door de wet, en niet door de wet van de sterkste. De Franse president François Mitterrand voegde daaraan toe dat het tijd was dat de wereld geregeerd werd door internationale wetten. Er was heel wat te doen rond die nieuwe wereldorde.

Vijftien jaar later is het goed om sommige principes in herinnering te brengen als leidraad voor de Belgische houding in de Veiligheidsraad. België moet daarbij vooral aandringen op een gewetensvolle omgang met het internationaal recht.

Wat het gebruik van geweld betreft, zijn er een aantal zaken waaraan België permanent aandacht moet besteden. In de eerste plaats moet er steeds op gewezen worden dat, behalve in geval van wettige zelfverdediging, gebruik van ongeoorloofd geweld door de Veiligheidsraad nooit mag worden toegelaten. Het verlenen van blanco cheques moet worden vermeden. Ten tweede moet men zich er goed van bewust zijn dat in geval van wettige zelfverdediging, conform artikel 51 van het Handvest, het unilateraal gebruik van geweld enkel toegelaten is als antwoord op een gewapende aanval. Het louter bestaan van een, reële of virtuele, dreiging, volstaat niet om zich op dat recht te kunnen beroepen. Bovendien kan wettige zelfverdediging slechts tijdelijk worden uitgeoefend.

We moeten er ook voor waken dat wanneer de Veiligheidsraad vredesoperaties uitvoert, er bij die operaties duidelijke politieke doeleinden worden vooropgesteld en dat voldoende militaire middelen worden ingezet.

De Senaat heeft in mei 2006 een resolutie aangenomen over de politieke situatie in Haïti (stuk Senaat, nr. 3-1632). Het is interessant vast te stellen hoe moeilijk het soms is om aan de hand van rapporten van de secretaris-generaal aan de Veiligheidsraad, de politieke situatie in een land juist in te schatten.

De heer Van der Meerschen heeft de voorbije drie jaar geregeld naar Haïti te gereisd en kan getuigen dat er een verrassend groot verschil is tussen de realiteit ter plaatse en de inhoud van de rapporten van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties die het behoud van de MINUSTAH ter plaatse rechtvaardigen. Zo is er ook een groot verschil tussen de officiële verslagen, bijvoorbeeld van de speciale VN-rapporteur voor de mensenrechten in Haïti, de heer Joinet, en de rapporten van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

Uit bezoeken aan verschillende landen in Centraal-Afrika heeft hij de indruk overgehouden dat de VN-vredesoperaties vaak volgens een strak schema verlopen, dat misschien wel eens zou mogen worden bijgestuurd. België kan daarbij een rol spelen door de herziening te vragen van de evaluatiemethodes of in elk geval van de procedures voor de verlenging van sommige mandaten voor VN-vredesoperaties waarover de Veiligheidsraad beslist.

Een ander belangrijk element is de bescherming van burgers in gewapende conflicten. Daarvoor zijn duidelijke regels vastgelegd in het humanitair recht. Dat humanitair recht wordt momenteel evenwel betwist vanuit de bekommernis om een war on terror te kunnen voeren. Het doel van die betwisting is in feite de bescherming van slachtoffers van gewapende conflicten te beperken.

Het is onmogelijk om de agenda van de Veiligheidsraad voor de komende twee jaar te voorspellen, maar toch is het nu al duidelijk dat, ongeacht de ontwikkelingen van de internationale actualiteit, een aantal zaken in de pipeline zitten en dat de bescherming van de burgerbevolking aan bod zal komen.

Het zou interessant zijn mocht België grotendeels achter de aanbevelingen staan die de VN-Secretaris-generaal in november 2005 heeft gedaan in het kader van een rapport dat hij heeft geschreven met het oog op een meer efficiënt optreden van de Veiligheidsraad met betrekking tot deze materie. Het gaat onder meer over beter inspelen op de noden van verplaatste personen en vluchtelingen, of de uiting van bij het begin van een conflict van de wil om schendingen van het humanitair recht en van de mensenrechten gerechtelijk te vervolgen.

Een ander belangrijk element is de problematiek van de sancties. Wanneer de Veiligheidsraad overweegt om sancties op te leggen, moet men uiterst omzichtig te werk gaan om elke aantasting te vermijden van de economische, sociale en culturele rechten van de bevolking en van de humanitaire situatie ter plaatse.

Men mag slechts overgaan tot het nemen van sancties wanneer de vrede bedreigd is en alle diplomatieke inspanningen hebben gefaald. Vervolgens moet het stelsel van sancties nauwkeurig omschreven worden en moet het voor de staten die ze moeten opleggen heel duidelijk zijn tegen wie ze gericht zijn en op welke wijze ze moeten worden uitgevoerd. Sancties mogen slechts voor een beperkte tijd gelden en er moet minstens worden onderzocht wat de mogelijke humanitaire impact ervan is. Ze mogen geen betrekking hebben op voeding, geneesmiddelen en medisch materiaal. België moet in de Veiligheidsraad een dynamiek promoten van gerichte, zogenaamd intelligente sancties.

Spreker verwijst naar de speciale rapporteur inzake terrorisme en mensenrechten, mevrouw Kalliopi Koufa.

Ze schreef onlangs dat zich sedert de gebeurtenissen van 11 september overal in de wereld terroristische aanslagen zijn gepleegd die vooral te maken hadden met een aantal crisissituaties in conflictgebieden. Ook de soms paniekerige of overhaaste reacties op het terrorisme waren op zichzelf spectaculair.

Ook de juridische en politieke benadering van het terrorisme wordt nog steeds grotendeels gekenmerkt door reacties die door paniek lijken te zijn ingegeven. Dit kan een grote weerslag hebben op het internationaal recht, op de mensenrechten en op het humanitair recht.

Het kan niet beter omschreven worden. We mogen met de bestrijding van het terrorisme niet in de kaart spelen van de terroristen door onze democratische waarden overboord te gooien of terug te schroeven.

Spreker verwijst naar de voorzitster van het Europees Comité voor de preventie van foltering en wrede, onmenselijke en onterende behandeling zei in dat verband dat we ons aldus zouden verlagen tot het niveau van de terroristen en de grondslagen van een democratische samenleving zouden aantasten.

We moeten inderdaad waakzaam blijven, want in momenten van spanning en crisis zou het kunnen dat we overhaast teksten aannemen die voor kritiek vatbaar zijn.

Er bestaat een hele reeks internationale en regionale instrumenten tegen terrorisme.

De fundamentele vraag draait om de definitie van terrorisme. De Belgische wetgeving die in 2003 werd aangenomen, toonde aan dat daden van terrorisme op zulk een ruime wijze strafbaar konden worden gesteld dat bijna iedereen op een of ander ogenblik zou kunnen vervolgd worden wegens terrorisme.

Op internationaal niveau is dat zeer delicaat. We mogen niet vergeten dat het voor sommige landen zeer gemakkelijk wordt wanneer ze, door politieke opposanten te bestempelen als terroristen, vrij spel krijgen om ze uit te schakelen. Elke Tsjetsjeense opposant kan door de Russische regering gemakkelijk worden beschuldigd van terrorisme.

Over de noodzaak van een definitie van het terrorisme moet niet alleen in het parlement maar ook door de Belgische overheid worden nagedacht. Zal die definitie precies genoeg zijn of zal ze integendeel zo ruim zijn dat ze op iedereen kan worden toegepast, zelfs op hen die zich inzetten voor de mensenrechten ?

De problematiek van de terreurbestrijding is essentieel en kan ook op allerlei wijzen worden geïnstrumentaliseerd. Zo bestaat het gevaar dat sommige andere beleidsdomeinen, zoals ontwikkelingssamenwerking, worden geïnstrumentaliseerd. Onder het mom van terreurbestrijding kan bijvoorbeeld beslist worden om een of ander land te helpen dat later ooit een haard van terrorisme zou kunnen worden.

Door zijn aanwezigheid in de Veiligheidsraad zal België ook deel uitmaken van verschillende comités. Sedert het einde van de jaren '90 en meer nog sedert 11 september 2001, wordt er in één van die comités, waarin de leden van de Veiligheidsraad zetelen, gebruik gemaakt van een mechanisme om lijsten op te stellen van terroristische organisaties en individuen.

Daar zijn nogal wat problemen mee. Vooreerst neemt een politiek administratief orgaan de beslissing om personen die niet gerechtelijk veroordeeld zijn, op een lijst van terroristen te plaatsen, terwijl daartegen geen enkel beroep mogelijk is.

Dat levert problemen op inzake verdediging, transparantie en motivering. De betrokkene moet immers kunnen vernemen waarom hij als terrorist wordt beschouwd. Er zou minstens een procedure moeten worden vastgelegd die de betrokkene in staat stelt zich voor een rechtscollege te verdedigen, zodat hij weet waarom een beslissing die voor hem niet zonder nadelige gevolgen is, werd genomen en zodat hij die kan aanvechten. Voor de betrokkene gaat het immers nagenoeg om een civiele dood.

Indien België echt de vaandeldrager van de mensenrechtenbeweging wil zijn, dan kan het land een belangrijke rol spelen door te pogen de werkwijze van dat comité om te buigen.

Vervolgens verwijst de heer Van der Meerschen naar de uiteenzetting van de minister van Buitenlandse Zaken, meer bepaald over de Belgische betrokkenheid in de Democratische Republiek Congo. Men mag denken wat men wil over de transitie die er wordt voltooid en over de verkiezingsresultaten. Één van de redenen van de mislukking van de transitie is dat er een te grote straffeloosheid is blijven bestaan. De FIDH is bezorgd over het lot van degenen die, op een of andere wijze, tegen het politieke systeem in Congo hebben geprotesteerd of zullen protesteren. De Senaat heeft een resolutie goedgekeurd over de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten. Ook in dat geval kan België een rol spelen in het kader van de operaties die worden geleid door de Veiligheidsraad van de VN, bijvoorbeeld in Congo.

In mei 2002 waren er onlusten in Kisangani en werden meer dan honderd personen afgeslacht. De verantwoordelijke van een organisatie voor de bescherming van de mensenrechten, de groep Lotus, die verbonden is met de Internationale Federatie van Liga's voor de rechten van de mens, kreeg daarop schrik voor zijn veiligheid en heeft zich aangeboden bij de MONUC. Hij stond voor een gesloten deur. Hij heeft zich moeten verstoppen in de koffer van een Belgische ambtenaar van de MONUC om het gebouw clandestien binnen te raken en hij heeft zich een hele week in het bureau van die ambtenaar verstopt.

In september, tussen de twee rondes van de presidentsverkiezingen, heeft de FIDH leden van de afdeling mensenrechten van de MONUC ontmoet en hen ondervraagd over de kwestie van de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten. Hun antwoord bestond uit de overhandiging van hun telefoonnummer met de mededeling dat de betrokken personen mochten bellen als er problemen zijn. Om een staatsgreep te plegen moeten dus eerst de telefooncentrales opgeblazen worden. Bovendien, zelfs als de telefoon het doet, kan men zich moeilijk voorstellen dat de verantwoordelijke van een organisatie voor de bescherming van de mensenrechten de ambtenaar telefoneert die zelf de tank zal bellen die zich zal verplaatsen. We weten dat, om de residentie van de heer Bemba eind augustus te gaan beschermen, het verschillende uren heeft gekost vooraleer er werd opgetreden.

Die bezorgdheid moet door België worden ondersteund in de Veiligheidsraad. Er zullen andere dingen te zeggen zijn over het Internationaal Strafhof, maar we zullen de gelegenheid krijgen terug te komen op dat onderwerp. De Veiligheidsraad kan een belangrijke rol spelen in de werking van die jonge instelling.

Het is een grote en mooie verantwoordelijkheid de Veiligheidsraad binnen te treden, in een Belgische context die woelig kan worden, maar ook in een internationale context in volle verandering.

Die grote en mooie verantwoordelijkheid verdient beter dan begraven te worden in het Paleis der Naties in Genève of in New York. Het zal echt belangrijk zijn om een publiek debat op gang te brengen. De Liga hoopt daaraan op haar manier bij te dragen.

2.2.4. Gedachtewisseling

De heer Mahoux is van oordeel dat een definitie van het begrip dreiging zich opdringt. Sommigen hebben de notie dreiging misbruikt — bijvoorbeeld in het dossier Irak kan men zelfs over manipulatie spreken — maar dat is echter geen reden om het begrip dreiging helemaal te schrappen, want dan zou de Veiligheidsraad niet meer preventief kunnen optreden, ook niet bij de toepassing van de hoofdstukken VI en VII van het handvest.

Wat betreft de bijzondere verantwoordelijkheden van België bij de uitoefening van het mandaat in de Veiligheidsraad, moeten de doelstellingen waarmee we ons de komende twee jaar in de Veiligheidsraad kunnen tonen vastgelegd worden. We moeten vooral aandringen op de bescherming van de verdedigers van de mensenrechten. De bescherming van de verdedigers van de mensenrechten is fundamenteel. Wanneer ze hun mening niet meer kunnen vertolken, dan komt heel wat preventief werk in het gedrang.

Wat het embargo betreft, door een economische embargo worden twee doelstellingen vooropgesteld : het embargo moet effect sorteren en men moet rekening houden met de gevolgen voor de bevolking. Men mag zich niet van doel vergissen. De vraag is of we de algemene regels van een economisch embargo met uitzonderingen toepassen of het embargo op bepaalde sectoren richten. Er moet in elk geval een algemene regel komen.

Er stellen zich verschillende problemen in verband met het terrorisme, in het bijzonder de folteringen. Foltertechnieken worden soms gebruikt bij terreurdreiging, maar we mogen op dit punt geen enkele toegeving doen.

Het toezicht op de naleving van het internationaal recht is een specifieke opdracht van de Veiligheidsraad, niet alleen in het kader van interventies, maar ook voor alle eventuele stappen zoals afluisterpraktijken of bijzondere onderzoeksmethodes. Deze laatste hebben niets te maken met foltering, maar wel met het niet-naleven van het recht.

Er zijn een hele reeks problemen met het terrorisme. Hoe moeten de rechten van de verdediging geregeld worden ? Het zou interessant zijn om in dit verband een aantal suggesties te krijgen.

België heeft een standpunt ingenomen over de sekten. We kunnen ons inbeelden dat individueel of gezamenlijk terrorisme door een sekte wordt gestuurd. Waar bevinden zich in de definitie van sektarische organisaties de structurele rechten van de verdediging ?

Het element rechten van de verdediging mag niet verhinderen dat zowel voor het terrorisme als voor de sekten lijsten worden opgesteld, want dan stellen we het aanleggen van deze lijsten opnieuw op losse schroeven.

Wat de Veiligheidsraad betreft, heeft uiteraard het terrorisme de inval in Irak gerechtvaardigd, maar op welke basis ?

