3-1519/1

3-1519/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

17 JANUARI 2006


Wetsvoorstel tot oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen en tot vaststelling van de algemene beginselen voor de oprichting en de werking van de Orden van de gezondheidszorgberoepen

(Ingediend door de heer Patrik Vankrunkelsven en mevrouw Annemie Van de Casteele)


TOELICHTING


De Orde van geneesheren en de Orde van apothekers werden respectievelijk in 1938 en 1949 opgericht. In 1967 werden zij hervormd. Intussen zijn we opnieuw bijna 40 jaar verder, zonder dat de structuur en de werkingsregelen van de beide Orden sindsdien echt ten gronde zijn veranderd. We moeten echter vaststellen dat zeker de Orde van geneesheren reeds sedert 25 jaar het voorwerp uitmaakt van heel wat kritiek zowel van binnen het artsenkorps als van er buiten. Diverse wetsvoorstellen werden ingediend tot de afschaffing van de beide Orden en de oprichting van een Hoge Raad voor Ethiek en Deontologie. Andere voorstellen wilden de bestaande Orden hervormen.

Dit wetsvoorstel gaat uit van het principe dat deontologische regelen en het bestaan van specifieke structuren die bevoegd zijn voor enerzijds het vaststellen van deze regelen en anderzijds het verzekeren van de naleving ervan, aan een reële behoefte beantwoorden.

Het onderhavige wetsvoorstel voorziet op globale wijze in het instellen van een regeling inzake deontologie voor de verschillende gezondheidszorgberoepen. Aangezien de gezondheidszorg op heden nog meer dan voorheen gebaseerd is op samenwerking tussen de verschillende categorieën, is ook het begrip « deontologie » vandaag zo complex dat vele aspecten ervan de afzonderlijke categorieën van gezondheidszorgberoepen overstijgen; de vaststelling van deontologische regelen moet dan ook op een meer geïntegreerde wijze geschieden. Deze globale, geïntegreerde benadering wordt geconcretiseerd door enerzijds het oprichten van een Hoge Raad voor de Deontologie van de gezondheidsberoepen, hierna « Hoge Raad » genoemd, waarin alle beroepscategorieën vertegenwoordigd zijn en die de basisregelen van deontologie zal vaststellen die van toepassing zijn op alle gezondheidsberoepen. In deze Hoge Raad zullen alle gezondheidszorgberoepen vertegenwoordigd zijn. Verder zal de Hoge Raad bestaan uit acht specialisten in deontologische problemen en twee specialisten in patiëntenrechten.

Anderzijds wordt voorzien in een grondige aanpassing van de structuren en procedures in de bestaande Orden van Geneesheren en Apothekers en wordt ook de mogelijkheid gecreëerd tot het oprichten van bijkomende Orden voor andere gezondheidsberoepen.

Het is ook geenszins de bedoeling om a priori aan alle beroepscategorieën een Orde op te dringen. Er is echter wel gebleken uit de Gezondheidsdialogen die in 2003-2004 plaatsvonden op initiatief van de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, dat door vertegenwoordigers van verschillende categorieën van gezondheidszorgberoepen, zoals verpleegkundigen, kinesitherapeuten en tandheelkundigen, de wens werd geuit een regeling inzake deontologie op te stellen. Ten aanzien van de gezondheidszorgberoepen waarvoor geen Orde zal worden opgericht, zullen evenwel de basisregelen van deontologie die zullen worden vastgesteld door de Hoge Raad, bindend zijn.

Daarenboven zal de Hoge Raad specifieke deontologische regelen kunnen vaststellen die van toepassing zullen zijn op de beroepsgroepen waarvoor geen Orde wordt opgericht. Deze regelen zullen worden vastgesteld na advies van de bestaande nationale raden die zijn opgericht binnen het kader van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen en die nu reeds zijn bekleed met een algemene adviesbevoegdheid ten aanzien van de minister over de uitoefening van het betrokken beroep. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid zal de Hoge Raad, ad hoc, niet zijn samengesteld uit de vertegenwoordigers van de overige beroepscategorieën.

Ten aanzien van deze beroepscategorieën waarvoor geen Orde wordt opgericht, zal een Raad van eerste aanleg en een Raad van Beroep belast worden met de handhaving van de deontologische regelen.

Wat de organen en structuren van de Orden betreft, voorziet de tekst in een aantal gemeenschappelijke basisregelen die per beroepscategorie, concreet zullen worden uitgewerkt bij afzonderlijke wet. Hiertoe zullen diverse wetsvoorstellen die gedurende deze zittingsperiode zijn neergelegd, dienend zijn als basis van de discussie. Het is bijvoorbeeld zo dat de huidige Orden van geneesheren en apothekers met Provinciale Raden werken, hoewel dit voor andere categorieën niet noodzakelijk het geval zal zijn. Het kan bijvoorbeeld noodzakelijk zijn dat bepaalde organen afzonderlijk worden opgericht voor sub-categorieën van beroepsbeoefenaars. Dit kan bijvoorbeeld voor apothekers die niet werkzaam zijn in officina, als specifieke categorie binnen de Orde van apothekers.

Dit wetsvoorstel houdt dus de mogelijkheid open dat naast de Orde van geneesheren en de Orde van apothekers, voor bijkomende beroepsgroepen een Orde wordt opgericht voor zover dit een meerwaarde zou betekenen en een dergelijk voorstel ook zou worden « gedragen » door de beroepsgroep.

De voornaamste krachtlijnen van de hervorming zijn overigens de volgende :

1. De wettelijke grondslag van de deontologische regelen

Deze zal niet langer bestaan in « de naleving van de eer en de waardigheid van het beroep », die ook betrekking kan hebben op de privé-sfeer. De deontologie en de bevoegdheid van de Hoge Raad en de organen van de Orden mogen uitsluitend betrekking hebben op de beroepsuitoefening.

De basisregelen van deontologie die op alle gezondheidszorgberoepen van toepassing zullen zijn, worden vastgesteld door de Hoge Raad. De Nationale Raden van de Orden zullen de deontologische regelen vaststellen die specifiek van toepassing zijn op de beroepsgroep als dusdanig.

2. De democratisering van de diverse organen die bevoegd zijn voor de deontologie

Er zetelen in de Hoge Raad ook andere personen dan beroepsbeoefenaars, zoals specialisten in ethische problemen en deskundigen op het vlak van patiëntenrechten. Het is duidelijk dat het aspect « deontologie » de ganse maatschappij aanbelangt en niet alleen de beroepsbeoefenaars.

