(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans
De minister van Financiën kan een opgelegde belastingsverhoging of fiscale boete verminderen of kwijtschelden op basis van respectievelijk het Regentsbesluit van 18 maart 1831 en artikel 445, derde lid van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992.
Volgens een gangbare mening en volgens het administratief commentaar (Com. IB 444/37) kan die kwijtschelding of vermindering van een belastingverhoging worden gelijkgesteld met een genadeverlening.
Het relatief kleine aantal aanvragen voor verlaging of kwijtschelding van belastingverhogingen en administratieve boetes geeft aan dat meer bekendheid moet worden gegeven aan deze mogelijkheden, teneinde iedere burger de mogelijkheid te bieden er gebruik van te maken en te voorkomen dat de beter geïnformeerden er een onrechtmatig voordeel uit halen.
Het voorbeeld van de herzieningen van de boetes en belastingverhogingen, zoals toegestaan aan de voormalige minister-voorzitter, toont duidelijk aan dat het administratief commentaar moet worden herzien. Met name, gelet op de bescheiden belastingverhoging (met 20 %) in de bewuste aangelegenheid, moeten de herhaalde niet-indiening van de aangifte en de opeenvolgende inbreuken door de belastingplichtige die er kennis van heeft, niet langer worden behandeld als inbreuken met de bedoeling de belasting te ontduiken, maar als inbreuken gepleegd zonder de bedoeling belasting te ontduiken of te ontlopen. Bij de lijst van de gevallen waarbij geen twijfel bestaat omtrent het opzet de belasting te ontduiken, vermeldt het administratief commentaar (Com. IB 444/24) nog steeds het door de belastingplichtige opzettelijk of herhaaldelijk verzuimen zijn aangifte in te dienen en de herhaling van een eerder begane overtreding wanneer de belastingplichtige, op het ogenblik van het begaan van een nieuwe overtreding, kennis heeft van de verhoging waarmede de vroegere overtreding werd bestraft.
Graag kreeg ik een antwoord op de volgende vragen :
1. Welke criteria hanteert de administratie van de geachte vice-eerste minister om belastingverhogingen of boetes te verminderen of kwijt te schelden op grond van de bovengeschetste mogelijkheden ?
2. Is het niet mogelijk om op het aanslagbiljet, naast de vermelding van de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen, te verwijzen naar de mogelijkheid om een vermindering of een kwijtschelding van een belastingverhoging of boete te verkrijgen en naar de nodige formaliteiten daarvoor ?
3. Is het niet logisch om de voormelde twee gevallen te schrappen in de lijst van het administratief commentaar betreffende de gevallen waarbij geen twijfel bestaat omtrent het opzet de belasting te ontduiken ?
Antwoord : 1. De aanvragen tot toepassing van artikel 9 van het Regentsbesluit van 18 maart 1831 worden steeds grondig onderzocht door de bevoegde gewestelijke directies van de fiscale administraties.
Bij dat onderzoek wordt rekening gehouden met alle elementen die kunnen bijdragen tot de beslissing, zoals onder andere de wijze waarop aan de fiscale verplichtingen wordt voldaan, de financiële toestand, verzachtende omstandigheden en redenen van humanitaire, sociale of andere aard.
Het is op grond van deze individueel vastgestelde elementen en door de directies uitgebrachte voorstellen dat er, na advies van de centrale diensten, een beslissing wordt genomen door de minister en die erin kan bestaan de aanvraag geheel of gedeeltelijk in te willigen of af te wijzen. De beslissing wordt dus altijd getroffen na een voorstel van de administratie.
2. Het besluit van de Regent kan slechts worden toegepast ten aanzien van definitief geworden belastingverhogingen en administratieve boeten, dat wil zeggen :
— nadat de bezwaartermijn verstreken is, ofwel
— nadat de termijn voor het gerechtelijk beroep verstreken is na een beslissing van de directeur der belastingen, ofwel
— nadat een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg of een arrest van het hof van beroep definitief is geworden.
Gelet op wat voorafgaat is het niet aangewezen de mogelijkheid van de toepassing van het regentsbesluit op het aanslagbiljet te vermelden.
3. Het is reeds sedert geruime tijd dat mijn administratie, wanneer de belastingplichtige bij een gebeurlijke rechtzetting zijn volledige medewerking verleent, een lager percentage inzake belastingverhoging toepast, daar waar de inbreuk in feite een hoger percentage vereist. De toepassing van een lager percentage doet geen afbreuk aan de aard van de inbreuk en de eventuele toepassing van de bepalingen van de artikelen 333, 3e lid, en 354, 2e lid, WIB 92, zodat het wel degelijk zin heeft de rangschikking van de inbreuken te behouden.