Is het feit dat de Veiligheidsraad zich uitspreekt voldoende om alle interventies te rechtvaardigen ?

Volgens spreker volstaat dat niet als de VN geen procedures hebben opgesteld voor de aanpak van het terrorisme of een antwoord bieden dat niet op een consensus, maar op rechtselementen is gebaseerd. Die garanties moeten zonder uitzondering worden gerespecteerd, doch dan is de interventie wel wettelijk, maar daarom misschien toch niet helemaal gerechtvaardigd ?

De heer Brotcorne verwijst naar het evenwicht dat moet gevonden worden tussen het wetgevende werk van de Veiligheidsraad en de Algemene Vergadering van de VN en wenst te weten of de « wetgevende ontsporing » binnen de Veiligheidsraad een realiteit is ? Of is dit eerder normaal dan wel aangewezen dat de Veiligheidsraad zich de rol van wetgever toeëigent ?

In heel wat resoluties van de Veiligheidsraad — onder andere met betrekking tot gewapende conflicten en de bescherming van burgers, kinderen of vrouwen — zien we dat de Veiligheidsraad het recht om wetgevend op te treden op een bepaalde manier heeft geëvoceerd.

Vervolgens wenst de heer Brotcorne een nadere toelichting omtrent het begrip plicht of verantwoordelijkheid om te beschermen. Met betrekking tot de dreigingen, die een andere reden zijn om op te treden, hoe kunnen we een verschil tussen de twee maken ? Zijn de verantwoordelijkheid om te beschermen of de bedreiging van de vrede en de internationale veiligheid duidelijke criteria ? Komt het ene voor het andere ?

De Veiligheidsraad heeft zich op de verantwoordelijkheid om te beschermen beroepen om te zeggen dat moest worden opgetreden in Darfour. Wat is dan het belang van dat concept ? Wat zijn de grenzen ?

Kan de Veiligheidsraad nu beslissen om een zaak naar het Internationaal Strafhof te verwijzen ? Toen de Veiligheidsraad besliste om het dossier-Sudan naar het Internationaal Strafhof te verwijzen, heeft Sudan als Staat afstand genomen van de beslissing die door de VN zou kunnen worden genomen. Is het interessant dat de Veiligheidsraad rechtstreeks een zaak voor het Internationaal Gerechtshof kan brengen ?

De heer Galand is zich bewust van het belang van de NAVO-missies en de risico's voor de vredehandhavingstroepen.

Symbolisch is het belangrijk dat België lid wordt van de Veiligheidsraad, maar ons land zal daarin geen grote macht hebben en zal zich dus op specifieke punten moeten concentreren.

In 1991, toen de MINURSO voor de Westelijke Sahara in het leven werd geroepen, was ons land voorzitter van de Veiligheidsraad. Vijftien jaar later bevinden we ons nog altijd in een impasse. Het zelfbeschikkingsrecht, zoals door professor Corten beschreven, werd niet toegepast. Moet België niet onderzoeken hoe de initiatieven van toen kunnen worden geconcretiseerd ?

De Senaat spant zich in om de rechten van de mens in een aantal multilaterale instellingen van de Verenigde Naties te integreren. Zo werd een wet aangenomen om rekening te houden met de rechten van de mens in de Wereldbank, het Monetair Fonds, enzovoort.

Moeten we geen inventaris maken van de inspanningen die de commissie heeft gedaan en van de voorstellen die de Senaat heeft aangenomen om een coherent voorstel te formuleren wat betreft welke punten het huidige voorzitterschap met voorrang moet behandelen, bijvoorbeeld erop toezien dat de rechten van de mens multilateraal worden nageleefd en ervoor zorgen dat men rekening houdt met onze voorstellen over ontwapening.

Tijdens het Belgische voorzitterschap zal de situatie in het Midden-Oosten en in Libanon voortdurend aan de orde zijn. We moeten voortdurend aandacht besteden aan dit probleem. Het beïnvloedt immers onze relaties met het hele gebied rond de Middellandse Zee.

Er zijn drie hoofdelementen : de hervorming van de Veiligheidsraad, de hervorming van de ECOSOC en de hervorming van de VN-Commissie voor de rechten van de mens. De minister heeft zich niet uitgesproken over de hervorming van de ECOSOC, hoewel België co-voorzitter is van de werkgroep ad hoc. Hoever staat het nu ?

Voor de multinationals is er een enorme lacune in het internationaal recht wat betreft de bescherming van personen en natuurlijke rijkdommen. Multinationals, die even machtig zijn als de staten, moeten aan beheersregels worden onderworpen. Moet er geen bijzondere inspanning worden gedaan om de multinationals meer te flankeren bij het naleven van de mensenrechten en het respecteren van de natuurlijke rijkdommen in de landen waar ze hun activiteiten ontplooien ?

De heer Roelants du Vivier is van oordeel dat het kiezen van de Belgische prioriteiten een uitgesproken politieke keuze is.

Wat het recht op zelfbeschikking en het recht op afscheiding betreft, in sommige gevallen gaat de internationale gemeenschap zeer omzichtig te werk. Bijvoorbeeld Nagorno-Karabach. Een contactgroep van verschillende landen, waaronder Frankrijk en Groot-Brittannië, heeft in de loop van de onderhandelingen met Azerbeidzjan en Armenië in Rambouillet een soort hiërarchie opgesteld waarin het recht op zelfbeschikking blijkbaar boven de onschendbaarheid van het grondgebied staat. Is dat symptomatisch ? Is dat een uitzondering ? Is dat gevaarlijk ?

Een tweede vraag betreft de lijst van terroristische organisaties. Op welke manier wordt die lijst opgesteld ? Hoe wordt die beslissing genomen ? Is daarvoor eenparigheid van stemmen vereist of volstaat een meerderheid ? In welke fasen verloopt die procedure ? Dat element is interessant voor de analyse, want die kwestie doet toch een aantal problemen rijzen.

Antwoorden van de heer P. d'Argent

Wat de vraag van de heer Brotcorne betreft en de vraag van de heer Mahoux over de notie bedreiging, benadrukt de heer d'Argent eerst een element dat betrekking heeft op het evenwicht tussen de Algemene Vergadering, die niet echt een wetgever is, en de Veiligheidsraad. Zowel in de Veiligheidsraad als in de Algemene Vergadering is er sprake van een procedurele rationaliteit. Die heeft betrekking op een veelheid van spelers, waarvan het aantal beperkt is in de Veiligheidsraad, en ruimer is in de Algemene Vergadering.

Het spel van het multilateralisme moet zo representatief mogelijk worden gespeeld als het gaat om de grond van de zaak, om duurzame of principiële problemen voor de internationale gemeenschap. Als men dergelijke problemen via het internationale recht wil regelen, veronderstelt dat een langzaam en moeilijk proces waarbij internationale verdragen worden uitgewerkt en discussies plaatsvinden binnen de Algemene Vergadering. Zo stelt de zesde commissie van de Algemene Vergadering een aantal internationale verdragen op. De Algemene Vergadering kan ook « wetgevende » resoluties goedkeuren die het bestaande internationale gewoonterecht bevestigen.

Het lijkt niettemin gevaarlijk en in elk geval problematisch in termen van legitimiteit, de Veiligheidsraad om te vormen tot een wetgever voor transversale kwesties, voor kwesties die voor de lange termijn betrekking hebben op de structuur, op het begrip sociale orde. Dat is des te moeilijker omdat de Veiligheidsraad instaat voor het behoud van een zekere internationale sociale orde. Hij treedt op als zich een bepaalde reële bedreiging voordoet.

Wat het begrip bedreiging betreft, legt spreker uit dat bedreiging gaat om een toestand die de Veiligheidsraad zelf als een bedreiging ervaart. Spijtig genoeg is er ook een keerzijde aan de medaille. Tegenover wie of wat is de bedreiging gericht ? Noodzakelijkerwijze ten opzichte van een opvatting die men huldigt over de vrede, de internationale sociale orde. Die opvatting is nog niet sterk ontwikkeld.

Vanaf het ogenblik dat negen van de vijftien Staten akkoord gaan en er geen veto wordt uitgesproken, doet de Veiligheidsraad nagenoeg wat hij wil. Men hoopt dat er een zekere rationaliteit zit achter het gebruik van deze notie omdat deze beslissingsprocedure bijzonder veeleisend is : er zijn negen op vijftien Staten voor nodig, waarvan er vijf een vetorecht kunnen uitoefenen. Gehoopt wordt dat daaruit dan een min of meer collectief begrip van de notie bedreiging voortkomt. Maar, is daarom de Veiligheidsraad in elk opzicht de meest geschikte plaats om de internationale sociale orde te definiëren ? De Veiligheidsraad is geen rechter of wetgever. Hij kan reageren op crisissituaties, maar kan de internationale gemeenschap maar mobiliseren als die, door zijn tussenkomst, een collectieve opvatting over de sociale orde heeft kunnen ontwikkelen.

Het probleem van de definitie van het terrorisme toont dat aan. Iedereen weet min of meer wat ongewettigd geweld inhoudt. Maar weten we ook wanneer geweld legitiem is, afgezien van de wettige zelfverdediging ? Er bestaat hieromtrent niet zoveel eensgezindheid binnen de internationale gemeenschap.

Er kan uiteraard geen sociale orde zijn zonder legitiem geweld. Op basis van het Handvest beperkt de Veiligheidsraad zijn beoordeling van de legitimiteit van het gebruik van geweld tot een eenvoudige procedure, die in feite niet veel inhoudt. Het is de Algemene Vergadering die moet trachten een betekenis te geven aan het begrip internationale sociale orde. De internationale orde is sedert de Koude Oorlog onbetwistbaar veranderd, maar we moeten echter vaststellen dat het moeilijk is die orde samen te definiëren. Daar schiet de internationale gemeenschap op dit ogenblik schromelijk tekort. Zeggen dat een militair optreden geoorloofd is omdat de Veiligheidsraad ermee instemt, is juridisch correct. Zolang dat optreden die instemming niet heeft gekregen, is het ongeoorloofd. Dat neemt niet weg dat een dergelijke beslissing alleen maar steunt op een procedurele rationaliteit. Uiteraard is het collectieve oordeel van de Veiligheidsraad te verkiezen boven het individuele oordeel van een of andere Staat. Het veto van een Staat volstaat om het optreden als illegitiem te bestempelen, wat ook de motieven zijn van die Staat. Op het vlak van het positieve recht is de jurist verplicht de beperking vast te stellen. Dat lijkt me echter onvoldoende in een tijdperk waarin men via de mensenrechten en nog andere instrumenten een internationale sociale orde tracht uit te bouwen. Die orde tekent zich overigens af, of men dat nu wil of niet. Ze is totaal verschillend van de orde die we gedurende vijftig jaar, tot het einde van de Koude Oorlog, hebben gekend.

Wat de transnationale ondernemingen betreft, ligt de bal vooral in het kamp van de Algemene Vergadering, meer bepaald bij zijn organen en bij de Raad voor de Rechten van de Mens. John Ruggie werd door de Raad belast met een rapport over de kwestie.

Het debat moet worden gevoerd. De inbreng van België kan beslissend zijn, maar de Veiligheidsraad is echter niet noodzakelijk de plaats waar het debat moet plaatsvinden.

Antwoorden van de heer Corten

De Veiligheidsraad is noch wetgever, noch rechter. De procedures die de Raad moet volgen en de praktijk tonen aan dat hij niet is uitgerust om wetgever of rechter te zijn, in de veronderstelling dat hij dat al zou willen. Als de Algemene Vergadering een wetgevend proces omkadert, verloopt dat bijzonder langzaam. Alle Staten kunnen hun advies geven en samen met juristen kunnen uiteindelijk weloverwogen politieke keuzes worden gemaakt.

Wat de hoedanigheid van rechter betreft, geeft spreker een verhelderend voorbeeld. De dag zelf dat de aanslagen in Madrid plaatsvonden, keurde de Veiligheidsraad een resolutie goed waarin hij de ETA veroordeelde. Dat toont aan dat, als de Veiligheidsraad zich opstelt als rechter en uitspraken doet, wat toch veronderstelt dat hij een procedure heeft gevolgd, dat kan leiden tot verbazingwekkende en zelfs absurde conclusies.

Men moet dus bijzonder voorzichtig zijn in dat opzicht. De mogelijkheid waarover de Veiligheidsraad beschikt om naar het Internationaal Strafhof te trekken, is veel legitiemer dan de macht die men hem zou kunnen geven om over de feiten zelf te oordelen, te beslissen dat het internationaal recht al dan niet geschonden wordt en wie daarvoor verantwoordelijk is. Hij kan dwangmaatregelen nemen, de zogenaamde sancties, maar die hebben alleen betrekking op de vredeshandhaving en op de internationale veiligheid, wat ook de juridische verantwoordelijkheid van deze of gene partij is. Het is de bedoeling dat hij de maatregelen neemt die nodig zijn voor het behoud of het herstel van de vrede en niet dat hij de juridische verantwoordelijkheid vastlegt, ook als degene die de bedreiging uitoefent of de vrede verbreekt, het internationale recht overtreedt.

Het begrip bedreiging is bijzonder ruim. Een definitie van het begrip « bedreiging van de internationale vrede » die steunt op inductie, is ondoenbaar. Het zou erop neerkomen precedenten op te sommen. Vermits we het precedent niet kennen van wat morgen zal gebeuren, zou een dergelijke definitie tot niets dienen.

Niettemin maakt het Handvest van de Verenigde Naties zelf, meer in het bijzonder in Hoofdstuk VII en door het onderscheid dat gemaakt wordt met Hoofdstuk VI, een onderscheid, hoe theoretisch ook, tussen een « bedreiging van de internationale vrede » en een toestand die mogelijk kan leiden tot een bedreiging van de vrede.

Het onderscheid is overigens niet alleen theoretisch. De discussies binnen de Veiligheidsraad tonen aan dat de Staten niet vinden dat ze om het even wat als een « bedreiging van de vrede » kunnen bestempelen en dat ze zich niet moeten rechtvaardigen. De Staten argumenteren. Het is een kwestie van evenredigheid. Zo kan men zich niet voorstellen dat de Veiligheidsraad de toestemming zou geven voor een militair optreden om een probleem van intern recht op te lossen.

Men kan niet alles als een bedreiging bestempelen. Zodra de Veiligheidsraad die stempel heeft gedrukt, is het in de praktijk moeilijk om daarop terug te komen. Dat belet niet dat er minstens sprake moet zijn van een bedreiging — ook al is dat een zeer breed begrip — want de logica van het handvest schrijft precies voor dat de Veiligheidsraad, en niet de individuele Staten, een toestand beoordeelt en vervolgens de maatregelen neemt die hij nodig acht. Ook dat is een zeer soepele regeling. Er bestaat een grens, maar het is een moeilijk te bepalen evenredigheidsgrens. In elk bijzonder geval geeft dat aanleiding tot discussies tussen de leden van de Veiligheidsraad die de noodzakelijkheid inroepen in het licht van de bevoegdheden die het Handvest hun toekent.