Er wordt bovendien bepaald dat alle vertegenwoordigers van de beroepscategorieën rechtstreeks verkozen worden door de beroepsbeoefenaars.

Er worden tenslotte zeer duidelijk « onverenigbaarheden ingesteld, zowel tussen de « regelgevende organen » en de « rechtsprekende organen » enerzijds als tussen het lidmaatschap van de Hoge Raad of de organen van Orden en het uitoefenen van een verantwoordelijke functie van de organen van een beroepsvereniging anderzijds. Deze onverenigbaarheden zijn respectievelijk gesteund op de principes van enerzijds een volledige scheiding tussen de normatieve functie van de Hoge Raad en de Nationale Raden van de Orden en de rechtsprekende functie van de Territoriale Raden » en de Raad van Beroep en anderzijds het feit dat syndicale belangenverdediging, hoe eerbaar dit ook kan zijn, niet vergelijkbaar is met de uitoefening van bevoegdheden inzake deontologie, zoals voorzien in dit wetsvoorstel.

3. Er wordt een meer uniforme rechtspraak beoogd

In de Raden die in eerste aanleg zullen bevoegd zijn voor de tuchtrechtelijke beslissingen, met name de territoriale of gelijkgestelde raden, zullen twee vertegenwoordigers van twee verschillende andere raden zetelen, voor zover deze voorzien zijn. Op deze wijze worden te aanzienlijke verschillen in de rechtspraak vermeden.

In geval van beroep tegen de tuchtrechtelijke beslissingen in eerste aanleg, wordt de Raad van Beroep gevat, die bevoegd is ten aanzien van alle beroepscategorieën. De Raad van Beroep is ingesteld op hetzelfde niveau als de overkoepelende structuur, met name de Hoge Raad. Dit is de beste garantie voor een uniforme rechtspraak.

4. Er komt een grotere transparantie ten aanzien van de rechtsprekende activiteiten van de Orden en van de Raad van Beroep

In het geval een klacht wordt ingediend tegen een beoefenaar, verkrijgt de klager een aantal rechten. In het kader van het onderzoek door de Provinciale Raad kan hij worden gehoord en hij zal ook kennis krijgen van de tuchtrechtelijke beslissing. Zonder echt partij te zijn in de geschillenprocedures, zal hij zijn opmerkingen kunnen laten gelden tegenover elke instantie die bevoegd is om beroep in te stellen tegen de tuchtrechtelijke beslissingen, ondermeer de magistraat van de territoriale of gelijkgestelde raad en de voorzitter van de Nationale Raad.

In het kader van een grotere transparantie, worden ook via jaarverslagen de diverse rechtsprekende beslissingen bij uittreksel aan het publiek kenbaar gemaakt.

5. De rechten van de beklaagde en de veroordeelde worden uitgebreid en verfijnd

De beklaagde zal zich kunnen laten bijstaan door een persoon van zijn keuze, ook al is deze geen advocaat. Er wordt ook voorzien in de mogelijkheid om de uitspraak op te schorten of een sanctie op te leggen met uitstel.

Na een veroordeling wordt voorzien in mogelijkheden tot uitwissing van een sanctie en ook tot rehabilitatie na een schrapping.

COMMENTAAR OP DE ARTIKELEN

Titel I

Algemene bepaling

Artikel 1

Dit artikel behoeft geen commentaar.

Titel II

Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen

Artikel 2

Dit artikel voorziet in de oprichting van een Hoge Raad voor Deontologie van gezondheidszorgberoepen, hierna « Hoge Raad » genoemd.

De Hoge Raad geniet de rechtspersoonlijkheid van publiek recht.

Artikel 3

§ 1. Dit artikel omschrijft de bevoegdheden van de Hoge Raad.

Deze bestaan uit het vaststellen van enerzijds de grondbeginselen van deontologie die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de beroepsbeoefenaars of meerdere categorieën ervan en anderzijds de regelen van deontologie die van toepassing zullen zijn op de beroepscategorieën waarvoor geen Orde wordt opgericht.

De Hoge Raad verkrijgt een adviesbevoegdheid ten aanzien van de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, met betrekking tot het verlenen van bindende kracht aan de ontwerpen van regelen van deontologie, zoals voorgesteld door de Nationale Raad van de Orden van specifieke beroepscategorieën.

De Hoge Raad zal bovendien adviezen verlenen over hoger vermelde regelen van deontologie op verzoek van een orgaan zoals bedoeld in deze wet, een minister van één der Regeringen, of de voorzitter van één van de Parlementen, van zowel de federale overheid als de gemeenschappen of de gewesten.

De Hoge Raad kan slechts aan de minister een advies verlenen tot weigering van de bekrachtiging van de voorstellen van de Nationale Raden van de Orden, zover deze strijdig zijn met de grondbeginselen van deontologie.

De grondbeginselen en regelen van deontologie hebben slechts bindende kracht nadat deze bekrachtigd zijn door de Koning.

Deze grondbeginselen en regelen zijn van rechtswege bekrachtigd indien de Koning de bekrachtiging ervan niet geheel of gedeeltelijk geweigerd heeft binnen de zes maanden nadat deze werden medegedeeld aan de minister.

De deontologische code, die bestaat uit de grondbeginselen en regelen van deontologie, wordt gedefinieerd als een geheel van regelen die ertoe strekken onder meer bij te dragen tot een kwalitatief hoogstaande en een sociaal aanvaardbare beroepsuitoefening in het belang van de patiënt en hierbij rekening houdend met de middelen die door de gemeenschap ter beschikking zijn gesteld van de gezondheidszorg.

Het artikel omschrijft tenslotte, op niet-limitatieve wijze, de thema's die door de deontologische regelen worden aangeraakt.

Artikel 4

Dit artikel bepaalt de samenstelling van de Hoge Raad, zoals hierboven reeds omschreven.

Enerzijds worden alle beroepscategorieën bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen, in de Hoge Raad vertegenwoordigd.

Teneinde het aantal vertegenwoordigers te bepalen, werd rekening gehouden met twee criteria, met name enerzijds het aantal beoefenaars en anderzijds de graad van afhankelijkheid waarmede het beroep door het merendeel van de beoefenaars wordt uitgeoefend. Het spreekt vanzelf dat, naarmate deze graad van zelfstandigheid toeneemt, de deontologie een meer uitgesproken plaats inneemt in de uitoefening van het beroep.

De groep paramedici, die uit een aantal disparate subgroepen bestaat, wordt als een afzonderlijke categorie beschouwd.

