3-1145/3 | 3-1145/3 |
22 MAART 2006
I. INLEIDING
De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft dit wetsvoorstel besproken op haar vergaderingen van 22 juni en 23 november 2005 en van 22 maart 2006. Op de eerste vergadering heeft de commissie beslist hoorzittingen te organiseren met vertegenwoordigers van dierenbeschermingsorganisaties. Die hoorzittingen vonden plaats op 23 november.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR MEVROUW DEFRAIGNE
De indienster verwijst naar haar schriftelijke verantwoording.
Ze benadrukt daarbij dat haar wetsvoorstel werd opgesteld in samenspraak met de dierenrechtenorganisaties.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Beke vraagt zich af, indien het de bedoeling is om de termijn te verkorten, of er zich dan geen capaciteitsprobleem stelt bij deze dierenasielen ? Hoe moet hieraan worden geremedieerd ?
Is het bovendien niet wenselijk om de verplichte identificatie van dieren ook voor deze van voor het jaar 1998 te laten doorgaan ?
De heer Cornil aligneert zich aan deze vraag.
Mevrouw Defraigne merkt op dat dierenasielen ook nu reeds met een permanent capaciteitsprobleem kampen. Wat de identificatie betreft, geeft de indienster aan dat, zeer pragmatisch nagedacht, deze dieren snel verouderen en dat het probleem zich met de tijd vanzelf aan het oplossen is.
De heer Demotte, minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, stelt ook een probleem vast met de honden die geboren zijn voor 1998 en met katten die men niet kan identificeren. Verder merkt de minister op dat de Raad voor dierenwelzijn het onderhavig probleem nog nooit heeft opgeworpen en dat het interessant zou zijn om zijn advies hierover in te winnen. Wat vervolgens de dierenasielen zelf betreft, blijkt dat deze een verdeelde mening hebben met betrekking tot dit onderwerp.
De minister acht het ook belangrijk om eventueel mensen die nu reeds betrokken zijn bij een dergelijk initiatief te horen.
Mevrouw Defraigne gaat akkoord met het voorstel om hoorzittingen te organiseren.
IV. HOORZITTING
1. Uiteenzetting van de heer G. Potelle, voorzitter van de NAVED (Nationale Vereniging voor Dierenbescherming)
Volgens de huidige wetgeving moet een hond die in de steek werd gelaten en in een asiel verblijft, daar minimum twee weken blijven alvorens aan een andere eigenaar te kunnen worden toegewezen en dan nog kan de adoptant gedurende een termijn van vijfenveertig dagen worden gevraagd de hond terug te brengen, mocht de oorspronkelijke eigenaar worden geïdentificeerd.
De heer Potelle is ongerust. Honden met een tatoeage of chip kunnen, wanneer ze naar het asiel worden gebracht, worden geïdentificeerd. Men kan dan de eigenaar opsporen. Indien die van zijn dier houdt, zal hij geen twee weken wachten, maar binnen 24 uur opduiken. We moeten echter aan al de anderen denken. Men kan zich niet inbeelden hoeveel mensen hun dieren verwaarlozen.
Er zijn ook een massa honden die niet gemerkt zijn. Waarom ? Ten tijde van minister Pinxten, werd in de Raad voor dierenwelzijn beslist dat alle honden tegen 1 januari 2000 gemerkt moesten zijn. Snel stelde men vast dat er niet voldoende dierenartsen of verenigingen voor dierenbescherming waren om dit werk te doen. De datum werd dan naar 1 januari 2001 verschoven. Uiteindelijk werd beslist dat vanaf de herfst van 1998 alle puppies moesten worden gemerkt.
Voor de honden van een vorige generatie bestaat er daarvoor geen enkele verplichting, behalve bij verandering van eigenaar : bij verkoop of schenking van een hond of na passage via een asiel. Een hond die tot een leeftijdscategorie behoort waarvoor de identificatie niet verplicht is, wordt gemerkt in een asiel van de dierenbescherming. Toch zijn er nog generaties honden die door hun eigenaar niet werden gemerkt. Wanneer die in een asiel komen, kunnen ze niet worden geïdentificeerd.