Er is geen juridische omschrijving van het begrip verantwoordelijkheid om te beschermen. Het gaat veeleer om voorstellen die teruggaan op juridische regels. Elke Staat heeft eerst en vooral de verantwoordelijkheid aanvaard om op zijn grondgebied de mensenrechten te eerbiedigen en te doen eerbiedigen. Dat is een van de oudste regels van het klassieke internationaal recht en in dit stadium staat die volledig los van het begrip bedreiging. Het is volkomen overbodig om te stellen dat er bij ontstentenis van een bedreiging geen verantwoordelijkheid is.

Het begrip bedreiging van de vrede is zeer ruim. Bij alle precedenten — bijvoorbeeld Darfour — ligt het voor de hand dat de internationale wereldvrede bedreigd is. In echt dramatische gevallen zijn er altijd internationale gevolgen en bij internationale conflicten dreigt de toestand objectief gesproken uit de hand te lopen.

In dergelijke gevallen kan de Veiligheidsraad optreden en, indien nodig, een militaire interventie toelaten. Het begrip is niet juridisch, maar veeleer politiek afgelijnd en berust feitelijk op het ter beschikking stellen van de instrumenten aan de Veiligheidsraad.

Op de vraag wat in elk bijzonder geval moet worden gedaan, biedt het recht geen enkel antwoord. Het recht reikt instrumenten aan, maar de politiek moet oplossingen uitwerken. Het is niet relevant om zich te verschuilen achter juridische begrippen om te beweren dat men deze of gene actie al dan niet kan ondernemen. De beoordelingsvrijheid is zeer ruim. Daardoor zijn de beleidsmakers aan zet.

Wat de zelfbeschikking en de afscheiding in het conflict tussen Azerbeidzjan en Armenië betreft, benadrukken een hele reeks resoluties van de Veiligheidsraad wel de territoriale integriteit van Azerbeidzjan.

Er bestaat waarschijnlijk altijd een spanning tussen het voornemen om een eenzijdig recht op afscheiding te weigeren en de pragmatische bereidheid om nieuwe Staten te trachten op te richten, waarover men dan via onderhandelingen in VN-verband te allen prijze een akkoord tracht te bekomen.

In dat raam heeft men het dan over het recht op zelfbeschikking, maar die uitdrukking heeft dan geen precieze juridische betekenis meer. Men denkt aan de bereidheid van deze of gene groep, maar het is erg moeilijk om die groep te definiëren. Men heeft het over het recht op zelfbeschikking in Kosovo, maar wie zal daarover beslissen, het Kosovaarse of het Servische volk ? Die vraagt rijst telkens opnieuw.

Vanuit juridisch oogpunt is de oplossing eenvoudig : de Staat beslist of hij al dan niet een grenscorrectie aanvaardt. In dat verband is de wil van een deel van de bevolking van de Staat om zich af te scheiden, volkomen relevant. Dat zet de vastgestelde ontwikkelingen uit juridisch oogpunt niet op de helling. De weg van de onderhandelingen willen bewandelen getuigt ongetwijfeld van een bezorgdheid om geen eenzijdig recht te erkennen en het recht op de oprichting van een Staat niet als een verworven recht te poneren.

De transnationale ondernemingen van hun kant zijn eerst gebonden door het interne recht van de Staten waar ze een vestiging hebben. Zoals iedereen doen ze een beroep op verschillende juridische vormen, maar zijn ze gebonden door het nationaal recht. Ze zijn tevens gebonden door het internationaal recht dat regels ten aanzien van personen voorschrijft.

De Veiligheidsraad kan in internationale conflicten niet alleen optreden tegen Staten, maar ook tegen groepen die losstaan van de Staat. Maatregelen nemen tegen een transnationale onderneming is vanuit juridisch oogpunt volkomen haalbaar, maar kan nadelig zijn voor de krachtsverhoudingen of politiek inopportuun zijn.

Het is niet aan de expert om de agenda op te stellen, maar spreker maakt toch een kleine bedenking maken bij de nieuwe economische orde.

Toen België lid was van de Veiligheidsraad en Saddam Hoessein pogingen ondernam om de inval in Koeweit te verbinden met de Palestijnse kwestie, werd ervoor gepleit beide problemen van elkaar los te koppelen. De eerbiediging van het internationaal recht in één geval mag niet de voorwaarde zijn om dat recht in een ander geval te eerbiedigen. Men moet de problemen rangschikken : eerst het probleem Koeweit oplossen en vervolgens het probleem Palestina. Vijftien jaar nadien is het probleem Palestina spijtig genoeg nog altijd niet opgelost.

Als de Veiligheidsraad en België als lid ervan coherent willen blijven, dan moeten ze in dit dossier zeker opteren voor de eerbiediging van het internationaal recht, ongeacht of het nu gaat om het recht op zelfbeschikking of de eerbiediging van de mensenrechten of het humanitair recht.

Antwoorden van de heer B. Van der Meerschen

Het is duidelijk dat de begrippen internationale vrede en veiligheid nauw verbonden zijn met het begrip straffeloosheid. De band tussen de Veiligheidsraad en het Internationaal Strafhof ligt voor de hand.

Het Internationaal Strafhof is een zeer jonge instelling en kent een chaotische werking. Het Hof bevindt zich midden in een experimentele fase en ontwikkelt zich geleidelijk aan met de dossiers, die het soms te traag behandelt. Is men zich in het dossier Congo niet te lang blijven afvragen of het dossier bij het CPI de huidige politieke transitie niet in het gedrang zou kunnen brengen ? Die vraag is weliswaar gewettigd, maar daarom moet ze nog niet in het CPI worden gesteld. Het CPI moet het onderzoek voeren in een zaak en er een uitspraak over doen.

De Veiligheidsraad heeft een belangrijke rol te spelen in de beginnende werking van het CPI, hoe beperkt de acties van de Veiligheidsraad ook mogen zijn. Er kan echter niet « à la carte » worden opgetreden : waarom Darfour wel en Libanon niet ?

Er wordt ook niet in alle omstandigheden opgetreden. Aanvaarden dat de Veiligheidsraad tussenbeide komt in Darfour, maar daar in de onderhandelingen tegenover stellen dat geen enkele soldaat van een bepaald land ter plaatse door het CPI kan worden vervolgd, is niet coherent. Aanvaarden dat de Veiligheidsraad zaken aanhangig maakt bij het CPI zonder dat de financiering ervan wordt verzekerd, is ook niet coherent. Zodra de Veiligheidsraad beslist om tussenbeide te komen, moet hij tot het einde toe coherent blijven.

Wat het comité, de sancties en de lijsten van de VN betreft, het comité werd in 1999 bij resolutie opgericht en werkt volgens het model van de comités van de Veiligheidsraad met diplomaten die onderworpen zijn aan de uitvoerende macht. In maart 2001 hebben ze een eerste lijst opgesteld en goedgekeurd. Meer dan de huidige manier van werken is de wijze waarop zou moeten worden gewerkt, interessant.

Zodra men namen en organisaties noemt, moeten de betrokkenen gehoord kunnen worden en uitleg kunnen verstrekken zodat de beslissing gemotiveerd is en vooral zodat er beroep tegen kan worden aangetekend.

Het minimum om de rechten van de verdediging te eerbiedigen is overstappen van een politiek orgaan naar een gerechtelijk orgaan.

Spreker is verheugd dat de heer Mahoux de nadruk heeft gelegd op de vereiste bescherming voor mensenrechtenactivisten, want zij nemen het op voor mensenlevens.

Inzake de strijd tegen terrorisme en de weerslag ervan op de fundamentele mensenrechten, gelooft spreker sterk in de ondeelbaarheid van mensenrechten, ook al klopt het dat martelpraktijken een enorm probleem vormen.

België zou voor eigen deur moeten beginnen te vegen, want de Liga voor de Mensenrechten en het Internationaal Observatorium van de Gevangenissen nemen de detentievoorwaarden van de veroordeelden, verantwoordelijken van terroristische organisaties, al sinds lang op de korrel.

Al wat de strijd tegen het terrorisme betreft, is een absolute prioriteit omdat het internationaal recht er nu al vijf à zes jaar geleidelijk aan door wordt uitgehold.

Kan de Belgische aanwezigheid in dat orgaan het verschil maken ? In dat verband verwijst de heer Van der Meerschen naar een bedenking van een Congolese vriendin, lid van de onafhankelijke verkiezingscommissie, die stelde dat wie 1000 kilometer voor de boeg heeft ofwel langs de baan kan gaan zitten wachten op een vervoermiddel, ofwel de eerste stap kan doen.

Replieken van de heer Mahoux

De heer Mahoux is getroffen door de vervaging van het verschil tussen de hoofdstukken VI en VII. Spreker wil niet betwisten dat er een juridisch kader nodig is, maar vreest dat men in juridische haarkloverij vervalt als men de keuze voor het ene of het andere hoofdstuk moet rechtvaardigen.

In de Veiligheidsraad worden de procedurele waarborgen versterkt door het vetorecht. Dat vetorecht kan evenwel niet waarborgen dat met de specifieke problemen van de zwakste landen rekening wordt gehouden.

Het gaat toch om een fundamenteel probleem. Sommigen maken zich illusies over het vetorecht. Ze meenden dat ten tijde van de Koude Oorlog rekening zou worden gehouden met de rechten van de zwakste landen. Daar was niets van aan. Dat systematisch rekening houden bestaat niet meer. Geen enkele Staat stelt nog systematisch zijn veto volgens de destijds bestaande krachtlijnen, die niet altijd gebaseerd waren op de bescherming van de democratie.

Spreker neemt het voorbeeld de Afrikaanse problemen. Alleen initiatieven tussen Staten kunnen worden genomen. Hoe moet men echter te werk gaan als het gaat om regionale multilaterale organisaties ? Moet men systematisch via de VN-Veiligheidsraad passeren ? Kan de Afrikaanse Unie het initiatief nemen om in een ander Afrikaans land op te treden omdat het dat heeft beslist ? Is dat geoorloofd ? Of kunnen de troepen van de Afrikaanse Unie of de Unie zelf slechts instrumenten van de Verenigde Naties zijn ?

Wat Darfour betreft, als de bedreiging van de vrede als voorwaarde wordt vooropgesteld, dan kunnen we nog lang wachten op een interventie in Darfour. Wat er zich momenteel afspeelt, is verschrikkelijk en een internationale interventie is dan ook volledig gewettigd. Wie zijn toevlucht neemt tot het argument van de bedreiging van de internationale vrede, geeft zichzelf een rechtvaardiging om niets te doen. Het feit dat er momenteel geen interventie is in Darfour, is een schandaal. Alle voorwaarden om op te treden zijn vervuld, behalve die van de bedreiging van de internationale vrede. Het conflict in Darfour is geografisch beperkt, maar de gruwelijkheden die daar worden begaan, rechtvaardigen een interventie.

Antwoord van de heer Corten

Rekening houdend met de brede definitie van « bedreiging voor de vrede » zoals vervat in Hoofstuk VII en de praktijk van de Veiligheidsraad in Somalië en Haïti, is er geen enkel probleem om de toestand in Darfour als een bedreiging voor de internationale vrede te kwalificeren.

Men beroept zich bij het optreden om de mensenrechten te beschermen steeds op het begrip van de vrijwaring van de internationale vrede. Dat was zo in Bosnië-Herzegovina, in Rwanda — al was het daar zeer laattijdig —, en in Somalië. Men maakt altijd de vergelijking : ernstige humanitaire situatie is gelijk aan bedreiging voor de internationale vrede. Dat is soms hypocriet en ongepast, maar men doet dat om misbruiken te vermijden. De Veiligheidsraad gaat dus optreden om de veiligheid te herstellen, vanuit de redenering dat hiervoor een einde moet worden gemaakt aan een intern conflict dat door de verbanden met het buitenland dreigt te ontsporen, en aan de schendingen van de mensenrechten.

De instrumenten zijn er. Men kan verder gaan en stellen dat men het medium niet nodig heeft en dat in geval van een ernstige schending van de mensenrechten, kan worden opgetreden zonder zich te beroepen op het begrip vrede en veiligheid. Dat is een mogelijk voorstel, maar tot op heden is het nog niet overgenomen; het wordt integendeel hevig bestreden door de meeste Staten.

De Afrikaanse Unie kan zoals elke regionale organisatie het initiatief nemen. Als dat initiatief uitmondt in een dwangmaatregel die genomen wordt tegen de wil van de Staat waartegen men optreedt in, dan is de voorafgaande machtiging van de Veiligheidsraad vereist. In haar stichtingsakte voorziet de Afrikaanse Unie onder andere in een interventierecht in geval van genocide. Ze heeft ook een Raad voor de vrede en de veiligheid vooropgesteld. Daarover werd een protocol opgesteld. De Raad voor de vrede en de veiligheid kan optreden, maar het is op basis van de teksten van de Afrikaanse Unie zelf duidelijk dat hij dat doet met respect voor Hoofdstuk VIII van het VN-Handvest, wat niet door de Afrikaanse landen wordt betwist. Hoofdstuk VIII staat een dergelijk initiatief toe, maar als dat initiatief wordt genomen tegen de wil van de Staat waarin men zich begeeft in, dan moet de Veiligheidsraad de actie voorafgaandelijk goedkeuren.

2.3. Hoorzitting van 21 november 2006 (namiddag) met de heren J. Wouters, hoogleraar, KUL, en A. Vigilante, directeur, UNDP (United Nations Development Programme), Brussel

2.3.1. Uiteenzetting van de heer J. Wouters

De Verenigde Naties zijn een intergouvernementele organisatie die 192 lidstaten telt. Alleen staten kunnen lid worden van de VN. Het Handvest legt op dat vlak niet al te veel vereisten op; zowat de enige voorwaarde is dat het vredelievende staten moeten zijn. De Europese Unie is dus als dusdanig geen lid van de Verenigde Naties; maar de 25 — binnenkort 27 — lidstaten wel.

In de loop der tijden is de Europese Unie binnen de Verenigde Naties een eigen rol gaan spelen. Spreker maakt hierbij een onderscheid tussen de Verenigde Naties als organisatie en het VN-systeem.

De Verenigde Naties als organisatie, de UNO, is een internationale organisatie met een zestal hoofdorganen : de Algemene Vergadering, de Veiligheidsraad, de Economische en Sociale Raad ECOSOC, het Secretariaat, de Trusteeship Council of Beheerschapsraad — die eigenlijk al jaren niet meer bijeenkomt — en het Internationaal Gerechtshof, gevestigd in Den Haag. Alle lidstaten zijn maar in één orgaan samen vertegenwoordigd, zijnde in de Algemene Vergadering.