De Hoge Raad wordt voorgezeten door een tweetalige voorzitter, benoemd onder de leden van de Raad van State, het Hof van Cassatie of het Arbitragehof.

In de Hoge Raad zetelen overigens nog specialisten in de deontologische problemen, voorgedragen door de Vlaamse Interuniversitaire Raad of de Conseil interuniversitaire de la Communauté française, evenals leden met een deskundigheid inzake patiëntenrechten in de hoedanigheid van beoefenaar van een ombudsfunctie zoals bedoeld in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Dit betreft zowel de federale ombudspersonen, als deze in de ziekenhuizen, zoals deze worden voorzien in hoger vermelde wet.

De Hoge Raad telt, per categorie bedoeld in § 1, een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden, die elk respectievelijk de Nederlandstalige en de Franstalige afdeling vormen.

Het artikel bepaalt in welk geval een afdeling afzonderlijk kan vergaderen en de bevoegdheden van de Hoge Raad kan uitoefenen. Welnu, dit geldt slechts bij de uitoefening van de adviesbevoegdheid over de grondbeginselen of regelen van deontologie, in het geval het verzoek tot advies afkomstig is van een minister van één van de gemeenschappen of gewesten of van de voorzitter van het Parlement van één van de gemeenschappen of gewesten, en dit binnen het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden. In het geval twee derden van de leden van de andere afdeling zich verzetten tegen het advies van een afdeling, wordt de aangelegenheid besproken door de Hoge Raad die in voltallige zitting beslist.

Het artikel omvat nog een aantal onverenigbaarheden met het lidmaatschap van de Hoge Raad; dit betreft met name het uitoefenen van een leidinggevende functie of het zetelen in een orgaan van een vereniging tot verdediging van de belangen van beroepsbeoefenaars. De motivering hiertoe bestaat in het feit dat de verdediging van beroepsbelangen niet kan samenvallen met de nodige afstand die noodzakelijk is voor het vervullen van een functie in een orgaan met bevoegdheden inzake deontologie, zoals bedoeld in deze wet.

Beroepsmatige banden met ziekenfondsen of het lidmaatschap van organen of de directie van een verzorgingsinstelling zijn, om redenen van mogelijke belangentegenstelling, evenmin toegelaten.

Hetzelfde geldt voor het lidmaatschap van een Provinciale Geneeskundige Commissie of van de Commissie van Beroep, als voor een functie binnen het RIZIV.

De leden mogen slechts gedurende maximaal twee opeenvolgende termijnen van zes jaar in de Hoge Raad zetelen.

Andere elementen betreffen het vereiste quorum, de benoeming van een griffier en de samenstelling van het Bureau.

Artikel 5

Dit artikel bepaalt met welke meerderheid de beslissingen door de Hoge Raad worden genomen.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt dat de Hoge Raad zijn huishoudelijk reglement bepaalt, dat bekrachtigd wordt door de Koning.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt de wijze van financiering van de werkingskosten van de Hoge Raad, door een jaarlijkse dotatie, ingeschreven in de begroting van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Titel III

De Orden van gezondheidszorgberoepen

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat voor ieder van de beroepscategorieën, bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2º tot 8º, bij wet een Orde kan worden opgericht, hierna « de Orden » genoemd. Zoals hierboven omschreven, biedt dit wetsvoorstel een kader voor alle beroepscategorieën, ongeacht of hiervoor al dan niet een Orde wordt opgericht.

Zoals hierboven in de toelichting vermeld, spreekt het vanzelf dat de Orde van geneesheren en de Orde van apothekers zullen gehandhaafd blijven. Bij een afzonderlijke wet zullen deze echter tegelijkertijd grondig worden hervormd en aangepast aan de bepalingen van dit wetsvoorstel.

De Orden genieten publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid.

De organen van de Orden zijn de Nationale Raad enerzijds en de Provinciale of Territoriale en desgevallend gelijkgestelde raden die voor specifieke sub-categorieën beroepsbeoefenaars kunnen worden opgericht anderzijds (cf. supra).

Dit artikel bepaald bovendien het gebruik van de taal en de vergoeding van de voorzitter en de leden van de organen.

Artikel 9

Dit artikel bepaalt welke personen lid zijn van de Orden en bepaalt dat deze ingeschreven zijn op de lijst van de provincie of de territoriale omschrijving zoals bedoeld in dit hoofdstuk waar zij hun voornaamste beroepsactiviteit hebben of op de lijst van hun specifieke subcategorie.

Het artikel bepaalt verder dat, uitsluitend de beoefenaars die hun voornaamste beroepsactiviteit hebben in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, overeenkomstig hun keuze ingeschreven worden op de lijst van de Provincie Vlaams-Brabant of Waals-Brabant, hetzij een Franstalige of Nederlandstalige lijst, onverminderd andersluidende bepalingen in een wettelijke regeling die de Orde van een specifieke categorie bedoeld in artikel 4, § 1, betreft. Dit laatste is voorzien om de huidige situatie bij de Orde van geneesheren te bevestigen. Inderdaad, ingevolge een gedeeltelijke vernietiging door de Raad van State bij arrest van 17 oktober 1972 van artikel 32 van het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde van Geneesheren, waardoor ook de opheffing van artikel 3, vierde lid, van de wet van 25 juli 1938, werd vernietigd. Hierdoor kunnen tot op heden niet alleen de artsen van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad zich naar keuze inschrijven op de Nederlandstalige of de Franstalige lijst van de toenmalige provincie Brabant, doch ook de artsen van de toenmalige « administratief tweetalige gemeenten », met name zeven gemeenten in de huidige provincie Vlaams-Brabant met een bijzondere regeling zoals bedoeld in de wetten van 18 juli 1966 op het taalgebruik in bestuurszaken. Dit betreft de zes randgemeenten Drogenbos, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Kraainem, Wezenbeek-Oppem en Wemmel, evenals de taalgrensgemeente Bever.

Deze bepaling strekt ertoe deze regeling, die door de Orde van geneesheren nog steeds wordt toegepast, ten aanzien van de artsen te handhaven.

Artikel 10

Dit artikel stelt een regeling in met betrekking tot de eigendom van onroerende goederen, beschikkingen onder de levenden of bij testament ten voordele van een Orde, en het vaststellen en het vorderen van een jaarlijkse bijdrage door de Orden.

Hoofdstuk II

De Provinciale, Territoriale of gelijkgestelde Raden van de Orden

Artikel 11

Dit artikel omvat een regeling inzake de plaats van de zetel van de in dit hoofdstuk bedoelde Raden.