De puppies moeten worden gemerkt door de kwekers en de handelaars. De kwekers merken echter slechts één hond op twee, tot grote wanhoop van de diensten van landbouw. Het is dus fout te zeggen dat er bij verlies geen probleem is omdat alle puppies sinds 1998 worden gemerkt. Dat is slechts waar voor één op twee honden.
Bij verlies en opvang in een asiel blijven ze daar zeker twee weken. Wanneer de houder — die niet de eigenaar is, want dat is de Dierenbescherming — zich geen grote moeite getroost, blijven de honden in het asiel en worden ze uiteindelijk ergens geplaatst.
Wat verschillende voorzitters van verenigingen van de NAVED verontrust — en er zijn er dertig — is dat men verschillende van die gevallen vaststelt. Het betreft een minderheid, maar kunnen we ze daarom ontkennen ?
We staan voor een maatschappelijk fenomeen. Steeds meer mensen gaan met het vliegtuig op vakantie en kunnen dus hun hond niet meenemen. Ze vertrouwen het dier toe aan een vriend of buur. De hond, die zijn meester wil terugvinden, ontsnapt echter. Als hij geluk heeft, vindt iemand hem en plaatst hem in een asiel. Als de hond kan worden geïdentificeerd, weet men aan wie hij toebehoort. Men tracht dan in contact te komen met de eigenaar. Die is er echter niet en niemand weet aan wie de hond werd toevertrouwd. Dikwijls is de tijdelijke houder van het dier niet gemotiveerd en zoekt die nauwelijks.
Na de reis neemt de eigenaar contact op met zijn vriend die hem verveeld meldt dat zijn hond is verdwenen. Na een dag of twee zoeken verneemt de eigenaar dat zijn hond via de dierenbescherming definitief werd geplaatst.
Kan men echt zo radicaal te werk gaan ? Sommige voorzitters van verenigingen waren voorstander van een uitstelperiode van 45 dagen. De heer Potelle vindt dat overdreven. Hij stelt een periode van drie weken voor.
Het debat blijft open, maar we mogen dergelijke gevallen niet negeren, ook als het slechts om enkele gevallen gaat.
2. Uiteenzetting van de heer Montegnies, directeur van het asiel « Animaux en péril »
De heer Montegnies is de directeur van « Animaux en péril », een volledig onafhankelijke vereniging die geen lid is van de NAVED, waarvan de heer Potelle voorzitter is, noch van de CNPA, de twee federaties die de meeste verenigingen voor dierenbescherming groeperen.
« Animaux en péril » heeft daar nooit deel van willen uitmaken. Dat geeft vrijheid van handelen, zonder ordewoord van welke federatie dan ook. De vereniging is daarom niet minder representatief. Ze beheren twee van de grootste asielen van het land, waar meer dan tweeduizend dieren per jaar verblijven.
De vereniging voelt zich onmiddellijk aangesproken door het voorstel van mevrouw Defraigne, die de heer Montegnies trouwens heeft kunnen ontmoeten toen zij de tekst voorbereidde.
De spreker wil de omvang van het probleem schetsen. Hoewel België een klein land is, worden er jaarlijks meer dan 100 000 honden verhandeld. De asielen ontvangen er 35 000 per jaar. Die cijfers schommelen slechts met twee- à drieduizend per jaar, soms hoger, soms lager. Dat cijfer is spijtig genoeg niet veranderd gedurende de jongste tien jaar.
De asielen zorgen voor adoptie van die honden. De dieren die geen nieuwe baas vinden, moeten euthanasie krijgen. Het gaat in België om vijf- à zesduizend dieren per jaar, hetzij ongeveer 15 %. Het betreft een minderheid, maar elk dier dat men moet doen inslapen is er één te veel.
Indien men van die 35 000 honden de verloren en terugbezorgde dieren aftrekt, is het duidelijk dat in België één op de vier honden opzettelijk wordt achtergelaten door zijn eigenaar.
Dat betekent dat op vier in België verkochte honden er één in het asiel verblijft omdat het dier er door de eigenaar is achtergelaten of omdat het is achtergelaten op de openbare weg (« de niet opgeëiste verloren dieren »).