Vermits de EU geen lid van de VN is, neemt ze als zodanig ook niet deel aan de Algemene Vergadering. Sedert 1974 heeft de EG wel een waarnemersstatus bij de Algemene Vergadering en sedert het einde van de jaren zeventig ook bij ECOSOC. Die waarnemersstatus maakt het mogelijk dat de Europese Commissie af en toe intervenieert op domeinen die meer onder haar sociaal-economische bevoegdheden ressorteren.

De eigenlijke identiteit van de EU binnen de Algemene Vergadering bestaat erin dat de Europese lidstaten gezamenlijk verklaringen afleggen en op dezelfde manier over de meeste aangelegenheden stemmen. Deze gezamelijke verklaringen over het hele programma van de Algemene Vergadering zijn gebaseerd op een zeer intensief coördinatieproces, meestal in New York, maar ook gedeeltelijk in Brussel. Alle lidstaten komen wekelijks samen en trachten voor alle agendapunten een gemeenschappelijk standpunt te ontwikkelen, teneinde gemeenschappelijke acties te ondernemen en gemeenschappelijke verklaringen af te leggen, meestal door het voorzitterschap van de EU, samen demarches te doen, bepaalde resoluties te sponsoren en ook bij de stemming een zelfde houding aan te nemen. Het stemrecht wordt immers door elke individuele lidstaat van de EU uitgeoefend, maar op een geconcerteerde wijze. In meer dan 95 % van de gevallen stemmen alle EU-lidstaten op een uniforme wijze en de stellingnames van de EU-lidstaten binnen de Algemene Vergadering vertonen een grote cohesie.

De coherentie van de Europese standpunten komt er dankzij duizenden werkvergaderingen per jaar en heel veel diplomatieke inspanningen. Om met 25 of 27 een gezamenlijke verklaring te maken, moet er gezocht worden naar een gemeenschappelijke noemer. Dat heeft tot gevolg dat de Europese verklaringen in de Algemene Vergadering soms vrij minimalistisch en ook nogal strak zijn. Wanneer het moeilijk was om over een verklaring een consensus te bereiken, dan zal de EU daar niet zo gemakkelijk van afwijken en dat heeft dus een impact op de onderhandelingsmarge van de Europese lidstaten in de Algemene Vergadering.

De EU vertegenwoordigt niet alleen de 25 tot 27 lidstaten, maar vaak ook nog de EFTA-landen en de toetredingskandidaten, samen zowat 30 tot 35 landen. Dat is geen luxepositie, maar wel een noodzaak, aangezien 35 nog steeds een kleine minderheid betekent in het geheel van 192 lidstaten en er in de Algemene Vergadering nog altijd bij meerderheid wordt gestemd, zij het dat voor belangrijke zaken, zoals de verkiezing van een niet-permanent lid van de Veiligheidsraad, een tweederde meerderheid nodig is.

Binnen de Algemene Vergadering bestaan er clusters van landen die een blok vormen om bepaalde standpunten door te drukken. Zo zijn er de G77, een grote groep van ontwikkelingslanden die 133 landen telt en die traditioneel een zeer uitgesproken standpunt inneemt in Noord-Zuiddiscussies, en de de Non-Aligned Movement, NAM, die 116 landen telt. De NAM vindt zijn oorsprong in de Koude Oorlog, toen maarschalk Tito het initiatief nam een blok van landen te vormen dat zich noch tot de ene noch tot de andere supermogendheid bekende en een onafhankelijke koers wilde varen. De NAM bestaat nog steeds en vergaderde onlangs nog in Cuba voor de vorige bijeenkomst van de Algemene Vergadering, waar een paar interessante ontmoetingen plaatsvonden, zoals tussen Hugo Chavez en Mahmoud Ahmadinejad. Die twee groepen vertonen helemaal niet zoveel cohesie als de EU, maar ze staan kwantitatief sterker en kunnen bij de stemming een significant gewicht in de schaal leggen.

De EU wordt niettemin steeds meer een realiteit in de Algemene Vergadering van de VN en bereidt de bijeenkomsten van de Algemene Vergadering grondig voor met prioriteitennota's, die vooraf onderling besproken worden.

Het belang van de EU binnen de rest van het VN-systeem is een complexer verhaal. Onder de hoofdorganen van de VN bestaat er een oerwoud van suborganen, gaande van functionele commissies van de ECOSOC tot hulporganen zoals het VN-ontwikkelingsprogramma UNDP en het VN-milieuprogramma UNEP en fondsen zoals UNICEF. Daarnaast zijn er nog de gespecialiseerde organisaties, negentien onafhankelijke instellingen, zoals het IMF, de Wereldbank, de Internationale Arbeidsorganisatie en de Wereldgezondheidsorganisatie, die door een overeenkomst met het VN-systeem verbonden zijn.

De Europese aanwezigheid binnen de ruimere VN-familie van organisaties is heel divers. Van een aantal organen is de Europese Gemeenschap — die de rechtspersoonlijkheid heeft — volwaardig lid. Dat is het geval voor de FAO, omwille van de belangrijke bevoegdheden van de EG op het gebied van landbouw. Dat is echter een uitzondering. In de meeste gevallen heeft de Europese Gemeenschap hoogstens een waarnemersstatus in de organen, hulporganen en gespecialiseerde organisaties. Daar wringt nu net het schoentje. Een waarnemer heeft immers niet dezelfde prerogatieven als een volwaardige lidstaat of deelnemer.

Zoals voor de Algemene Vergadering is er ook voor die andere organen een coördinatieproces aan de gang dat echter nog niet ver ontwikkeld is. Ondanks de zeer belangrijke financiële geldstromen die vanuit de Europese Commissie naar deze programma's en fondsen gaan, scoort de EU nog altijd onder haar politieke gewicht en presteert ze onder haar invloed.

Vooral de jongste jaren is de financiële participatie van de Europese Gemeenschap in tal van operationele activiteiten van de VN bijzonder toegenomen. Uit een interne nota blijkt dat de Commissie het voorbije jaar meer dan één miljard dollar heeft uitgegeven aan tal van VN-organisaties, zoals de UNDP, de UNEP, het Hoog Commissariaat voor de vluchtelingen en het Agentschap voor hulp aan de Palestijnse vluchtelingen.

Tegenover deze gulle helpende hand staat relatief weinig visibiliteit van de EU binnen het VN-systeem. Dat is ook een aandachtspunt van de huidige commissarissen Ferrero-Waldner en Michel.

Op het politieke vlak is het coördinatiemechanisme tussen de lidstaten binnen de VN-instellingen nog te zwak. De EU-lidstaten hebben de neiging hun eigen bevoorrechte positie als lid te verdedigen en willen niet dat de EU een belangrijke rol speelt. Indien de EU in deze instellingen meer samenhang zou vertonen, dan zou haar invloed veel groter kunnen zijn, bijvoorbeeld voor de kandidaatstelling voor allerlei vacatures voor de hoogste VN-functies.

De Veiligheidsraad, een hoofdorgaan van de VN, telt slechts vijftien leden, waarvan vijf permanente en tien niet-permanente leden. België en Italië werden zopas voor de komende 2 jaar als niet-permanente leden verkozen.

Artikel 19 van het Verdrag van Maastricht is een goed aanknopingspunt voor de betekenis van de EU in de Veiligheidsraad. Het handelt immers specifiek over de coördinatie en het gezamenlijk optreden binnen de internationale instellingen, meer in het bijzonder de Veiligheidsraad.

De Veiligheidsraad is lange tijd een orgaan geweest waarin Europa volstrekt afwezig was. De EU kwam niet in resoluties voor. Daar kwam voor het eerst verandering in op het einde van de jaren negentig. In de basisresolutie (1244) waarin een internationaal bestuur voor Kosovo werd ingesteld, kreeg de EU een rol toebedeeld als een van de regionale organisaties die een rol speelden bij de heropbouw van Kosovo.

Sindsdien is de EU in de Veiligheidsraad steeds meer een realiteit geworden. Ze wordt regelmatig genoemd, ze zit voor een stuk mee in de nieuwe Commissie voor Vredesopbouw en ze wordt genoemd in resoluties over het Midden-Oosten, waar ze als lid van het Kwartet een belangrijke rol kan spelen.

De EU is als zodanig niet in de Veiligheidsraad vertegenwoordigd. Ze heeft zelfs niet het statuut van waarnemer. Wel is het zo dat bijna gegarandeerd vijf lidstaten van de EU in de Veiligheidsraad zitten. Theoretisch kunnen er zelfs zes lidstaten zetelen : Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn permanente leden; de tien niet-permanente leden worden gekozen uit een vijftal regionale landengroepen. Omdat de EU-lidstaten, zeker na de jongste uitbreiding, verdeeld zijn over de regionale groep van de West-Europese landen en andere en de Oost-Europese landengroep, zitten meestal een vijftal EU-lidstaten in de Veiligheidsraad. Aangezien Cyprus deel uitmaakt van de Aziatische groep, kunnen er in theorie zelfs zes EU-lidstaten in de Veiligheidsraad zetelen. Het is frappant dat de rest van de wereldgemeenschap weinig problemen schijnt te hebben met die structurele oververtegenwoordiging van EU-landen.

De vraag is natuurlijk wat de EU concreet met die oververtegenwoordiging doet. De samenwerking in de Veiligheidsraad is veel minder verregaand dan de toch wel intensieve coördinatie in de Algemene Vergadering.

Hier zijn meerdere redenen voor.

Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hebben als geprivilegieerde permanente leden met vetorecht lange tijd de Veiligheidsraad als hun domein beschouwd. Andere EU-lidstaten werden maar geïnformeerd als beide landen dat wenselijk achtten en van coördinatie was in de verste verten geen sprake. Ook nu nog hebben de andere EU-lidstaten in dat orgaan geen inspraak in het gedrag van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk.

Artikel 19 van het Verdrag van Maastricht bepaalt dat de EU-lidstaten die lid zijn van de Veiligheidsraad, elkaar moeten consulteren en de andere lidstaten volledig op de hoogte moeten houden.

Dan volgt de merkwaardige zin dat lidstaten die permanent lid van de Veiligheidsraad zijn — een abstracte formule om duidelijk te maken dat het om Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gaat — in de uitoefening van hun functies eveneens de posities, de standpunten en de belangen van de EU moeten verdedigen, evenwel zonder afbreuk te doen aan hun verantwoordelijkheden onder het VN-Handvest. Deze bizarre zin lijkt te impliceren dat, als het erop aankomt, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk kunnen afwijken van Europese standpunten in het belang van de VN-taken die ze als permanent lid hebben gekregen, meer in het bijzonder het handhaven van de internationale vrede en veiligheid. Bij het zoeken naar oplossingen voor een crisis zouden bijvoorbeeld Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk van het EU-standpunt kunnen afwijken omdat het zoeken naar een consensus tussen de permanente leden van de Veiligheidsraad op dat ogenblik primeert om tot internationale vrede en veiligheid te komen.

Terecht wordt opgemerkt dat deze zin een discriminatie inhoudt, want EU-landen die, zoals thans België en Italië, als niet permanent lid in de Veiligheidsraad zitten, delen de verantwoordelijkheden van het Handvest en zijn bijgevolg eveneens verantwoordelijk voor de internationale vrede en veiligheid. Waarom zouden zij dan niet mogen afwijken van de Europese standpunten ? In de Europese Grondwet, die tot op heden nog niet in werking is getreden, is deze discriminatie er dan ook uitgelicht en geldt de clausule voor alle lidstaten van de EU die in de Veiligheidsraad zetelen.

Een intensief coördinatiemechanisme tussen de EU-lidstaten in de Algemene Vergadering leidt tot gezamenlijke standpunten en verklaringen en een gezamenlijk stemgedrag. In de Veiligheidsraad is die coördinatie in de ware zin van het woord er nog steeds niet. Het gaat veel meer over een proces van informatie en consultatie. De « artikel 19-vergaderingen », zoals men ze in de praktijk noemt en die elke week plaatsvinden, zijn belangrijk om informatie met elkaar te delen — en op dat vlak zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk iets guller dan voorheen — en om elkaar te consulteren, maar er is nog steeds geen sprake van een volwaardige coördinatie. De twee permanente leden hebben nog steeds het gevoel dat dit niet behoort tot de taak van de andere lidstaten. Op die vergaderingen kunnen beleefde vragen worden gesteld, maar er is geen sprake van een doorgedreven mechanisme van concertatie.

Het Belgische en het Italiaanse lidmaatschap kunnen een belangrijke toegevoegde waarde hebben. De permanente leden zullen hun positie als lid van de inner circle willen blijven behouden, maar de niet-permanente leden als België en Italië kunnen erop toezien dat er een goede informatiedoorstroming naar alle EU-lidstaten komt en proberen om van het niveau van consultatie, waar alles beperkt is tot het uitwisselen van informatie en het stellen van beleefde vragen, te komen tot een volwaardige coördinatie : systematisch gezamenlijke verklaringen afleggen, gezamenlijke initiatieven nemen, een gezamenlijk stemgedrag bepalen en samen de agenda van de Veiligheidsraad in een bepaalde richting sturen. Dit proces staat nog niet ver, maar zou met België en Italië in de Veiligheidsraad een kans kunnen krijgen.

2.3.2. Uiteenzetting van de heer A. Vigilante

Belgium should be congratulated for its election to the Security Council. The Security Council is one of the few central mechanisms of global governance. It is central to international life and it is a very delicate organ. The credibility and legitimacy of the United Nations depends hugely on what the Security Council does. What it means to be a member of the Security Council should not be underestimated. This is not a small responsibility.

The opportunity of co-ordinating a European common position on many issues, to foster a shared agenda, and to co-ordinate intents of action is extremely important and critical. This is an obligation for the EU member states, an obligation established by Article 19 of the Maastricht Treaty to co-ordinate and to share information at the very minimum.

The European voice, which now constitutes one third of the Security Council, should be used productively and as an internal purpose of strengthening the internal understanding within the European Union on what the common European Policy could be.

In the past if we observe the deliberation of the Security Council, the two European permanent members, France and Britain, have not always represented the European point of view in the Security Council. More often they have represented a national point of view or an Atlantic point of view. It is the presence of the non-permanent members of the European Union within the Council which gives the most opportunity and promise of co-ordination within the European Union Policy for Foreign matters. This is why Belgium and Italy have made declarations in the past weeks that go in this direction.

The Italian minister for Foreign Affairs, D'Alema, is even considering the opportunity of inserting members of other member states in the Italian delegation of the Security Council, be it the Presidency of the European Union or from the European Council.

This is almost a revolutionary move because if it is realised it would certainly give a European flavour to whatever membership any member countries will represent in the Security Council. It is probably the first time that such an open declaration of intent by two countries, Belgium and Italy, to take this idea of internal co-ordination seriously has occurred.