Artikel 12

Dit artikel regelt de opdracht van deze Raden.

Dit betreft het opmaken van de lijst van hun Orde en het waken over het naleven van de deontologie van de betrokken categorie van gezondheidszorgberoepen, met inbegrip van de code van deontologie.

Met betrekking tot laatst genoemde opdracht kan de Raad bemiddelen tussen de klager en de betrokken beoefenaar of tussen beoefenaars onderling, een tuchtrechtelijke sanctie opleggen, de bevoegde overheid kennis geven van elke onwettige beroepsuitoefening, vaststellen of de overeenkomsten die worden afgesloten tussen beoefenaars onderling of tussen een beoefenaar en derden overeenstemmen met de regelen van deontologie, gevolg geven aan door gerechten voorgelegde geschillen inzake honoraria, het in laatste aanleg beslissen over geschillen inzake honoraria die gezamenlijk door alle betrokkenen aan de Raad zijn voorgelegd en een repertorium bijhouden van verleendeadviezen.

Artikel 13

Dit artikel bepaalt de minimale samenstelling van elke raad, zoals deze op een meer concrete wijze zal kunnen worden ingevuld door specifieke wetgevingen.

Elke raad zal bestaan uit een meerderheid rechtstreeks verkozen beoefenaars van de betrokken categorie, evenals twee juristen met een ervaring en deskundigheid in het gezondheidsrecht en het contractenrecht.

Voor de uitoefening van de tuchtrechtelijke bevoegdheden zullen de hierboven bedoelde juristen worden vervangen door hetzij één magistrat, hetzij door één advocat die tenminste drie jaar ingeschreven is op het tableau van de Orde van advocaten.

De in het vorige lid bedoelde advocaten mogen gedurende de termijn van hun mandaat niet als raadsman optreden, noch in een Provinciale raad van dezelfde Orde, noch in de Raad van Beroep met betrekking tot beslissingen van een in artikel 11 bedoelde raad van dezelfde Orde. Deze regeling is ingegeven door het feit dat magistraten en advocaten meer vertrouwd zijn met rechtspraak en sanctierecht, doch in andere domeinen, zoals bijvoorbeeld het beoordelen van contracten, niet noodzakelijk een meerwaarde betekenen ten aanzien van juristen met een zekere deskundigheid terzake.

De voorzitter wordt door alle leden verkozen, onder de leden, vertegenwoordigers van de betrokken beroepscategorie.

Er wordt nog gespecifieerd dat de onverenigbaarheden, de regelen inzake verkiezing en inzake lidmaatschap gedurende maximaal twee opeenvolgende mandaten, die van toepassing zijn op de leden van de Hoge Raad, ook gelden voor de leden van in artikel 11 bedoelde Raden.

Daarenboven geldt nog de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van bedoelde raad met dat van de Hoge Raad, de Raad van Beroep en de Nationale Raad van de betrokken Orde.

De Koning kan voorzien in de vertegenwoordiging van de Duitstalige beoefenaars. De leden moeten tenminste gedurende drie jaar voorafgaand aan hun mandaat hun beroep uitgeoefend hebben.

Wat betreft de werkzaamheden, kunnen plaatsvervangende leden ingeschakeld worden indien dit nodig zou blijken. Het lid van de Nationale Raad kan tevens uitgenodigd worden om de vergaderingen met raadgevende stem bij te wonen.

In het geval een Orde tenminste drie Raden telt die in dezelfde taal vergaderen, worden twee leden van twee verschillende andere raden en die er de betrokken beroepscategorie vertegenwoordigen, door de Koning benoemd om de vergadering met raadgevende stem bij te wonen. De Raad kan slechts vergaderen wanneer tenminste één van beide bedoelde leden, of zijn plaatsvervanger, aanwezig is. Deze regeling is bedoeld om te aanzienlijke verschillen tussen de verschillende Raden te vermijden. De aanwezigheid van vertegenwoordigers van een andere provincie, regio of subcategorie zal desgevallend de ontwikkeling van afwijkende tendensen kunnen neutraliseren.

Artikel 14

§ 1. Dit artikel regelt in eerste instantie de samenstelling en de bevoegdheden van het Onderzoekscollege, die de Raad voor elke zaak waarvoor zij dit nodig acht in zijn schoot kan aanduiden. Dit onderzoekscollege is belast met het onderzoek van zaken die voor de Raad aanhangig worden gemaakt.

Door de Raden wordt ook een lid aangeduid die belast is met het bemiddelen in zaken die voor de Raad aanhangig worden gemaakt.

De samenstelling van een bureau, dat de werkzaamheden van de Raad regelt, wordt eveneens voorzien.

Artikel 15

Dit artikel bepaalt de tuchtrechtelijke procedure, met inbegrip van de aanduiding van een bemiddelaar en desgevallend de aanduiding van een onderzoekscollege.

Hoofdstuk III

De Nationale Raad van de Orden

Artikel 16

Dit artikel bepaalt de bevoegdheden van De Nationale Raad van de Orden.

Hiertoe behoort onder meer het vaststellen van de regelen van deontologie die van toepassing zijn op de beroepscategorie. Deze worden dan vervolgens ter bekrachtiging voorgelegd aan de Hoge Raad. De Nationale Raad brengt ook advies uit over de draagwijdte van de bedoelde regelen van deontologie, ambtshalve of aan elke belanghebbende die hierom verzoekt.

Artikel 17

§ 1. De Nationale Raad is samengesteld uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.

De beide afdelingen kunnen voor de uitoefening van hun bevoegdheden samen vergaderen en beslissen.

De plenaire vergaderingen, waarin beide afdelingen samen vergaderen, worden afwisselend voorgezeten door de voorzitter van elke van beide afdelingen.

Door deze bepaling wordt de regeling die is opgenomen in het koninklijk besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren, integraal bevestigd.

De tweede paragraaf van het artikel bepaalt de samenstelling van de Nationale Raad. Deze bestaat enerzijds voor de helft uit verkozen beroepsbeoefenaars van de betrokken categorie en anderzijds voor de andere helft uit leden van de beroepsgroep die zijn voorgedragen door de beheersorganen van de universiteiten of hogescholen, telkens een lid met respectievelijk een deskundigheid in ethische problemen en een ervaring in patiëntenrechten, evenals een magistraat die zetelt in het Hof van Cassatie, hof van beroep, arbeidshof of Raad van State.