Het in leven houden van een asiel is niet eenvoudig. In België en in het bijzonder in het Waals Gewest -in Vlaanderen worden sommige asielen door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd — krijgen de asielen geen enkele subsidie. Sommige krijgen compensaties via conventies die met bepaalde gemeenten worden afgesloten. Deze praktijk zou moeten worden veralgemeend. De vereniging doet immers dienst als een soort wegenadministratie. De gemeenten zijn blij dat er een dienst is die zich bezighoudt met het opvangen van op de openbare weg rondlopende dieren. Een met de gemeente afgesloten conventie betekent een extra belasting van vier à vijf frank per inwoner. Toch zijn er maar enkele gemeenten die dat doen. De andere tekenen geen conventie en trekken hun plan. Dat is spijtig. De asielen leven dus enkel van de vrijgevigheid van het publiek, dus enkel van degenen die zich betrokken voelen. Die betalen voor de anderen. Zo werkt de zachte sector, die dikwijls een aantel tekorten van het systeem opvult.
Over het wetsvoorstel om de periode van 45 dagen terug te brengen tot 15 dagen, gaat de spreker niet akkoord met de heer Potelle. Hij staat zeer gunstig tegenover dit voorstel.
Zoals de heer Potelle uitlegde, moet een hond die op de openbare weg wordt gevonden en naar een asiel wordt gebracht door een particulier, de politie of een gemeenteambtenaar, er vijftien dagen blijven. Zelfs in een comfortabel asiel is dat niet aangenaam voor het dier. Na die periode krijgen de asielen een afwijking en kan het dier met een contract worden geplaatst. Animaux en péril voegt daar zelf een clausule aan toe die bepaalt dat, indien binnen de dertig dagen na de periode van twee weken de eigenaar zich kenbaar maakt, het dier aan hem moet worden teruggegeven. Dat gebeurt zeer zelden. Voor duizenden dieren die jaarlijks worden geplaatst doet zoiets zich slechts drie à vier maal voor. Dat betekent dus dat het overgrote deel van verloren honden nooit na twee weken in het asiel wordt opgeëist.
De mensen die zich bij een asiel melden voor adoptie van één of meer honden worden op een lijst geplaatst tot die twee weken voorbij zijn. Nadien krijgen ze het dier. Zij tekenen het contract met de geciteerde clausule. Met uitzondering van die drie à vier gevallen blijft het dier dus definitief bij hen. In die drie à vier gevallen beleven die mensen echter een drama. Zij hebben zich aan het dier gehecht en het dier is gewoon geraakt aan de nieuwe thuis. Het teruggeven aan de nalatige eigenaar is werkelijk een beproeving. Daarom is dit voorstel om een definitieve periode van twee weken in te voeren van groot belang. Het beantwoordt aan de realiteit. De meeste zorgzame eigenaars die hun hond verliezen, gaan hem onmiddellijk zoeken. Ze hebben hem immers meestal laten merken, ongeacht of het dier nu al dan niet onder de wet valt die sinds 1 september 1998 van kracht is. Zelfs als ze dat niet hebben gedaan, is het niet moeilijk om contact op te nemen met de belangrijkste asielen in dit land. De zorgzame eigenaar heeft geen enkel probleem om zijn hond terug te vinden. Indien hij in het buitenland is, is het vanzelfsprekend dat hij het dier aan iemand heeft toevertrouwd en die zal, met uitzondering van enkele gevallen, hetzelfde doen. Het tegendeel lijkt onvoorstelbaar. Indien dat toch zou gebeuren, is er sprake van grove nalatigheid van de eigenaar, die daarom dan ook geen voorrang moet krijgen op anderen.
Concreet betekent dit dat deze termijn moet worden beperkt tot vijftien dagen, zoals mevrouw Defraigne voorstelt, omdat dit overeenstemt met de dagelijkse praktijk. Bovendien hoeft de hond dan niet langer in een asiel te blijven.