Belgium, as a country that has no vested interest, can get tremendous force in reviving and revamping the debate over the reform of the Security Council. Belgium is different from Italy, Indonesia and South Africa in that these countries have just been elected to be part of the Security Council. Belgium has never put forward an aspiration or a candidature to be a permanent member of the Security Council. Belgium has expressed positions. Without the reform of the Security Council the future of the UN is not bright. For how long can the crisis over representivity exist, and for how long can a world that reflects the past and not the future exist in our global governance system ?. For the sake of representivity and the legitimacy of the Security Council, which has formed a major part of the credibility and effectiveness of the Untied Nations, the reform should not be placed on the backburner just because an agreement was not reached in 2005. New efforts and creativity are needed.

I cannot believe that in the 21rst century the world can be represented fundamentally and with overwhelming power by the winners of the second World War. This is totally anachronistic.

The Security Council cannot only reflect history or economic power. It should represent the balance of the population and the balance of the regions. The weight is disproportionate in the Security Council. The developing world is not represented fairly in the Security Council. With the sole interest of the international community in mind Belgium can indeed be one of the promoters of the revamping of this discussion.

Another reform, which has not been achieved yet and is equally fundamental, is to find a form of representation within the United Nations for civil society and for the private sector.

If we are serious about the charter starting with « we the people » the UN should be the best representative worldwide. The UN cannot scrutinise the internal democracy of member states. Nonetheless a wider voice should be given to public opinion worldwide and civil society should have more influence over the proceedings of the General Assembly and the Security Council. This has been debated in the past and has led to different opinions. One of which is to submit the General Assembly's agenda every year to the scrutiny of a representative body of civil society and allow this body to modify the priorities. Another one is to have a Chamber that precedes the General Assembly debating issues according to an independent setting of the agenda. It should then be compulsory for the General Assembly to consider some of the issues that the civil society assembly has decided before. This may seem futuristic or idealistic. But reform is vital and is needed fast in terms of the credibility and legitimacy of the Security Council and in terms of civil society having a voice in the proceedings of the UN.

Countries that are members of the Security Council seem to have a special aura. Even if they are only a provisional member for two years or a rotating member they have a certain power of initiative. The initiatives that the members of the Security Council take de facto seem to have more weight than initiatives that a member of the General Assembly would put forward.

The voice of Belgium will be heard internationally and within the UN by being a member of the Security Council.

The Secretary General, Kofi Anan is engaged in the most significant and complete attempt to reform the United Nations since its foundation 61 years ago dealing with the security side, with the development side, and with the internal management side. Some of the reforms have gone forward, some have partially gone forward and some have not progressed at all, among the latter the reform of the Security Council where the debate has only progressed and disarmament, which has not received the necessary dedication in recent years.

It has been said that the Security Council of today is not the Security Council of 20 years ago. There were not 18 peacekeeping missions around the world 20 years ago with 100,000 blue helmets on the ground (some of which are Belgian) in critically important areas such as Lebanon.

The Security Council today has a volume of work which is unprecedented. The Security Council's attention span is becoming shorter and shorter because there are more and more crises and peacekeeping missions.

It seems that it is not possible for the Security Council to stay focused on crisis solutions, on the peacekeeping operations and on reconstruction. Not giving adequate attention to the reconstruction of a country is a major mistake. It will lead to further troubles in that country in the future. There is a chance of bridging the gap with the creation of the peace building commission but the delicate balance institutionally within the UN between the ECOSOC, the General Assembly, the Security Council and the peace building commission still has to be developed. It is critical that members of the Security Council ensure that post-conflict reconstruction has a champion and does not allow attention to be diverted immediately to the next crisis after a certain military stability has been achieved in these post-conflict countries.

A country may decide to become a member of the Security Council in a normal way, if normality can be defined as one that consists of trying to maintain world peace and following peacekeeping missions, in dealing with crisis as they arise and in engaging diligently in solving the major diplomatic crisis in the world.

Just following the established agenda is a dignified way of being part of the Security Council. There is also another option, which is a more proactive membership in the Security Council which is to push the agenda around new or emerging conceptual frameworks.

Option B is to become the champion of two new concepts. One is the concept of human security. The time when security was a state affair and was interpreted as the protection of the territory, of the borders and of the interests of the country is now gone. Nowadays most conflicts are within the countries. The nexus between development, peace and security and between security and environment is becoming clear to all. Therefore we cannot indulge in a concept of security which is obsolete.

It is time that the Security Council concentrates on the concept of human security. What is the concept of human security ?

The concept of human security looks at security as the security of the individual and the security of the communities rather than the security of the state only. The security of the individual cannot end in the physical protection but must also consider socio-economic dimensions, i.e. the insecurities arising from hunger, from unemployment, from bad health conditions and from lack of basic services. If we can understand this we will have a new Security Council dealing with the root causes of instabilities rather than the effects. To make this change is not simple. Belgium could choose to be the champion of human security. It would certainly not be alone in this major challenge.

It was proposed, at a seminar chaired by Mr. Solana, that the European Union will endorse human security as the conceptual framework embodying EU Security policy which would also be a major boost in order for this concept to be adopted beyond the European Union. Certain countries such as Canada and Japan have been champions of human security for a long time. Belgium could certainly join this field. If the links between peace, security and development are not understood, real security and development will never be achieved. Security cannot only be seen as a remedy to a conflict but also as a prevention of the conflict. These conflicts are mostly internal conflicts derived from social instability and not from an attack to the borders or the territory of the countries.

Security today is ensuring that there are not huge numbers of people that feel totally excluded. We cannot have globalisation whereby the gap between the poor countries and the rich countries is enlarging every day. In the past 170 years the ratio has changed from 1 :3 to 1 :50. This is what progress has meant for the developing world. If a country was 3 times richer than another country before it is now 50 times richer than that same country. Within the countries the same phenomenon of inequality, in income and in opportunities is reproduced. These are root causes of instabilities and insecurities. If the Security Council deals with conflicts and peacekeeping alone and not with peace building, conflict prevention and with more social justice then the concept of security that is being used is totally obsolete and cannot be applied to the world today.

Belgium could champion the concept of human security together with other non-SC members such as Canada, Japan and Finland because it is in extremely good company.

Since 1982 there have been very authoritative and convincing reports explaining why human security should be the conceptual framework :

— The Report of the Palme Commission in 1982

— The Report of Commission on global governance in 1995

— The Report of the Independent International Commission on Intervention and State Sovereignty : a responsibility to protect in 2001

— The Brahimi Report on UN peacekeeping Operations

— The Report of the Commission on Human Security chaired by A. Sen in 2003

— The Report of the Higher Level Panel on Threats, Challenges and Change in 2004 and

— The In Larger Freedom Report of the Secretary General 2005

These have all argued that it is time to change the concept of human security. The links between development, security and environment are becoming apparent.

The other option in front of Belgium and the Security Council is to consider some of the links between global issues and security. It may seem strange that the Security Council is starting to discuss AIDS/HIV or global warming or the potential pandemic of the Avian flu. It is self-evident that these issues generate instability, which may in turn generate conflict. The same thing is true for water scarcity. This is a potential generator of major regional and sub-regional conflicts and instability. The concept of what goes together with security and to understand what is implicit in this global concern is fundamental.

The International Year of planet Earth will take place in 2008 during Belgium's membership in the Security Council. This is an excellent opportunity to explore the links between security and the environment and the harm we are causing to future generations and the selfish attitudes we are showing.

Placing importance on the links is what is necessary today. Issues are still been analysed one by one, stability on one side, development on another and global warming on another side. These issues need to be linked. These links should try to make sense of a very complex world, where environment does not exist without conflict and conflict does not exist without environment. The agenda today should be to create and make people understand these links.


2.3.3. Gedachtewisseling

De heer Brotcorne onderstreept vooreerst de noodzaak van coördinatie tussen landen van de EU.

Wat de vertegenwoordiging van het middenveld betreft, vraagt spreker zich af of dat het moeizaam functionerende apparaat niet nog zwaarder maakt, terwijl de niet-gouvernementele sector toch geheel of gedeeltelijk vertegenwoordigd is op plaatsen als ECOSOC.

Volgens mevr. Van de Casteele draait de zoektocht vooral rond de vraag welke inbreng België kan hebben en welke rol het kan spelen in de twee jaar dat het lid is van de Veiligheidsraad. Alle uiteenzettingen behandelden deelaspecten daarvan.

Sommigen hopen dat bepaalde thema's waaraan België belang hecht op de agenda van de Veiligheidsraad komen, zoals het gebruik en misbruik van grondstoffen en de antipersoneelmijnen. Kan ons land van die twee jaar gebruik maken om die thema's ook internationaal aan te kaarten ? Uit de uiteenzettingen leidt mevr. Van de Casteele af dat het eigenlijk niet zo opportuun zijn om die twee jaar daarvoor te gebruiken. Volgens professor Wouters moet er eerder gewerkt worden aan een groter draagvlak van de EU.

Iedereen is het erover eens dat ontwikkeling heel belangrijk is om de veiligheid te kunnen garanderen en dat dit thema dus mee op de agenda moet komen. Alleen is het niet duidelijk of dit thema een opdracht voor de Veiligheidsraad zelf moet worden of een aparte pijler van de Verenigde Naties.

De heer Galand wenst te weten welke doelstelling de belangrijkste voor België moet zijn in de komende twee jaar.

Het voorbereidende rapport voor de Millenniumtop stelde dat de armoede en de onderontwikkeling de belangrijkste oorzaken waren, nog vóór het terrorisme, van de onveiligheid in de wereld. Met betrekking tot de notie wereldbestuur gaat het om een echte copernicaanse revolutie.

De in hoofzaak militaire bevoegdheid van de Veiligheidsraad is niet geschikt voor deze nieuwe benadering. Een ontwikkeling is nodig. Daartoe is echter een consensus vereist. Is dat de rol van de Veiligheidsraad ? Zijn lange onderhandelingen nodig binnen de Algemene Vergadering om een nieuw rechtskader te creëren ? Hoe kan de Veiligheidsraad risico's voorkomen ?

Bichara Khader, hoogleraar aan de UCL, kondigt een wateroorlog aan. Is dat utopisch ?

Met de instrumenten waarover we op dit ogenblik beschikken, is dat onmogelijk. Moet België het debat openen, of maakt dit deel uit van het trage en diepgaande debat waarover de vorige sprekers het hadden ?

Antwoorden van de heer Wouters

Uiteraard kan België als lid van de Veiligheidsraad eigen accenten proberen te leggen. Aanvankelijk werden allerlei accenten vernoemd, maar nu wordt vooral de exploitatie van de natuurlijke grondstoffen nog genoemd. Het ware aangewezen dat België nadenkt over nog andere punten waarvoor het ook expertise heeft, of kan aansluiten op expertise die is opgebouwd in Belgische academische en NGO-kringen bijvoorbeeld.

Dat blijft natuurlijk relatief want we moeten niet verwachten dat een lid van de Veiligheidsraad de internationale gemeenschap een agenda kan opleggen. Men wordt geleefd door de crisissen van het moment ! Overigens heeft spreker alle vertrouwen in onze Belgische diplomaten in New York, die terecht opmerken dat een niet-permanent lid geen eigen agenda kan voorstellen en nog veel minder dicteren vanuit de hoofdstad. Denemarken heeft het destijds vanuit Kopenhagen geprobeerd, heeft daardoor veel tijd verloren en het is uiteindelijk mislukt. Onze diplomaten ter plaatse moeten de nodige flexibiliteit krijgen om vlug te reageren op de snel veranderende omstandigheden.

Als er dan toch een punt op de agenda van de Veiligheidsraad moet worden geplaatst, dan gebeurt dat beter in overleg met de Europese partners. Sedert een aantal jaren is de EU in staat een prioriteitenagenda op te stellen voor de Algemene Vergadering. Waarom zou dat mechanisme ook niet werken voor de Veiligheidsraad ? Artikel 19 moet zeker niet gezien worden als een eindpunt. Het was een goed uitgangspunt met het Verdrag van Maastricht in 1992, maar het is aan een update toe want informatie en overleg moeten kunnen leiden tot echte coördinatie die doorweegt in de beslissingen.

Europees overleg is dus allerbelangrijkst, maar België kan een toegevoegde waarde bieden wanneer het als voorzitter een thematisch debat mag organiseren dat kan uitmonden in een themaresolutie. Voorbeelden van zulke thematische debatten zijn de rol van kinderen in gewapende conflicten en de vrouwenproblematiek.

Europees overleg vergt een grote coördinatie en het overstijgen van de kloof tussen de permanente EU-leden en de twee niet-permanente EU-leden.

De Veiligheidsraad heeft haar core business al vrij sterk verbreed. Immers, de Veiligheidsraad trekt vandaag veel meer dossiers naar zich toe dan vroeger. Het begrip vrede en veiligheid en het behandelen van crisissen wordt vandaag veel ruimer opgevat. Alleen al het feit dat de meeste crisissen die de Veiligheidsraad de jongste tijd behandelt, zuiver interne gewapende conflicten zijn, is al een uitbreiding. Terrorisme is thans een centraal punt op de agenda van de Veiligheidsraad, terwijl dat pakweg 15 jaar geleden bijna niet aan de orde kwam. Heel wat problematieken die raken aan de root causes, worden meer en meer door de Veiligheidsraad aangekaart.

De vraag die hierbij rijst is of de Veiligheidsraad wel gewapend is om al die zaken goed te behandelen. De Veiligheidsraad is opgevat als een beperkte club van landen, een harde kern van wat Roosevelt « de vier politieagenten van de wereld » noemde. In die visie moest men de vier — vandaag vijf — grote mogendheden aan boord hebben om nieuwe gevallen van interstatelijke agressie te onderdrukken. Dat was alleen mogelijk met een quid pro quo, het vetorecht. In die visie hadden de grootmachten een bijzondere verantwoordelijkheid om nieuwe wereldbranden tegen te gaan. Ruim zestig jaar later kunnen we zeggen dat het een goede zaak is dat de grootmachten niet uitgevlogen zijn, zoals tussen de twee wereldoorlogen met de Volkenbond ongelukkig is gebeurd. Precies daarom gaf het VN-Handvest en geven vandaag de 192 lidstaten aan een clubje van aanvankelijk elf en vandaag vijftien leden, de permanente taak om de vrede en veiligheid te handhaven. Als dat clubje zijn mandaat te ruim gaat invullen, wordt het onvermijdelijk met legitimiteits- en andere problemen geconfronteerd. De heer Vigilante heeft bijvoorbeeld al aangehaald dat vandaag meer en meer kritiek komt op de samenstelling van de Veiligheidsraad en op de werking met vijf permanente leden. Meer en meer hoort men dat dit geen getrouwe weergave is van de huidige internationale realiteiten. Een ander legitimiteitsprobleem betreft de vraag of het wel goed is dat een klein clubje van landen verregaande resoluties goedkeurt die niet alleen bindend zijn voor bepaalde landen, maar voor de hele internationale statengemeenschap. Men moet weten dat de macht van de Veiligheidsraad eigenlijk ongelimiteerd is. Als alle permanente leden akkoord gaan, kan de Veiligheidsraad volgens hoofdstuk VII van het Handvest bijna alles doen. Zo heeft hij al internationale tribunalen opgericht voor Rwanda en Joegoslavië en heeft hij na de aanslagen van 11 september 2001 met resolutie 1373 wetgeving tegen terrorisme uitgevaardigd. Die laatste is een heus mini-Strafwetboek, een geheel van bindende regels voor de internationale gemeenschap. Andere resoluties (met name 1540) handelen over de strijd tegen de proliferatie van massavernietigingswapens. Deze resoluties waren nodig om te kunnen optreden. Maar er is een probleem als die Veiligheidsraad te veel op het wetgevende pad gaat. Wie vertegenwoordigt die Veiligheidsraad ? Wie schrijft die wetgeving ? Welke concepten komen daarin terecht ?