Met deze samenstelling worden alle disciplines die een deskundigheid aanbrengen met het oog op het adequaat vaststellen van regelen van deontologie, samengevoegd.

Er wordt nog gespecifieerd dat de onverenigbaarheden, de regelen inzake verkiezing en inzake lidmaatschap gedurende maximaal twee opeenvolgende mandaten, die van toepassing zijn op de leden van de Hoge Raad, ook gelden voor de leden van de Nationale Raad. De voorzitter, evenals zijn plaatsvervangen, is een beroepsbeoefenaar, die al dan niet rechtstreeks is verkozen.

Titel IV

De Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep

Hoofdstuk I

De Raad van eerste aanleg

Artikel 18

Bij de Hoge Raad wordt een Raad van eerste aanleg opgericht die bestaat uit een Franstalige en een Nederlandstalige kamer en die bevoegd is voor het opleggen van de in het wetsvoorstel bedoelde tuchtrechtelijke maatregelen in het geval één of meerdere basisbeginselen of regelen van deontologie door een lid van een beroepscategorie waarvoor geen Orde is opgericht bij toepassing van deze wet, niet worden nageleefd.

De Raad van eerste aanleg heeft dezelfde samenstelling als de Provinciale of gelijkgestelde raden van de Orden, met dien verstande dat uitsluitend de beoefenaars van de betrokken beroepscategorie zetelen en een magistraat deze Raad voorzit.

Er wordt nog gespecifieerd dat de onverenigbaarheden, de regelen inzake verkiezing en inzake lidmaatschap gedurende maximaal twee opeenvolgende mandaten, die van toepassing zijn op de leden van de Hoge Raad, ook gelden voor de leden van de Raad van eerste aanleg.

Hoofdstuk II

De Raad van Beroep

Artikel 19

§ 1. Tegen eindbeslissingen van de Provinciale, Territoriale of gelijkgestelde raden en de Raden van Eerste aanleg, kan hoger beroep worden ingesteld door de betrokken beoefenaar.

Dit artikel preciseert welke andere personen nog hoger beroep kunnen instellen.

In het geval een eindbeslissing een gevolg is van een klacht, kan de klager zijn opmerkingen mededelen aan de verschillende personen die hoger beroep kunnen instellen, zoals hierboven vermeld.

Dit artikel omvat daarenboven nog regelen met betrekking tot de procedure voor de Raad van Beroep.

De Raad van beroep is samengesteld uit een nederlandstalige en een franstalige kamer.

§ 4. De kamers van de Raad van beroep zijn elk samengesteld uit vijf rechtstreeks verkozen beoefenaars van elke categorie, evenals twee juristen met respectievelijk een ervaring en deskundigheid in gezondheidsrecht en contractenrecht en drie magistraten, Raadsheer in een hof van beroep of een arbeidshof.

Van de leden, vertegenwoordigers van de beroepscategorie, zetelen slechts de vertegenwoordigers van de betrokken categorie, met uitzondering van de vertegenwoordiger van de provincie of de territoriale entiteit waar de betrokkene op de lijst is ingeschreven evenals diens plaatsvervanger.

Er wordt nog gespecifieerd dat de onverenigbaarheden, de regelen inzake verkiezing en inzake lidmaatschap gedurende maximaal twee opeenvolgende mandaten, die van toepassing zijn op de leden van de Hoge Raad, ook gelden voor de leden van de Raad van Beroep.

Er worden eveneens regelen voorzien met betrekking tot de aanstelling en het statuut van de griffier, evenals de samenstelling en werking van het Bureau.

Titel V

Gemeenschappelijke bepalingen voor de in artikel 11 bedoelde Raden van de Orden en voor de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep

Artikel 20

Dit artikel bepaalt onder meer de mogelijkheid in hoofde van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

De openbaarheid van de zittingen wordt eveneens geregeld. In beginsel is de openbaarheid een recht in hoofde van de betrokken beroepsbeoefenaar, tenzij de betrokken beoefenaar zich hiertegen uitdrukkelijk verzet of wanneer de organen afzien van de openbaarheid in het belang van de openbare orde, de goede zeden, de belangen van minderjarigen, of indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene of van derden het vereist of wanneer de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden.

Een ander belangrijk aspect is het instellen van een regeling inzake de mededeling van de tuchtrechtelijke beslissingen ingevolge een klacht. Met het oog op een maximale transparantie, worden de beslissingen in beginsel aan de klagende partij medegedeeld, voor zover deze de patiënt is of een persoon die zijn rechten uitoefent bij toepassing van de artikelen 12, 13 of 14 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt. Dit zijn de door de patiënt aangeduide vertegenwoordiger, de ouders, een broer of een zus of één van de meerderjarige kinderen van de patiënt.

Anderzijds wordt voorzien dat noch de hierboven bedoelde beslissingen, noch de verslagen van de verklaringen van de betrokken beoefenaar voor het onderzoekscollege of de organen die krachtens dit voorstel bevoegd zijn voor het nemen van tuchtrechtelijke beslissingen, mogen worden aangewend in een burgerrechtelijk of strafrechtelijk geschil voor de hoven en de rechtbanken. Deze regeling is ingegeven door enerzijds het feit dat de organen die zijn voorzien in dit wetsvoorstel, geen opdracht hebben met betrekking tot toepassing van andere wettelijke regelingen, noch op het niveau van het onderzoek, noch op het niveau van de uitspraak; anderzijds wordt de beroepsbeoefenaar op deze wijze gevrijwaard tegen klachten die uitsluitend bedoeld zouden zijn als een fase voorafgaand aan een gerechtelijke procedure met het oog op bijvoorbeeld een vergoeding van schade. Aangezien tuchtrecht enerzijds en burgerlijk recht of strafrecht anderzijds geen verband houden met elkaar, is deze regeling logisch.

Ten slotte, bepaalt het artikel aan welke personen de eindbeslissingen worden overgemaakt met het oog op het instellen van hoger beroep.

Artikel 21

Dit artikel voorziet in een verstekprocedure.

Artikel 22

Dit artikel omvat een bevoegdheidsdelegatie aan de Koning, en dit met betrekking tot de procedures voor de in artikel 11 bedoelde Raden, de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep.

De Koning zal ook onder meer de voorwaarden bepalen inzake verkiesbaarheid van de werkende en plaatsvervangende leden van bedoelde organen, evenals de verkiezingsprocedure.

Wraking van de voorzitter en de leden van de organen is mogelijk op basis van artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 23

Dit artikel omvat regelen inzake de cassatie-procedure.