In zijn voorstel wil de heer Potelle rekening houden met de hondenbaasjes die gedurende drie weken met vakantie zijn : waarom de termijn dan niet meteen verlengen tot vier of vijf weken ? Sommige mensen vertrekken immers voor langere tijd naar het buitenland. De spreker begrijpt die redenering niet. Als het voorstel van mevrouw Defraigne in een dergelijke termijn zou voorzien, zou hij het niet goedkeuren. Vermits het dier gedurende drie weken niet definitief zal kunnen worden geadopteerd (men kan niet twee weken definitief en een week voorlopig voorzien), zal men verplicht worden het drie weken in het asiel te houden als het na twee weken niet wordt opgevraagd. Dit voorstel betekent een achteruitgang.
De termijn die aanvankelijk door mevrouw Defraigne was voorgesteld, stemt goed overeen met de huidige praktijk. Bovendien wordt vermeden dat mensen die na deze periode een dier adopteren, het moeten teruggeven.
Er is nog een kleine, maar fundamentele opmerking. Volgens de tekst wordt iemand die een dier adopteert, na vijfenveertig dagen « eigenaar ». De term « eigenaar » moet absoluut worden vermeden en de term « verantwoordelijke » of « adoptant » moet worden gebruikt. Na het verstrijken van de huidige termijn van vijfenveertig dagen of van twee weken in de toekomst, wordt het asiel waaraan het dier werd toevertrouwd, er eigenaar van. Als het asiel het dier met een adoptiecontract aan een particulier schenkt, wordt deze geen eigenaar van het dier. De asielen bieden geen verkoopscontract aan, maar een plaatsingscontract met een reeks voorwaarden met het oog op het welzijn van het dier, maar ook met het verbod om te kweken of het dier af te richten voor aanval. Als de term eigenaar wordt gebruikt, kan het dier moeilijk worden teruggevraagd ingeval de adoptie- of plaatsingsovereenkomst niet wordt nageleefd. De term eigenaar moet dus door adoptant vervangen worden.
3. Gedachtewisseling
Mevrouw Defraigne merkt op dat de de termijn een controverse tussen de twee eerste sprekers veroorzaakt. Voor de spreekster rust daar geen enkel taboe op. De termijn van 15 dagen werd gekozen om redenen die de heer Montegnies heeft uiteengezet, maar als men een termijn van drie weken redelijker vindt, is ze bereid daarover te discussiëren. Voor haar is een inkorting van de termijn het belangrijkst. Aangezien de te bereiken doelstelling duidelijk gedefinieerd is, moeten we nu kiezen voor de meest respectueuze en efficiëntste weg.
De indienster heeft geen bezwaar tegen de vervanging van het woord « eigenaar » door het woord « adoptant ». Zij wijst de gesprekspartners die de vorige debatten over de dieren niet hebben bijgewoond, erop dat zij lang gediscussieerd hebben over het al dan niet gebruiken van het woord « geadopteerd ». Een senator van de PS was van oordeel dat die term niet op dieren kon worden toegepast. Een tekst van de heer Di Rupo bevatte nochtans expressis verbis het woord « adoptie », dat uiteindelijk toch werd aanvaard.
De heer Montegnies verduidelijkt dat het om een verlenging van de termijn van 15 dagen tot drie weken gaat. Het gaat niet om het terugbrengen van 45 tot 21 dagen, maar wel om het verlengen van de termijn van 15 dagen met één week. Het gebeurt zelden dat dieren na de termijn van vijftien dagen teruggegeven worden, slechts drie of vier op enkele duizenden per jaar. Hoe zullen de kandidaat-adoptanten reageren ? Wanneer ze geïnteresseerd zijn in een dier dat al tien dagen in het asiel verblijft, zal men hen zeggen dat het pas na een termijn van drie weken definitief kan worden geadopteerd. Het gaat daar dus niet om 15 dagen plus een week, maar om drie weken. De adoptanten krijgen natuurlijk liever de garantie van een definitieve adoptie na de termijn van drie weken, in plaats van het dier na 15 dagen te adopteren en het risico te lopen dat ze het de volgende week al moeten terugbrengen.
De heer Potelle verklaart dat, toen hij het had over drie weken, hij daarmee niet bedoelde dat de twee weken tot drie weken moesten worden verlengd, maar wel dat de vijfenveertig dagen vervangen moesten worden door drie weken. Soms zal het inderdaad moeilijk zijn aan de mensen te zeggen dat ze de hond na twee weken krijgen, maar dat ze hem moeten teruggeven als er binnen een week een reactie komt.
