3-1519/3

3-1519/3

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

28 MAART 2006


Wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidsberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidsberoepen


AMENDEMENTEN


Nr. 1 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

Art. 3

Het tweede lid van § 3 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Krachtens artikel 3, § 3, eerste lid, hebben de in artikel 3, § 1, 1º tot 3º, bedoelde grondbeginselen en regels slechts bindende kracht nadat zij zijn bekrachtigd door de Koning. In artikel 3, § 3, tweede lid, wordt bepaald dat die beginselen en regels van rechtswege zijn bekrachtigd indien de Koning de bekrachtiging ervan niet geheel of gedeeltelijk geweigerd heeft binnen zes maanden nadat deze werden meegedeeld aan de minister.

De indieners kunnen van oordeel zijn dat instellingen die hoofdzakelijk zijn samengesteld uit vertegenwoordigers van de beroepsbeoefenaars, gelet op de aard zelf van de deontologische regels, de meest geschikte instanties zijn om die regels uit te werken en ze kunnen in het licht daarvan het optreden van de Koning beperken tot de gehele of gedeeltelijke bekrachtiging van de door die instellingen tot stand gebrachte regels.

Daarbij mogen evenwel de grondwettelijke regels betreffende de uitoefening van de normatieve functie (inzonderheid de artikelen 33 en 105 van de Grondwet) niet worden miskend. In dit opzicht is de impliciete bekrachtigingsregeling vervat in artikel 3, § 3, tweede lid onaanvaardbaar nu er in dat geval regels tot stand zouden komen zonder een uitdrukkelijk optreden van een daartoe grondwettelijk bevoegd orgaan, waaraan politieke verantwoordelijkheid ten aanzien van een verkozen vergadering is verbonden.

Bovendien stuit de regeling inzake de impliciete bekrachtiging op het bijkomende bezwaar dat de inhoud van de regeling en de datum waarop die regeling juridisch verbindend wordt niet noodzakelijk gekend zijn. Zelfs in de veronderstelling dat de betrokken rechtsonderhorigen kennis hebben van de tekst ervan, zijn ze er niet noodzakelijk van op de hoogte wanneer de termijn van zes maanden is beginnen te lopen.

Nr. 2 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

Art. 4

Het vierde lid van § 4 van dit artikel vervangen als volgt :

« De beide afdelingen kunnen afzonderlijk vergaderen en beslissen voor de uitoefening van de in artikel 3, § 1 bedoelde bevoegdheden. Wanneer een lid van de regering van een gemeenschap of gewest, of een voorzitter van een Parlement van een gemeenschap of een gewest, binnen het kader van de bevoegdheden van hun gemeenschap of gewest, om een advies verzoeken, vergaderen en beslissen de beide afdelingen afzonderlijk. »

Verantwoording

Dit lid bepaalt in welk geval een afdeling afzonderlijk kan vergaderen en de bevoegdheden van de Hoge Raad kan uitoefenen. Dit geldt slechts bij de uitoefening van de adviesbevoegdheid over de grondbeginselen of regels van deontologie, in het geval het verzoek tot advies afkomstig is van een minister van één van de gemeenschappen of gewesten of van de voorzitter van het Parlement van één van de gemeenschappen of gewesten en dit binnen het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden. In het geval twee derden van de leden van de andere afdeling zich verzetten tegen het advies van een afdeling, wordt de aangelegenheid besproken door de Hoge Raad die in voltallige zitting beslist. (zesde lid)

De mogelijkheid om afzonderlijk te vergaderen wordt dus beperkt door twee (zie ook amendement nr. 3) voorwaarden en deze bepalingen hollen de mogelijkheid van beide afdelingen om afzonderlijk te vergaderen en te beslissen in grote mate uit.

Omwille van de verwevenheid met de gemeenschapsmateries (preventie en bijstand aan personen) moet er ruimte zijn voor een eigen dynamiek in de afdelingen.

De Raad van State maakte de opmerking dat verduidelijkt moest worden dat de Nederlandstalige en Franstalige afdeling niet alleen samen vergaderen voor de uitoefening van de vermelde bevoegdheden, maar ook dat zij samen beslissen over de betrokken aangelegenheden.

Nr. 3 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

Art. 4

Het zesde lid van § 4 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

Idem amendement nr. 2.

Nr. 4 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

Art. 9

In het tweede lid van dit artikel de woorden « Onverminderd andersluidende bepalingen in een wettelijke regeling die de Orde van een specifieke categorie bedoeld in artikel 3, § 1, betreft » doen vervallen.

Verantwoording

In de Memorie van Toelichting bij artikel 9 wordt bepaald dat artsen in de zes faciliteitengemeenten rond Brussel (Drogenbos, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Kraainem, Wezembeek-Oppem, Wemmel) en in de taalgrensgemeente Bever zich naar keuze kunnen inschrijven op de lijst van de Orde der Geneesheren van Vlaams-Brabant of Waals-Brabant. Hiermee wordt een gedoogde bestaande toestand wettelijk vastgelegd. Dit is in strijd met de huidig grondwettelijk vastgelegde indeling van België in taalgebieden, gemeenschappen, gewesten en provincies. Bovendien dreigen artsen werkzaam in het Nederlandse taalgebied, die dus voor een aantal aspecten van de volksgezondheid onder de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap ressorteren, op die wijze aan de Vlaamse regelgeving te worden onttrokken.

Bij het wettelijk vastleggen van deze huidige situatie baseren de indieners zich onterecht op de wet van 28 juli 1938 en een arrest van de Raad van State van 17 oktober 1972 daar waar de Raad van State enkel bij advies van 22 december 1972 oordeelde dat de vrije keuze tot inschrijving ook voor de artsen uit de randgemeenten gold. Het is onbegrijpelijk dat de artsen die in Vlaams-Brabant gevestigd zijn, op de lijst van Waals-Brabant kunnen ingeschreven zijn.

Nr. 5 VAN MEVROUW DE SCHAMPHELAERE EN DE HEER BEKE

Art. 27

Het tweede lid van § 1 van dit artikel doen vervallen.

Verantwoording

In dit wetsvoorstel wordt heel veel macht aan de Koning toebedeeld. Ongeveer veertig maal zal de Koning allerhande voorwaarden en regels moeten bepalen, werkingsregels en termijnen vaststellen of leden en juristen benoemen ... De tussenkomsten van de Koning zijn opvallend hoog. Soms is het natuurlijk niet anders mogelijk, dan zal er alert gewaakt worden over de opstelling van de uitvoeringsbesluiten, maar er zijn bevoegdheidsdelegaties die te ver gaan, zoals die in artikel 27, § 1, tweede lid.

De delegatie aan de Koning, in artikel 27, § 1, tweede lid, om de voorwaarden te bepalen waaronder de tuchtstraffen van schorsing en van schrapping van de lijst van de Orde kunnen worden uitgesproken met uitstel of waaronder de uitspraak kan worden opgeschort, en om de gevolgen van dat uitstel of die opschorting te bepalen, heeft betrekking op een essentieel element van het tuchtregime en betreft essentiële beleidskeuze die door de wetgever moeten worden genomen, zodat die delegatie ontoelaatbaar is. Dit is onaanvaardbaar, omdat het recht op vrije beroepsuitoefening in het geding is.

Mia DE SCHAMPHELAERE
Wouter BEKE.