Titel VI

Algemene bepalingen

Artikel 24

Dit artikel benadrukt de onverenigbaarheid van lidmaatschap in meerdere organen van de Orde.

Artikel 25

De totale duurtijd waarbij een persoon, als effectief of als plaatsvervangend lid, een mandaat mag bekleden in de organen van de Orde bedraagt 18 jaar.

Op het ogenblik van de kandidaatstelling moet men actief werkzaam zijn in een beroep van de betrokken beroepsgroep, waardoor de nauwe betrokkenheid van de kandidaat met de praktijk van de beroepsgroep gegarandeerd is.

Artikel 26

Dit artikel omvat regelen inzake het beroepsgeheim.

Titel VII

Sancties

Artikel 27

§ 1. De disciplinaire sancties die, in tegenstelling tot op heden tegenover de artsen en apothekers, door de bevoegde organen zullen kunnen worden uitgesproken, zijn de volgende :

1º de waarschuwing;

2º de berisping;

3º de schorsing van het recht het gezondheidsberoep uit te oefenen gedurende maximaal twee jaar;

4º de schrapping van de lijst van de Orde met definitieve vervallenverklaring zijn beroepsactiviteit uit te oefenen.

Het artikel voorziet met betrekking tot de sancties bedoeld onder 3º en 4º hierboven, in de mogelijkheid tot uitstel of opschorting.

Daarenboven kunnen ook alternatieve straffen worden opgelegd.

Het artikel voorziet ook het principe dat voorlopige maatregelen kunnen worden genomen wanneer de beoefenaar binnen de uitoefening van zijn beroep feiten heeft gepleegd of fouten heeft begaan die van die aard zijn dat zijn verder optreden een risico betekent en deze feiten tenminste een schorsing rechtvaardigen.

Artikel 28

Dit artikel voorziet een regeling inzake uitwissing en eerherstel.

Het artikel voorziet ook een rechtsgrond die toelaat om bij koninklijk besluit te bepalen aan welke instanties de eindbeslissingen van de in deze wet bedoelde raden moeten worden medegedeeld met het oog op de uitvoering.

Artikel 29

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid tot opheffing van de schrapping na een termijn van drie jaar, en dit ingevolge een beslissing van de Raad van Beroep.

Artikel 30

Dit artikel specifieert dat de strafrechtelijke sancties, voorzien in artikel 38, § 1, 1º, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, van toepassing zijn op de verstrekker die tijdens de duur van de schorsing of na de vervallenverklaring, het beroep nog uitoefent.

Hetzelfde geldt ten aanzien van de personen die gewoonlijk handelingen stellen die behoren tot de uitoefening van een gezondheidszorgberoep waarvoor in uitvoering van deze wet een Orde is ingesteld en zonder ingeschreven te zijn op een lijst van deze Orde.

Titel VIII

Slotbepalingen

Artikel 31

Dit artikel voorziet dat de Koning de datum van inwerkingtreding van de wet bepaalt, en dit voor elk van de categorieën van beroepsbeoefenaars zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º.

Het spreekt vanzelf dat ten aanzien van de artsen en de apothekers, de nieuwe wet slechts in werking kan treden op de data waarop de koninklijke besluiten nr. 79 en 80 van 10 november 1967, zullen worden aangepast aan de bepalingen uit dit wetsvoorstel of vervangen door een nieuwe wettelijke regeling

Dit belet uiteraard niet dat er voor de hangende geschillen nog een overgangsregeling zou worden voorzien.

Patrik VANKRUNKELSVEN
Annemie VAN de CASTEELE.

WETSVOORSTEL


Titel I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet, met uitzondering van de artikelen 8 tot 19 die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Titel II

Hoge Raad voor Deontologie van de Gezondheidszorgberoepen

Art. 2

Een Hoge Raad voor Deontologie van gezondheidszorgberoepen wordt ingesteld, hierna « Hoge Raad » genoemd.

De Hoge Raad geniet de rechtspersoonlijkheid van publiek recht.

Zowel in rechte als voor het aangaan van verbintenissen, wordt de Hoge Raad vertegenwoordigd door zijn voorzitter en, bij afwezigheid, door zijn plaatsvervanger.

Art. 3

§ 1. De Hoge Raad heeft de volgende opdrachten :

1º het vaststellen van de grondbeginselen van deontologie die gemeenschappelijk zijn voor het geheel van de beroepsbeoefenaars of meerdere categorieën ervan;

2º het verlenen van advies aan de Minister tot wiens bevoegdheid de volksgezondheid behoort, hierna « de minister » genoemd, tot het verlenen van bindende kracht aan de ontwerpen van regelen van deontologie, zoals voorgesteld door de Nationale Raad van de Orden en welke betrekking hebben op :

a) de regelen die specifiek van toepassing zijn voor de betrokken categorie van beoefenaars;

b) de regelen die de betrekkingen tussen de beoefenaars van eenzelfde categorie regelen.

3º Het vaststellen van regelen van deontologie, zoals bedoeld in 2º, voor categorieën van beoefenaars waarvoor geen Orde wordt opgericht bij toepassing van deze wet.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt, naar gelang de betrokken categorie van beroepsbeoefenaars, advies ingewonnen bij het bevoegde orgaan zoals bedoeld in artikel 21ter, 21decies, 28 of 50, § 2, van het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de uitoefening van de gezondheidsberoepen of in artikel 3, 1º, van het koninklijk besluit van 10 november 1996 tot vaststelling van de erkenningsmodaliteiten van de beoefenaars van de tandheelkunde, houders van een bijzondere beroepstitel.

4º het verlenen van adviezen over de grondbeginselen bedoeld in 1º, en over de regelen bedoeld in 3º, op verzoek van een orgaan zoals bedoeld in deze wet, een lid van de federale regering of van de regeringen van de gemeenschappen of gewesten, of van de voorzitters van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat, of van de Parlementen van de gemeenschappen of gewesten of ambtshalve.

§ 2. De Hoge Raad kan slechts aan de Minister een advies verlenen tot weigering van de bekrachtiging van de voorstellen van de Nationale Raden van de Orden, zoals bedoeld in § 1, 2º voor zover deze strijdig zijn met de in § 1, 1º, bedoelde grondbeginselen.

§ 3. De in § 1, 1º, 2º en 3º bedoelde grondbeginselen en regelen van deontologie hebben slechts bindende kracht nadat deze bekrachtigd zijn door de Koning.