De Veiligheidsraad moet zijn kerntaken goed uitvoeren. Eventueel kan ook het begrip human development ruim worden geïnterpreteerd. Als de Veiligheidsraad belendende problematieken, zoals ontwikkeling, mensenrechten, duurzame ontwikkeling, gaat behandelen, dan is het van groot belang dat hij niet het hele laken naar zich toe trekt. In dat geval moet hij zich zelf zien als een onderdeel van een ruimer systeem, met een efficiënte samenwerking tussen de verschillende organen en in interactie met de regionale organisaties. De EU is hier het meest prominente voorbeeld, maar er zijn andere regionale instellingen zoals de OVSE.

De Veiligheidsraad moet weten dat hij een partnerschap moet vormen met vele actoren die efficiënt moeten kunnen samenwerken, zeker wanneer de kerntaken worden uitgebreid. Op het vlak van de wetgevende activiteit zie ik vandaag risico's.

Het Handvest van de VN blijft een inspirerende tekst, zelfs meer dan 60 jaar na de ondertekening ervan.

Spreker onderstreept de gehechtheid van de oprichters van de VN aan internationale gerechtigheid en het respect voor het internationaal recht en meent dat de Veiligheidsraad dit duidelijker moeten verdedigen en op de agenda plaatsen in de mededelingen over het Belgische lidmaatschap van de Veiligheidsraad.

De Veiligheidsraad heeft een unieke positie om internationaalrechtelijke normen te helpen ontwikkelen, en vooral om het respect ervoor en de afdwinging ervan te versterken.

Eén van de kerntaken van de Veiligheidsraad bestaat uit de handhaving van vrede en veiligheid. Wat is er nu belangrijker voor de vervulling van die taak dan de versterking van de verdragen inzake ontwapening en wapenbeheersing ? Er zijn internationale verdragen zoals het Nucleair Nonproliferatieverdrag, het verdrag van 1972 over de biologische wapens en het verdrag van 1993 over de chemische wapens. Voor al die verdragen zijn er problemen. Een eerste probleem is dat sommige staten er geen partij van zijn. Een tweede probleem is dat, ofschoon verdragen zoals het verdrag over de biologische wapens van 1972 allerlei biologische en bacteriologische wapens verbieden, de lijst van verboden wapens niet aangepast is aan de technische evolutie en er ook geen echt toezichtsmechanisme is om de verbodsbepalingen te controleren.

Biologische en bacteriologische wapens worden wel vaker de massavernietigingswapens van de arme landen genoemd, omdat die wapens veel gemakkelijker kunnen worden aangemaakt dan kernwapens. De Veiligheidsraad zou inzake ontwapening en wapenbeheersing in het algemeen internationale verdragsbepalingen moeten helpen versterken, zoals ze dat gedeeltelijk, maar onvoldoende, heeft gedaan met de resolutie over massavernietigingswapens.

De Veiligheidsraad zou zelf ook meer de rule of law moeten respecteren bij de opstelling van sommige resoluties. Spreker verwijst naar de economische sancties. De sanctieresoluties van de Veiligheidsraad kunnen vergaand zijn. Er heeft een hele evolutie plaatsgevonden in de sanctieregimes. Aanvankelijk werden klassieke sancties tegen staten opgelegd die leidden tot schrijnende humanitaire toestanden, zoals bijvoorbeeld in Irak. Het sanctieapparaat werd gaandeweg verfijnd. Vandaag worden bij voorkeur zogenaamde « slimme » sancties toegepast. De smart sanctions zijn bij voorkeur gefocust op de politieke elite van een bepaald regime : er worden bijvoorbeeld geen inreisvisa verstrekt of de tegoeden worden beperkt.

Dat is op zich een goede zaak. Toch stellen er zich bij die sanctieregimes en de sanctiecomités allerlei problemen van rechtsbescherming voor. Er zijn mistoestanden geweest en vergissingen gebeurd waarbij personen op een lijst van sancties terecht zijn gekomen, met name de antiterrorismelijsten, terwijl ze daar niets van afwisten tot ze vaststelden dat hun banktegoeden waren bevroren. Er bestond ook geen mechanisme om die vergissingen recht te zetten. Er is dus een ernstig probleem. De Veiligheidsraad moet zelf de rule of law, de beginselen van de rechtstaat, respecteren. Er moeten mogelijkheden zijn om, op het niveau van de Veiligheidsraad of op het niveau van zijn subcomités, vergissingen recht te zetten en particulieren te beschermen. Momenteel is het voor een particulier volstrekt onmogelijk om rechtsreeks toegang tot die instanties te krijgen. Eventueel kan die toegang worden geregeld via een staat of een toetsingsorgaan. Als er een evenwicht tussen de machten moet bestaan, dan mag de Veiligheidsraad geen superexecutieve zijn : ook daar dient een evenwicht te bestaan. Is het niet aangewezen een internationaal rechtscollege te creëren om bepaalde zaken op hun legaliteit te toetsen ? Dat kan nu al via adviezen aan het Internationaal Gerechtshof, maar de politieke wil bestaat daarvoor meestal niet. Rule of law en accountability van de Veiligheidsraad zijn in elk geval belangrijke kwesties.

Antwoorden van de heer Vigilante

It is not easy to reform a system and an organisation with 193 member states. Reforms are possible but they do take time.

The responsibility to protect has been defined as embodying three responsibilities, the responsibility to prevent, the responsibility to react and the responsibility to rebuild. This enlarges the concept of security to a preventive phase and to a post-event phase. What needs to be changed are the mental and conceptual frameworks that the 15 representatives use when issuing resolutions to a certain crisis or problem.

Take for example Afghanistan. Afghanistan would probably be in a better state if it had been dealt with according to the principle of human security. The fact that the concept of human security is so limited is responsible for the recurring crisis. It is the conceptual framework that needs to change.

M. Vigilante does not advocate for a separate pillar within the UN for human security. The concept of security has to evolve and the states that are called to be in the Security Council should start thinking about what it means to be secure today. Who is it who is threatened today ? Is it the state or is it the people ? Who are the victims of terrorism ? States are not falling because of terrorism but there are a lot of civilian casualties as a result of terrorism.

We have to be clear on who needs to protected and empowered. Is it the state or is it the people ? To date, the Security Council has been concerned with state security primarily and then by de facto with internal conflicts but then from a military point of view only.

The instruments of the Security Council can evolve. A resolution of the Security Council does not need to result in a peacekeeping mission, or does not need to arrive at sanctions or an intervention in Chapter 6 or Chapter 7 of the charter. It may be a resolution that recognises the gravity of a certain situation and indicates the needs and the means to address it.

There are precedents. In the year 2000 the Security Council met to discuss the potential social disaster that HIV/AIDS could cause. AIDS/HIV has the power of destabilising and completely destroying social and economic fabrics of many African countries. In this case and similar cases the Security Council should devote more attention to solving the HIV/AIDS problem because this problem will most definitely generate more instability in the future. The Security Council could do the same for water, as well as for global warming, and for the environment within the existing framework without even changing procedures or charters.

Because of the reforms in the United Nations there are new potential avenues which still need to be constructed. The link between the peace building commission and the Security Council is an example. This is in the making. This relationship is unclear. It is important that the Security Council understands the continuum between the crisis to be dealt with and the attention that must be provided to ensure that peace is sustainable, reconstruction occurs and that there is no recurrence of a conflict in the fragile state.

We have a framework concerning the responsibility to protect. This is already a major revolution in the direction of human security. Nobody would have thought, 10 or 15 years ago, that the member states of the United Nations would have allowed this principle to pass but it passed in 2005. With the responsibility to protect a new world has opened.

It is not revolutionary to propose, as part of the human security concept, a wave of demilitarisation. It started in France in 1955. After this there has been a proposal, every 7 to 8 years, to create a demilitarisation fund whereby the permanent members of the Security Council would renounce 10 % of their military budget to fund what could be the MDG's today. Establishing these links, and these can be made within the Security Council, is an evolution in the concept of security.

If members of the Security Council recognise that decreasing military power and military budgets can contribute to maintenance of security then we have changed the concept. This means less military and more development can procure more security. This is a very simple equation.

One other thing that can be used to support a new approach to security is to push forward the definition of terrorism. The Higher Level Panel managed to arrive at a common definition of terrorism. This was incredible as the composition of the Higher Level Panel on Change, Challenges and Threats was extremely diversified with the Secretary General of the Arab League in it and with people from all kinds of origins. Nonetheless they agreed upon a definition of terrorism which was not endorsed in the Summit of 2005. One of the tasks of the Security Council is also to revamp the debate on terrorism. We cannot fight terrorism if we cannot define it. There are issues that go beyond the firemen work of extinguishing conflicts and preventing further escalation with peacekeeping operations. This is very important work but it is also very humiliating to reduce the Security Council to this fireman work rather than to advance collective security in the direction of human security.

We can only advance through confrontation of ideas and through imagination. The Security Council has so many committees that are country based, in Lebanon, in Somalia and in Palestine.

Why not create a conflict prevention committee of the Security Council or an early-warning committee ? This committee could look at the early stages of a potential crisis that is in development and start to intervene at that stage, not militarily, and not with peacekeeping operations but with other forms of interventions.

ECOSOC does not really represent civil society. It is still a representation of the State. The voice of civil society is not reflected in the bodies of the United Nations. The moment has come that we also listen to civil society, and not only to government representatives. We should at least give civil society the power to influence the agenda.

2.4. Hoorzitting van 28 november 2006 met mevrouw Bénédicte Frankinet, directeur, dienst Verenigde Naties, FOD Buitenlandse Zaken

2.4.1. Uiteenzetting van mevrouw Frankinet en de heer Brieven

België is vast van plan om sterk betrokken te worden bij alle werkzaamheden van de Veiligheidsraad en dit met kennis van zaken. Dit veronderstelt de medewerking van het Parlement. Men hoort ambitieus te zijn en toch realistisch te blijven.

De « joint ownership » van onze minister samen met de permanente vertegenwoordiging bij de VN betekent dat de minister instructies geeft aan onze permanente vertegenwoordiger in New York, die over een zekere speelruimte beschikt om deze instructies door te geven aan de Veiligheidsraad. Men moet zich echter zeer snel kunnen uitspreken, aangezien een aantal dossiers erg spoedeisend zijn.

België heeft zijn manier van werken in de Veiligheidsraad vorm gegeven op basis van de methode die gebruikt is in het Congo-dossier, dat wij grondig kennen en waarover wij regelmatig geraadpleegd worden.

De Veiligheidsraad werkt op een systematische, voorspelbare manier. Dit maakt het mogelijk zich ernstig voor te bereiden en samen te werken met gesprekspartners die over een grondige dossierkennis beschikken.

Met het oog op de Belgische deelname in de Veiligheidsraad zijn zowel onze permanente vertegenwoordiging bij de VN als de dienst Verenigde Naties bij de FOD Buitenlandse Zaken versterkt. Er is binnen die laatste dienst een coördinator benoemd voor de dossiers die betrekking hebben op de Veiligheidsraad.

Tijdens de voorbije jaren is de werklast van de Veiligheidsraad erg toegenomen aangezien het niet louter gaat om het dagelijkse volgen van internationale crisissen, maar ook van de werkzaamheden van de sanctiecomités en van de andere werkgroepen die onder zijn bevoegdheid vallen.

De Veiligheidsraad heeft bovendien een bijkomende dimensie aan zijn taken toegevoegd, waarvan nog geen sprake was de vorige keer dat we in de Raad zaten, namelijk het aannemen van thematische resoluties zoals resolutie nr. 1325 over vrouwen en conflicten. De Veiligheidsraad heeft de balans opgemaakt van een aantal acties die zijn ondernomen in bepaalde geografische dossiers, om de vaststellingen die hij toen had gedaan horizontaal uit te breiden en een nagenoeg normatieve aanpak aan te bevelen van de behandeling van deze kwesties binnen de conflictbeheersing.

De Raad heeft zichzelf tevens een normatieve, nagenoeg wetgevende macht verleend op het vlak van de non-proliferatie en het terrorisme.

De heer Brieven, coördinator op de FOD Buitenlandse Zaken voor de Belgische aanwezigheid in de Veiligheidsraad, voegt er aan toe dat de Veiligheidsraad grosso modo vijf taken vervult :

1. mandateren van vredeshandhavende operaties;

2. toelaten van operaties, zoals bijvoorbeeld de NAVO operatie in Afghanistan;

3. quasi wetgevend werk inzake de strijd tegen terrorisme en non-proliferatie;

4. reglementair en jurisdictioneel werk door het uitvaardigen van sancties;

5. volgen van de dagelijkse politieke discussies over de actualiteit.

Voor de internatonale vredeshandhaving zijn er zo'n 80 000 troepen gemandateerd door de Veiligheidsraad, wat veel meer is dan de NAVO-troepen; enkel het Amerikaans leger heeft meer soldaten.

2.4.2. Gedachtewisseling

De heer Mahoux wenst uitleg over de agenda van de Veiligheidsraad. Wie bepaalt welke thema's aan bod komen ? Is de Secretaris-generaal verantwoordelijk voor het opstellen van verslagen en het voorbereiden van teksten voor de besprekingen ?

De heer Frankinet antwoordt dat de agenda van de Veiligheidsraad iedere maand door het voorzitterschap wordt bekendgemaakt.