Wat de gebruikte en geanalyseerde termen « eigenaar » en « adoptant » betreft, deelt hij zijn ervaring mee bij de Nationale Raad voor dierenwelzijn, waar hij 20 jaar lang zitting heeft gehad. In die tijd was er namelijk een polemiek : toen men het over de « eigenaar » had, had hij gezegd dat de vereniging voor dierenbescherming de eigenaar was en niet de particulier. Hij stelde toen het woord « houder » voor. Op het ministerie heeft men beslist de term « verantwoordelijke » te gebruiken. Dat begrip staat in alle teksten. Men ging uit van een heel eenvoudige vaststelling : indien de eigenaar van een hond hem aan iemand toevertrouwt en die hond een ongeval veroorzaakt, wie is dan verantwoordelijk ? De eigenaar, die de theoretische houder is ? Neen, maar wel degene die er op dat ogenblik de verantwoordelijkheid over droeg.
Mevrouw Defraigne besluit dat iedereen het erover eens is dat de wachttijd voor de adoptie verminderd moet worden. De vraag is of men de voorkeur moet geven aan een termijn van vijftien dagen, zoals in het wetsvoorstel, dan wel of men hem verlengt tot drie weken. Zij meent dat de termijn van vijftien dagen redelijk is, aangezien enerzijds de meeste honden nu geregistreerd en getatoeëerd zijn en anderzijds omdat een eigenaar die om zijn dier geeft met vijftien dagen voldoende tijd heeft om op te dagen.
De minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid herinnert eraan dat hij de wens heeft geuit de vertegenwoordigers van de sector van de dierenbescherming te horen, omdat hij zich afvroeg of een termijn van vijftien dagen een goede keuze was. Na die hoorzittingen meent hij dat vijftien dagen een goede termijn is, rekening houdend met de realiteit in het veld.
Wat de identificatie van honden betreft, waarbij de honden die vóór 1998 geboren zijn niet betrokken zijn, verklaart hij dat er niet alleen steeds minder honden zullen zijn die voor die datum geboren zijn, maar dat honden die reizen bovendien ook geïdentificeerd moeten worden ongeacht hun leeftijd. Men moet niettemin toegeven dat er voor een aantal honden een lacune blijft.
De heer Vankrunkelsven spreekt zijn bezorgdheid uit over de situaties waarbij een hond die tijdens de vakantie aan iemands zorg werd toevertrouwd, reeds de eerste dag gaat lopen, in een asiel terechtkomt en na vijftien dagen definitief wordt geadopteerd, terwijl de eigenaars nog steeds met vakantie zijn.
Mevrouw Defraigne herinnert aan het bestaan van de BVIRH, die de hond kan identificeren. Bovendien zal de tijdelijke oppas van de hond hem pogen terug te vinden. Zijn er veel gevallen van eigenaars die komen opdagen terwijl de hond al geadopteerd is ? De heer Montegnies heeft aangetoond dat vijftien dagen in de praktijk voldoende is.
De heer Vankrunkelsven merkt op dat het voorstel als doel heeft de overbevolkte asielen wat ademruimte te geven. Kan men dan niet toestaan dat de hond onmiddellijk geadopteerd wordt, maar dan voorlopig, waarbij de adoptant ertoe verplicht wordt de hond gedurende 45 dagen ter beschikking van de vroegere eigenaar te houden, mocht die komen opdagen ?
Mevrouw Defraigne antwoordt dat dit tot even verscheurende situaties dreigt te leiden, maar dan voor de adoptant.
V. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING EN STEMMINGEN
Artikel 1
Artikel 1 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Artikel 2
De heer Vankrunkelsven dient amendement nr. 1 in, dat ertoe strekt in artikel 2 het woord « vijftien » te vervangen door het woord « eenentwintig ».
Amendement nr. 1 wordt verworpen met 6 tegen 3 stemmen.
Artikel 2 wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Het wetsvoorstel in zijn geheel wordt aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Wouter BEKE. | Annemie VAN de CASTEELE. |