Deze grondbeginselen en regelen zijn van rechtswege bekrachtigd indien de Koning de bekrachtiging ervan niet geheel of gedeeltelijk geweigerd heeft binnen de zes maanden nadat deze werden medegedeeld aan de Minister.

Voor de bekrachtiging van de ontwerpen van regelen van deontologie, bedoeld in § 1, 2º, begint de in het vorige lid bedoelde termijn te lopen vanaf het tijdsstip waarop zowel de ontwerpen van regelen van deontologie als het advies van de Hoge Raad zijn medegedeeld aan de Minister.

§ 4. De in § 1, 1º bedoelde grondbeginselen evenals de in § 1, 2º bedoelde regelen, vormen samen, na hun bekrachtiging door de Minister, de deontologische code van de betrokken beroepscategorie.

De deontologische code strekt er onder meer toe bij te dragen tot een kwalitatief hoogstaande en een sociaal aanvaardbare beroepsuitoefening in het belang van de patiënt en hierbij rekening houdend met de middelen die door de gemeenschap ter beschikking zijn gesteld van de gezondheidszorg.

De in het eerste lid bedoelde code betreft tenminste de volgende thema's :

— de algemene deontologische rechten en verplichtingen van de beoefenaars van een gezondheidszorgberoep, met inbegrip van het beroepsgeheim;

— de algemene rechten en verplichtingen ten aanzien van de patiënt;

— de relatie tussen de beoefenaar en de samenleving, met inbegrip van de verzorgingsinstellingen en de verzekeringsinstellingen;

— de relatie tussen de beoefenaars onderling, met inbegrip van overleg en het doorgeven van informatie en bescheiden;

— de uitoefening van de beroepen, met inbegrip van de continuïteit van de verzorging, de inrichting en werking van de wachtdiensten.

Art. 4

§ 1. De Hoge Raad bestaat uit :

1º een tweetalige voorzitter, benoemd onder de leden van de Raad van State, het Hof van Cassatie of het Arbitragehof;

2º acht artsen, waaronder vier huisartsen en vier geneesheren-specialisten;

3º twee apothekers;

4º twee beoefenaars van de tandheelkunde;

5º twee beoefenaars van de kinesitherapie

6º twee beoefenaars van een paramedisch beroep;

7º zes beoefenaars die verpleegkundige of zorgkundige zijn, waaronder elk van deze beide beroepen vertegenwoordigd is door tenminste één persoon;

8º twee vroedvrouwen;

9º acht specialisten in de deontologische problemen, op een dubbeltal voorgedragen door de Vlaamse Interuniversitaire Raad of door de « Conseil interuniversitaire de la Communauté française », waarvan maximum de helft beoefenaars van gezondheidsberoepen mogen zijn;

10º twee leden met een ervaring en deskundigheid inzake de patiëntenrechten, in de hoedanigheid van beoefenaar van een ombudsfunctie bedoeld in de artikelen 11 of 16, § 3 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

§ 2. De voorzitters van de beide afdelingen van de Nationale Raad van de Orden, zoals bedoeld in Titel III, wonen de vergaderingen van de Hoge Raad bij met raadgevende stem.

§ 3. Elk effectief lid heeft een plaatsvervanger die behoort tot dezelfde categorie bedoeld in § 1, eerste lid, en die slechts zetelt in het geval het effectieve lid afwezig is.

De plaatsvervanger van de voorzitter is tweetalig, doch behoort tot een andere taalrol dan de voorzitter en wordt op dezelfde wijze benoemd. De plaatsvervanger van de voorzitter woont de vergaderingen met raadgevende stem bij en heeft slechts stemrecht wanneer hij bij afwezigheid van de voorzitter, het voorzitterschap effectief waarneemt.

Elk jaar na de inwerkingtreding van hun benoeming, wisselen het effectieve en het plaatsvervangende voorzitterschap.

§ 4. De Hoge Raad telt, per categorie bedoeld in § 1, een gelijk aantal Nederlandstalige en Franstalige leden.

De Hoge Raad bestaat uit twee afdelingen respectievelijk een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.

In het geval een afdeling afzonderlijk vergadert, zoals bedoeld in het vierde lid, wordt deze voorgezeten door de voorzitter van de Hoge Raad of door zijn plaatsvervanger naargelang de taalrol waartoe deze behoren.

Beide afdelingen vergaderen samen voor de uitoefening van de in artikel 3, § 1, bedoelde bevoegdheden, met uitzondering van het geval waarin bij toepassing van artikel 3, § 1, 4º, een lid van de regering van een gemeenschap of gewest, of een voorzitter van een Parlement van een gemeenschap of gewest, binnen het kader van de bevoegdheden van hun gemeenschap of gewest, om een advies verzoeken.

Elk ontwerp van advies, goedgekeurd door een afdeling zoals bedoeld in het vorige lid, wordt medegedeeld aan de voorzitter en de leden van de andere afdeling.

In het geval een meerderheid van twee derden van de leden van de andere afdeling zich binnen een termijn van twee maanden na de mededeling ervan verzetten tegen het bedoelde ontwerp van advies, wordt dit voorgelegd aan de Hoge Raad, samengesteld uit de beide afdelingen, die in dat geval het advies uitbrengt.

§ 5. De voorzitter en de leden bedoeld in § 1, eerste lid, mogen noch enige leidende functie bekleden, noch lid zijn van een orgaan van een vereniging tot verdediging van de belangen van een categorie van beroepsbeoefenaars.

De in het eerste lid bedoelde leden mogen evenmin lid zijn van een Provinciale Geneeskundige Commissie of van de Commissie van Beroep.

De leden bedoeld in § 1, mogen noch beroepsmatig enige band hebben met een ziekenfonds of landsbond van ziekenfondsen, noch lid zijn van een orgaan of de directie van een verzorgingsinstelling.

De leden bedoeld in §1, mogen geen functie bekleden in het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering, noch in de hoedanigheid van voorzitter, ondervoorzitter of lid van een orgaan, noch als personeelslid.

§ 6. De effectieve en plaatsvervangende voorzitter, evenals de in § 1, eerste lid, 9º en 10º bedoelde werkende en plaatsvervangende leden worden door de Koning benoemd voor een termijn van zes jaar.

De in § 1, eerste lid, 2º tot 8º bedoelde leden worden verkozen door de beoefenaars van hun categorie.

De Koning bepaalt de voorwaarden en regelen voor de toepassing van deze paragraaf, met inbegrip van de verkiezingsprocedure. Hij kan hierbij een overgangsregeling bepalen in afwachting van het opstellen van een kadaster.