De grote thema's die op de agenda staan, zijn onder andere de kinderen in gewapende conflicten en aids. Het zijn grote horizontale thema's die aan een land verbonden zijn. De thema's worden gekozen door de niet-permanente leden van de Veiligheidsraad die het voorzitterschap waarnemen. De besprekingen monden uit in het aannemen van een voorzittersverklaring of een resolutie. Deze resolutie vraagt aan de Secretaris-generaal een evaluatieverslag over de uitvoering van de aanbevelingen van de resolutie binnen een bepaalde termijn. De Veiligheidsraad neemt akte van de opmerkingen van de Secretaris-generaal en brengt eventueel de nodige aanpassingen aan de resolutie aan, hetzij door middel van een nieuwe resolutie, hetzij via een voorzittersverklaring. De Veiligheidsraad is de spreekbuis van het interne regeringsorgaan en bijgevolg is de inbreng van het Secretariaat-generaal in de teksten die de Veiligheidsraad behandelt nihil. De Secretaris-generaal zorgt alleen voor de verslagen die door de Veiligheidsraad worden onderzocht.

De heer Mahoux vraagt welke dossiers België op de agenda van de Veiligheidsraad kan laten plaatsen. Welke thema's zullen waarschijnlijk op de agenda van de Veiligheidsraad terechtkomen, gelet op de belangrijke voormelde thema's, waarvoor een van de lidstaten nog geen initiatief genomen heeft ?

De heer Brieven somt de lijst op van de horizontale thema's op de agenda van de Veiligheidsraad :

1. « Vrouwen, vrede en veiligheid » (resolutie 1325)

De Veiligheidsraad houdt sinds 2000 jaarlijks een open debat over de problematiek van « Vrouwen, Vrede en Veiligheid » met aansluitend een voorzittersverklaring om de in resolutie 1325 aangegane verbintenissen kracht bij te zetten. Deze resolutie richtte zich op de situatie van vrouwen in gewapende conflicten en stelt een alomvattende werkagenda over dit thema op met als centrale punten :

—  de nood aan volledige en gelijke deelname van vrouwen in vredesprocessen en vredesopbouwende activiteiten;

—  belang van een « gender sensitive » vorming van personeel in vredesondersteunende operaties.

Concreet roept de resolutie op tot :

— deelname van vrouwen in vredesprocessen;

— « gender training » in vredesoperaties;

— bescherming en respect voor de rechten van vrouwen en meisjes;

—  « gender mainstreaming » in de verslaggeving en de implementatiesystemen van de VN met betrekking tot conflict, vrede en veiligheid.

2. De bescherming van burgers in gewapende conflicten

De Veiligheidsraad nam op 17 september 1999 een eerste resolutie over de bescherming van burgers in gewapende conflicten aan. Sindsdien vindt twee maal per jaar (juni en december) een open debat over dit thema plaats in aanwezigheid van de Under Secretary General voor humanitaire zaken. Historisch was de goedkeuring van resolutie 1674 van 28 april 2006 die het concept de « responsibility to protect » voor het eerst integreerde in een Veiligheidsraadresolutie. Dit concept was eerder goedgekeurd in het slotdocument van de zogenaamde Millennium + V topbijeenkomst in september 2005.

3. Problematiek van kinderen en gewapende conflicten

Sinds 1999 keurde de VN Veiligheidsraad 6 resoluties goed over de problematiek van kinderen en gewapende conflicten. In de eerste resolutie 1261 (dd. 25 augustus 1999) zette de Veiligheidsraad de problematiek op haar agenda met een aantal aanbevelingen betreffende :

— de bescherming van kinderen (in het bijzonder meisjes) tegen seksuele uitbuiting in gewapende conflicten;

— problematiek van kleine wapens bij aanslepende conflicten;

—  aandacht voor kinderen bij ontwapening, demobilisatie en reïntegratieprogramma's en vredesprocessen

Deze aanbevelingen werden in de opeenvolgende Veiligheidsraadsresoluties (nr. 1314 dd. 11 augustus 2000, nr. 1379 dd. 20 november 2001, nr. 1460 dd. 30 januari 2003 en nr. 1539 dd. 22 april 2004) verfijnd en uitgebreid met aandacht voor bescherming van vluchtelingen, inheems verplaatste personen (IDP's), illegale handel in natuurlijke rijkdommen. Resolutie 1379 gaf de Secretaris-generaal de aanbeveling om een zogenaamde « naming and shaming » lijst van groepen, die kindsoldaten inzetten, te publiceren als bijlage bij het rapport van de Secretaris-generaal aan de Veiligheidsraad. Resolutie 1539 betreurde niet enkel het gebrek aan vooruitgang in het bannen van kindsoldaten, het vroeg de invoering van een omvattende en systematische monitoring en rapportering.

In resolutie 1612 (unaniem goedgekeurd op 26 juli 2005) worden de in de « naming and shaming » lijst vermelde groepen die kindsoldaten inzetten, aangezet tot het zonder verwijl opstellen van concrete actieplannen met deadlines, die een einde maken aan deze schendingen. Alle VN vredesbewarende operaties en VN landen teams werden onmiddellijk opgedragen deze groepen bij te staan in het uitwerken van de actieplannen. Hiertoe werden een « monitoring and reporting mechanism » opgezet, met experten van UNICEF, Department for Peacekeeking Operations (DPKO), VN-Commissariaat voor de Vluchtelingen, OCHA, UNDP en een aantal belangrijke NGO's. Monitoring heeft betrekking op zes specifieke categorieën van ernstig geweld tegen kinderen : in conflictsituaties : moord of verminking van kinderen, het inlijven of inzetten van kindsoldaten, aanvallen tegen scholen of hospitalen, verkrachtingen en andere vormen van seksueel geweld tegen kinderen, weigeren van humanitaire bijstand aan kinderen en ontvoeringen.

4. HIV/Aids en peacekeeping

Resolutie 1308 van 17 juli 2000 vestigde de aandacht op de hiv/aids-problematiek in het kader van VN vredesoperaties en pleit voor vorming terzake en ook preventie. Sindsdien wordt hieraan extra aandacht besteed bij het uitwerken van nieuwe peacekeepingmandaten.

Voor een volledig overzicht van alle thema's die ooit in de Veiligheidsraad aan bod kwamen, verwijst de heer Brieven naar de volgende website : http://www.un.org/Depts/dpko/dpko/ctte/s_counc.htm

De heer Brotcorne vraagt zich af of de Veiligheidsraad wel een normatieve rol speelt. Eigent hij zich werkelijk de grote themadossiers toe ten koste van de Algemene Vergadering van de VN ? Is België van oordeel dat deze rol is weggelegd voor de Veiligheidsraad of veeleer voor de Algemene Vergadering ?

De heer Galand vraagt wanneer ons land het voorzitterschap van de Veiligheidsraad overneemt. Kan men van de aanwezigheid in de Veiligheidsraad gebruik maken om de samenhang tussen de EU-lidstaten te versterken ? Zij zouden een bepaald standpunt kunnen innemen over bijvoorbeeld het Midden-Oosten.

Mevrouw Frankinet deelt mee dat België in juni 2007 de Veiligheidsraad zal voorzitten.

Er bestaan wrijvingen tussen de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Volgens bepaalde landen holt de Veiligheidsraad via zijn thematische resoluties de bevoegdheden van de Algemene Vergadering uit.

De niet-permanente leden wensen via een thematische resolutie sporen van hun voorzitterschap achter te laten.

Speelt de Veiligheidsraad werkelijk een efficiënte rol in de strijd tegen terrorisme en non-proliferatie als hij niet kan steunen op grondig onderhandelde akkoorden tussen de 192 leden van de VN ?

België is van plan de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen in de Veiligheidsraad te laten behandelen. Er moet een rechtstreeks verband bestaan met de conflictbeheersing en de activiteiten van de Veiligheidsraad. De balans zou kunnen worden opgemaakt na een bepaald aantal vredesmissies of missies voor crisisbeheersing die verband houden met de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen. Dit thema staat echter nog niet op de agenda van de Veiligheidsraad.

Spreekster zal de bezorgdheid over het Midden-Oosten doorgeven aan de minister van Buitenlandse Zaken. De minister wenst zeker de Europese dynamiek binnen de Veiligheidsraad nieuw leven in te blazen. Er moet tactvol worden omgegaan met de twee EU-lidstaten die permanente leden zijn en die moeilijk kunnen aanvaarden dat de Europese dimensie voorrang krijgt op hun eigen statuut van permanent lid van de Veiligheidsraad.

De heer Brieven wijst erop dat sommige thema's, zoals aids binnen de Veiligheidsraad geïnstitutionaliseerd zijn. Dat betekent dat men weet wanneer het volgende verslag zal worden uitgebracht en wanneer de Veiligheidsraad erover zal debatteren. Er is dus weinig ruimte voor debatten over een nieuw thema tijdens een voorzitterschap.

Het voorzitterschap van de Veiligheidsraad lijkt geenszins op het EU-voorzitterschap. Het is veeleer een « chairmanship » : men moet de debatten voorzitten zonder nieuwe programma's te kunnen lanceren. Een thematisch debat kan er enkel komen met de steun van de permanente leden.

De heer Lionel Vandenberghe vraagt waarom het thema van de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen nog niet op de agenda van de Veiligheidsraad staat. Ook de problematiek van de mijnen zal aan bod moeten komen in de loop van onze aanwezigheid in de Veiligheidsraad.

De heer Brieven antwoordt dat deze problematiek aan bod komt in het kader van vredeshandhaving binnen verscheidene landen in Afrika maar als dusdanig niet als een afzonderlijk punt op de dagorde staat.

Volgens de heer Mahoux zijn de clusterbommen een belangrijk thema, aangezien België het initiatief zou kunnen nemen voor een internationaal verdrag ter zake. België is terzake erg deskundig en de minister zou hiertoe een initiatief moeten nemen.

De heer Galand wijst erop dat ontmijningswerk zoals bijvoorbeeld in Libanon, erg gevaarlijk is en dat daarover een internationaal verdrag tot stand zou moeten komen.

Spreker zou willen dat de regering de NGO's en het middenveld opnieuw betrekt bij haar acties die passen in haar multilaterale aanpak van internationale problemen.

De heer Dubié meent dat de dossiers over de mijnen en over het Midden-Oosten de grootste aandacht verdienen van ons land wanneer ze de komende twee jaar door de Veiligheidsraad zullen worden behandeld.

Mevrouw Frankinet antwoordt dat het werk over ontwapening in de eerste Commissie van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties plaatsvindt. Het is daar dat onderhandeld wordt over een verdrag over die materie.

Wat de inspraak van het maatschappelijk middenveld betreft, zal de minister het NGO-forum op 13 december 2006 ontmoeten. Op de agenda staat de Belgische aanwezigheid in de Veiligheidsraad. De FOD Buitenlandse Zaken consulteert de NGO's en het maatschappelijk middenveld vaak bij het voorbereiden van themadossiers.

Volgens de heer Brieven bestaat er een « Aria »-formule voor rechtstreekse consultatie van de NGO's door de Veiligheidsraad zelf maar wordt er slechts in beperkte mate gebruik van gemaakt.

Het thema van de clusterbommen wordt reeds behandeld in de Veiligheidsraad. Bij het onderhandelen van een conventie verwijst men aan de Veiligheidsraad een gebrek aan universaliteit aangezien een dergelijke conventie slechts door een beperkt deel van de internationale gemeenschap werd onderhandeld.

De heer Brotcorne vraagt zich af of België, terwijl het in de Veiligheidsraad aanwezig is, kan overwegen een vredesmacht uit te zenden tussen het Israëlische grondgebied en het Palestijnse grondgebied.

In dezelfde context is de Secretaris-generaal opgekomen voor een fonds voor de schadeloosstelling van de Palestijnen. Denkt ons land dat punt in de Veiligheidsraad te verdedigen ?

Mevrouw Frankinet antwoordt dat in de Algemene Vergadering een resolutie is aangenomen over een kadaster van de gevallen van binnendringing van eigendommen, dat kan worden ingevuld door personen die zich geschaad achten door de bouw van de muur.

De heer Brotcorne vraagt of ons land de bedoeling heeft het probleem aan te kaarten van de bouw van de muur door Israël, waarvoor een internationale gerechtelijke veroordeling is uitgesproken.

Mevrouw Frankinet antwoordt dat er nog lang geen consensus bestaat over het Midden-Oosten inzake de ontplooiing van een interventiemacht, tenzij het tot een bilateraal akkoord tussen Israël en Palestina komt.

De heer Brieven legt uit dat binnen de Veiligheidsraad de problematiek van het Midden-Oosten niet kan opgelost worden omwille van het veto van één van de permanente leden.

De positie van de Verenigde Staten is op dit ogenblik zo sterk dat er geen evolutie mogelijk is en een consensus is in ieder geval nu uitgesloten. Binnen het kwartet (VN, Rusland, VS en EU) stemt Rusland voor, sommige landen van de EU onthouden zich en de VS stemmen tegen. België zal zijn uiterste best doen om de stem van de EU als één te laten horen, maar dit belooft zeer moeilijk te worden.

III. BESPREKING VAN HET VOORSTEL VAN RESOLUTIE

A. Considerans

Considerans Cbis (nieuw)

Amendement nr. 42

De heer Brotcorne dient amendement nr. 42 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuwe overweging Cbis in te voegen teneinde het belang van de hoofdstukken VI en VIII van het Handvest van de Verenigde Naties te benadrukken.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans Dbis (nieuw)

Amendement nr. 41

De heer Brotcorne dient amendement nr. 41 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuwe overweging Dbis in te voegen teneinde het belang te benadrukken dat het beginsel « beschermingsverantwoordelijkheid » heeft voor de Veiligheidsraad.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans Dter (nieuw)

Amendement nr. 40

De heer Brotcorne dient amendement nr. 40 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een overweging Dter in te voegen teneinde te herinneren aan de mogelijkheden die artikel 13 van het Statuut van Rome aan de Veiligheidsraad geeft.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans Gbis (nieuw)

Amendement nr. 1

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 1 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuwe overweging Gbis in te voegen met verwijzing naar de Belgische inspanningen voor het totstandkomen van een verdrag voor lichte wapens.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans Gter (nieuw)

Amendement nr. 11

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 11 in (stuk, Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw overweging Gter in te voeren met verwijzing naar de aanbevelingen inzake kinderen en vrouwen in conflictsituaties, die door de Senaat reeds zijn aangenomen tijdens deze legislatuur.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans Gquater (nieuw)

Amendement nr. 49

Mevrouw Hermans en de heer Nimmegeers dienen amendement nr. 49 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat een nieuw overweging Gquater invoegt verwijzend naar de Belgische inspanningen inzake de problematiek van de kindsoldaten.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans Gquinquies (nieuw)

Amendement nr. 39

De heer Brotcorne dient amendement nr. 39 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuwe overweging Gquinquies in te voegen teneinde het belang te benadrukken van de bescherming van de rechten van de mens in de strijd tegen terrorisme.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans K (nieuw)

Amendement nr. 2

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 2 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuwe overweging K in te voegen om de aandacht te vestigen op het probleem Kosovo dat zeer actueel wordt.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans L (nieuw)

Amendement nr. 3

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 3 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuwe overweging L in te voegen verwijzende naar de internationale tribunalen voor Rwanda en voormalig Joegoslavië.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Considerans M (nieuw)

Amendement nr. 4

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 4 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw overweging M in te voegen met verwijzing naar de termijnen die het Rwanda en Joegoslavië — tribunaal zich gesteld hebben.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

B. Aanbevelingen

Punt 1)

Punt 1), nieuw gedachtestreepje tussen het eerste en tweede gedachtestreepje

Amendement nr. 38

De heer Brotcorne dient amendement nr. 38 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/1) dat een nieuw gedachtestreepje invoegt in punt 1) van de aanbevelingen, dat verwijst naar de noodzaak van de expliciete en duidelijke toestemming van de Veiligheidsraad in het kader van Hoofdstuk VII van het Handvest.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 1), tweede gedachtestreepje

Amendement nr. 34

De heer Brotcorne dient amendement nr. 34 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt punt 1), tweede gedachtestreepje, van de aanbevelingen aan te vullen en dat verwijst naar de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad inzake de rechten van de mens als een Staat niet bij machte is deze rechten te doen naleven.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 1), nieuw gedachtestreepje tussen het tweede en derde gedachtestreepje

Amendement nr. 47

Mevrouw de Bethune dient een amendement (stuk Senaat, nr. 3-1969-2) in dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te voegen in punt 1) van de aanbevelingen om een uitgebreide waaier van mogelijke sancties voor te stellen om de escalatie van geweld niet in de hand te werken.

Het amendement wordt ingetrokken omdat amendement nr. 6 van de heer Vandenberghe op punt 2) a., eerste gedachtestreepje wordt aangenomen.

Punt 1), vierde gedachtestreepje

Amendement nr. 35

De heer Brotcorne dient amendement nr. 35 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/1) dat een juridische verbetering aanbrengt in punt 1), vierde gedachtestreepje van de aanbevelingen.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2)

Punt 2) a.

Punt 2) a., eerste gedachtestreepje

Amendement nr. 16

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 16 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt punt 2 a), eerste gedachtestreepje van de aanbevelingen meer concreet te formuleren.

Dit amendement wordt verworpen met 5 tegen 4 stemmen bij 1 onthouding.

Amendementen nrs. 5 en 33

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 5 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt de woorden « zowel inzake de non-proliferatie van kernwapens als van de ontwapeningsverplichting in artikel VI van het NPV » toe te voegen in het eerste gedachtestreepje van punt 2)a. De heer Lionel Vandenberghe dient eveneens amendement nr. 33 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt de woorden « het NPV » te schrappen in het hetzelfde eerste gedachtestreepje van punt 2)a.

Volgens spreker laat het NVP wel wat ruimte voor juridische haarkloverij al naargelang welk standpunt wordt verdedigd. Naar de letter van het NPV hebben noch Iran noch Noord-Korea het NPV geschonden. Noord-Korea heeft het verdrag opgezegd volgens de erin voorziene procedure alvorens tot de productie van atoomwapens over te gaan. Iran heeft op dit moment nog geen verdragsbepaling van het NPV geschonden maar wordt wel de intentie toegedicht om uiteindelijk kernwapens te willen maken. Het heeft wel een aantal verificatiebepalingen (meldingen bij het IAEA) niet nageleefd, met als argument de boycot door de VS en bondgenoten die door Iran als een schending wordt bestempeld van de vrije toegang tot vreedzame kernenergie, hetgeen gegarandeerd is in art. IV NPV, terwijl art III § 3 stelt dat de safeguards agreements uitgevoerd moeten worden op een wijze in overeenstemming met dit art. IV.

Het kan toch niet de bedoeling zijn om het niet verlenen van toegang tot nucleaire technologie voor vreedzame doeleinden ook met een automatische sanctie te bedenken. Daarom wil men met dit amendement de resolutie meer toespitsen op non-proliferatie en het naleven van artikel 6 van het NPV. Men is niet per definitie tegen sancties, maar wil eerder erop blijven hameren dat non-proliferatie en nucleaire ontwapening onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Men kan nucleaire ontwapening en proliferatie enkel tegengaan als de maatregelen gericht zijn op het verhogen van de veiligheid voor allen en niet voor enkelen. België kan beter een brugfunctie vervullen tussen de verschillende opponenten in plaats van slaafs het kernwapenmonopolie van de permanente leden verdedigen. »

Deze amendementen worden aangenomen met 7 tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 6

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 6 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat er toe strekt punt 2)a., eerste gedachtestreepje, van de aanbevelingen te vervolledigen met een verwijzing naar een vreedzame oplossing van de problematiek van de kernwapens en de non-proliferatie.

Dit amendement wordt aangenomen met 8 tegen 2 stemmen.

Amendement nr. 48

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 48 (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) in dat ertoe strekt punt 2)a., eerste gedachtestreepje, van de aanbevelingen te wijzigen door het belang te benadrukken van de eliminatie van kernwapens.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) a., tweede gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 17

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 17 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te voegen in punt 2)a van de aanbevelingen waarin wordt benadrukt hoe belangrijk het is dat het aantal kernwapens tot een zo laag mogelijk niveau wordt teruggebracht.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) a., nieuw gedachtestreepje tussen het tweede en derde gedachtestreepje

Amendement nr. 46

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 46 (stuk Senaat, nr. 3-1969-2) in dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te voeren in punt 2)a. van de aanbevelingen om de aandacht te vestigen op het belang van de controle van de internationaal-rechtelijke verplichting om kernwapens te elimineren.

Dit amendement wordt aangenomen met 7 tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 45

Mevrouw de Bethune dient vervolgens amendement nr. 45 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat er ook toe strekt een nieuw gedachtestreepje in te brengen in punt 2)a. van de aanbevelingen om de noodzaak van een kritische houding tegenover de kernwapensstaten in het licht te stellen.

Dit amendement wordt aangenomen met 5 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.

Punt 2) a., vijfde gedachtestreepje

Amendement nr. 18

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 18 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt punt 2)a, vijfde gedachtestreepje, van de aanbevelingen aan te vullen door ook te benadrukken hoe belangrijk het is het gebruik van de clusterbommen te beperken.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) a, zesde gedachtestreepje

Amendement nr. 19

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 19 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt punt 2)a, zesde gedachtestreepje van de aanbevelingen aan te vullen en dat de noodzaak van de strijd tegen de proliferatie van handvuurwapens onderstreept.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Amendement nr. 12

Mevr. de Bethune dient amendement nr. 12 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een technische precisering aan te brengen in punt 2)a., zesde gedachtestreepje van de aanbevelingen.

Dit amendement wordt ingetrokken.

Punt 2) a, zevende gedachtestreepje

Amendement nr. 20

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 20 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt punt 2)a, zevende gedachtestreepje, van de aanbevelingen aan te vullen en de noodzaak te onderstrepen dat het toepassingsgebied van protocol III aangevuld wordt.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) a, achtste gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 21

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 21 (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) in om in punt 2)a. van de aanbevelingen een nieuw gedachtestreepje in te voegen, dat de aandacht vestigt op de sancties die de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties kan opleggen bij schending van de wapenembargo's.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) a., negende gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 22

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 22 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt in punt 2)a. van de aanbevelingen een negende gedachtestreepje in te voegen om te wijzen op het belang van het Verificatieprotocol.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) a., negende gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 23

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 23 (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) in, dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje aan punt 2a) van de aanbevelingen toe te voegen, om te beklemtonen dat de chemische wapens binnen de vastgestelde termijnen vernietigd moeten worden.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) b.

Punt 2) b., tweede gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 13

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 13 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een tweede gedachtestreepje in te voegen in punt 2)b. van de aanbevelingen om de problematiek van de kindsoldaten in het licht te stellen.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) b., derde gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 50

Mevrouw Hermans en de heer Nimmegeers dienen een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een derde gedachtestreepje in te voegen in punt 2) b. van de aanbevelingen dat er eveneens op gericht is de problematiek van de kindsoldaten te belichten.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) c.

Punt 2) c., tweede gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 14

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 14 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te voegen in punt 2) c. van de aanbevelingen om speciale aandacht te vragen voor de uitvoering van resolutie 1325 van de Veiligheidsraad.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2), c., vijfde gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 24

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 24 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te voegen in punt 2) c van de aanbevelingen, om op te roepen tot het nemen van diplomatieke initiatieven om toegang te krijgen tot de VN-Commissie voor de consolidatie van de vrede.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) c.bis (nieuw)

Amendementen nrs. 7 en 51

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 7 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw punt c) bis in de aanbevelingen in te brengen omtrent het toekomstig statuut van Kosovo.

De heer Lionel Vandenberghe dient vervolgens amendement nr. 51 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt amendement nr. 7 te wijzigen.

Het amendement nr. 51 wordt verworpen met 6 tegen 4 stemmen. Het eerste deel van het amendement nr. 7 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Het tweede deel van het amendement nr. 7 wordt verworpen met 6 tegen 4 stemmen.

Punt 2) c.ter (nieuw)

Amendement nr. 36

De heer Brotcorne dient amendement nr. 36 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt in de aanbevelingen van de resolutie een nieuw punt 2)c. ter in te voegen over de strijd tegen het terrorisme.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) d.

Amendement nr. 43

Mevrouw Hermans en de heer Willems dienen amendement nr. 43 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt de punten 2)d., 2)e. en 2)f. van de aanbevelingen te doen vervallen.

Dit amendement wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem.

Punt 2) d., 2e gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 25

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 25 (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) in dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te voegen in punt 2) d. van de aanbevelingen betreffende de vereiste dat Palestijnse aanslagen tegen Israëlische doelwitten veroordeeld worden.

Dit amendement wordt aangenomen met 6 tegen 2 stemmen bij 1 onthouding.

Punt 2) d., derde gedachtestreepje

Amendement nr. 26

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 26 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt punt 2)d., derde gedachtestreepje, van de aanbevelingen aan te vullen met een verwijzing naar de wenselijkheid van een erkenning van de Staat Israël door de andere staten.

Dit amendement wordt verworpen met 7 tegen 3 stemmen.

Punt 2, f.

Punt 2) f., eerste gedachtestreepje

Amendement nr. 27

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 27 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt het punt 2)f., eerste gedachtestreepje, van de aanbevelingen aan te vullen met een verwijzing naar de vernieuwing van het mandaat van MONUC.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) f., nieuw gedachtestreepje

Amendement nr. 8

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 8 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te brengen in punt 2)f. van de aanbevelingen om de aandacht te vestigen op de problematiek van de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen in conflictgebieden.

Dit amendement wordt ingetrokken.

Punt 2) f., tweede gedachtestreepje

Amendement nr. 28

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 28 in (stuk Senaat nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt punt 2) f, tweede gedachtestreepje aan te vullen met een bepaling waarin de aandacht wordt gevestigd op de geografische uitbreiding van het conflict in Darfoer.

Dit amendement wordt ingetrokken.

Punt 2) f., derde gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 29

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 29 (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) in, dat ertoe strekt in punt 2) f. van de aanbevelingen een derde gedachtestreepje in te voegen, dat de ernst beklemtoont van de politieke situatie in Somalië.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) f., vierde gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 30

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 30 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt in punt 2) f. van de aanbevelingen een vierde gedachtestreepje in te voegen, met een verwijzing naar praktijken als de illegale exploitatie van natuurlijke rijkdommen in conflictzones.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) g. (nieuw)

Amendement nr. 31

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 31 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw punt 2) g. in te voegen in de aanbevelingen betreffende Afghanistan.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 2) h. (nieuw)

Amendement nr. 32

De heer Roelants du Vivier dient amendement nr. 32 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2), dat ertoe strekt een nieuw punt 2/ h. in te voegen in de aanbevelingen betreffende de verdediging van de mensenrechten.

Dit amendement wordt ingetrokken.

Punt 2)bis (nieuw)

Amendement nr. 9

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 9 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw punt 2) bis in de aanbevelingen in te voegen aangaande de internationale rechtsspraak.

Het eerste deel van het amendement nr. 9 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.

Het tweede deel van het amendement nr. 9 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 3)

Punt 3), derde streepje (nieuw)

Amendement nr. 37

De heer Brotcorne dient amendement nr. 37 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt in de aanbevelingen een nieuw streepje in punt 3) in te voegen, waarin erop aangedrongen wordt voorrang te geven aan tijdelijke sancties.

Dit amendement wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Punt 5)

Amendement nr. 44

Mevrouw Hermans en dhr Willems dienen amendement nr. 44 in (Stuk, Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt punt 5 van de aanbevelingen te doen vervallen.

Dit amendement wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1.

Punt 5), eerste gedachtestreepje

Amendement nr. 15

Mevrouw de Bethune dient amendement nr. 15 in (Stuk, Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt het eerste gedachtestreepje van punt 5) van de aanbevelingen te doen vervallen.

Dit amendement wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.

Punt 6)

Punt 6), tweede gedachtestreepje (nieuw)

Amendement nr. 10

De heer Lionel Vandenberghe dient amendement nr. 10 in (stuk Senaat, nr. 3-1969/2) dat ertoe strekt een nieuw gedachtestreepje in te voegen in punt 6) van de aanbevelingen om de regering te verzoeken in overleg met het parlement de thema's, die aan bod zullen komen tijdens het Belgisch voorzitterschap van de VN-Veiligheidsraad, te bepalen.

Dit amendement wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 2.

IV. STEMMINGEN

De amendementen 1, 2, 3, 4, 11, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 27, 29, 30, 31, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 48, 49 en 50 worden eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden

Het amendement nr. 5 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 3.

Het amendement nr. 6 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 2.

Het eerste deel van het amendement nr. 7 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden. Het tweede deel van het amendement nr. 7 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.

Het amendement nr. 8 wordt ingetrokken.

Het eerste deel van het amendement nr. 9 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.

Het tweede deel van het amendement nr. 9 wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.

Het amendement nr. 10 wordt aangenomen met 8 stemmen tegen 2.

Het amendement nr. 12 wordt ingetrokken.

Het amendement nr. 15 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.

Het amendement nr. 16 wordt verworpen met 5 stemmen tegen 4 bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 25 wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 3 bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 26 wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3.

De amendementen nrs. 28 en 32 worden ingetrokken.

Het amendement nr. 33 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 3.

Het amendement nr. 43 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1.

Het amendement nr. 44 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1.

Het amendement nr. 45 wordt aangenomen met 5 stemmen tegen 3 bij 2 onthoudingen

Het amendement nr. 46 wordt aangenomen met 7 stemmen tegen 3.

Het amendement nr. 47 wordt ingetrokken.

Het amendement nr. 51 wordt verworpen met 6 stemmen tegen 4.

Het geamendeerde voorstel van resolutie nr. 3-1969/1 in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Christian BROTCORNE.
Philippe MAHOUX.
Lionel VANDENBERGHE.
François ROELANTS du VIVIER.