§ 7. Een werkend of plaatsvervangend lid kan maximaal twee opeenvolgende perioden van zes jaar in de Hoge Raad zetelen.

§ 8. De Hoge Raad kan slechts geldig beraadslagen wanneer tegelijkertijd :

1º tenminste de helft van enerzijds de leden bedoeld in § 1, eerste lid, 2º tot 8º, en anderzijds van de leden bedoeld in § 2, 9º en 10º, aanwezig zijn;

2º van alle leden bedoeld in § 1, eerste lid, 2º tot 10º, van de beide taalgroepen tenminste de helft aanwezig is.

Het bureau, dat wordt voorgezeten door de voorzitter van de Hoge Raad, respectievelijk zijn plaatsvervanger, is samengesteld overeenkomstig door de Koning te bepalen regelen en organiseert de werkzaamheden van de Hoge Raad.

De overige werkingsregelen van de Hoge Raad, evenals de termijnen waarbinnen de gevraagde adviezen moeten worden verstrekt, worden door de Koning vastgesteld.

De Hoge Raad wordt bijgestaan door een tweetalige griffier, doctor of licentiaat in de rechten, benoemd door de Koning. Zijn mandaat van zes jaar is hernieuwbaar. De Koning kan ook een tweetalige adjunct-griffier benoemen. De Koning stelt de rechtspositie van de griffier en zijn adjunct vast na advies van de Hoge Raad en stelt de voorwaarden tot benoeming en de regelen met betrekking tot hun bezoldiging vast.

§ 9. De leden bedoeld in § 1, 2º tot 8º, moeten tenminste gedurende vijf jaar voorafgaand aan hun mandaat hun beroep hebben uitgeoefend.

Art. 5

De beslissingen van de Hoge Raad worden genomen bij gewone meerderheid van de aanwezige leden, met uitzondering van de beslissingen bedoeld in artikel 3, § 1, 1º, 2º, en 3º, die worden genomen met een meerderheid van twee derden van de aanwezige leden.

Art. 6

De Hoge Raad maakt zijn huishoudelijk reglement op, dat vervolgens door de Koning wordt bekrachtigd.

Art. 7

De Hoge Raad wordt gefinancierd door een jaarlijkse dotatie ingeschreven in de begroting van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

Titel III

De Orden van gezondheidszorgberoepen

Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Art. 8

§ 1. Voor ieder van de beroepscategorieën, bedoeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 2º tot 8º, kan door de wet een Orde worden opgericht, hierna « de Orden » genoemd.

De Orden genieten publiekrechtelijke rechtspersoonlijkheid.

De organen van de Orden zijn :

1º de Nationale Raad, bestaande uit twee afdelingen;

2º meerdere Provinciale of Territoriale raden, waarvan een gelijk aantal in het Vlaams Gewest en in het Waals Gewest.

Voor specifieke sub-categorieën van beoefenaars kan een raad worden ingesteld die voor de toepassing van deze wet wordt gelijkgesteld met een Provinciale of Territoriale raad zoals bedoeld in 2º van het vorige lid.

Zowel in rechte als voor het aangaan van verbintenissen, worden de Orden vertegenwoordigd door voorzitters van de beide afdelingen van hun Nationale Raad, of bij afwezigheid door hun plaatsvervangers, die gezamenlijk optreden, en mits zij hiervoor een mandaat hebben verkregen van de beide afdelingen van de Nationale raad.

§ 2. Onverminderd de bepalingen van artikel 9, tweede lid, gelden de wettelijke bepalingen op het gebruik der talen in bestuurszaken voor de administratieve handelingen van de Orde.

De Koning regelt het gebruik van de talen bij de rechtspleging op grond van de bepalingen van de hoofdstukken I, II en IV, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken voor de gevallen waarin de organen tuchtrechtelijke sanctie uitspreken.

§ 3. De vergoeding van de Voorzitter en de leden van de organen van de Orde en hun plaatsvervangers wordt bepaald door de Koning na overleg met de Nationale Raad. De vergoeding van de Voorzitters en de leden die de hoedanigheid hebben van magistraat, wordt bepaald door de Minister die de Justitie onder zijn bevoegdheid heeft.

Art. 9

De Orden omvatten alle houders van het wettelijk of van het gelijkgesteld buitenlands wettelijk erkend diploma van de bedoelde categorie die in België woonachtig en ingeschreven zijn op de lijst van de provincie of territoriale omschrijving zoals bedoeld in dit hoofdstuk waar zij hun voornaamste beroepsactiviteit hebben of op de nederlandstalige of franstalige lijst van hun in artikel 8, § 1, vierde lid, bedoelde specifieke subcategorie.

Onverminderd andersluidende bepalingen in een wettelijke regeling die de Orde van een specifieke categorie bedoeld in artikel 3, § 1, betreft, worden uitsluitend de beoefenaars die hun voornaamste beroepsactiviteit hebben in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, overeenkomstig hun keuze ingeschreven op de lijst van de Provincie Vlaams-Brabant of Waals-Brabant, hetzij een Franstalige of Nederlandstalige lijst.

Art. 10

De Orden mogen in eigendom uitsluitend deze onroerende goederen bezitten die voor hun werking noodzakelijk zijn.

Beschikkingen onder de levenden of bij testament ten voordele van de Orden behoeven machtiging door de Koning.

Teneinde de Orden in staat te stellen hun opdracht te vervullen, kan een jaarlijkse bijdrage gevraagd worden van de personen die op de lijst van de Orde zijn ingeschreven. Deze bijdrage wordt vastgesteld door de Nationale Raad en is dienvolgens door deze personen verschuldigd.

Hoofdstuk II

De Provinciale, Territoriale of gelijkgestelde Raden van de Orden

Art. 11

De Provinciale en Territoriale Raden zetelen in de hoofdplaats van hun provincie of in hun territoriale omschrijving.

In afwijking tot het eerste lid, kunnen de Provinciale Raden van Vlaams- en Waals-Brabant en de gelijkgestelde Raden in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad zetelen.

Art. 12

De in artikel 11 bedoelde raden, hierna in dit hoofdstuk « de Raden » genoemd, hebben als opdracht :

1º het opmaken van de lijst van hun Orde. Indien de aanvrager een onderdaan is van een andere lidstaat van de Europese Unie of een derde land dat geen lidstaat is, wint de Raad bij de betrokken overheid van het land van oorsprong of herkomst dezelfde inlichtingen in als die welke gevraagd worden van de Belgische kandidaten.

Wanneer de daartoe bevoegde geneeskundige commissie of de geneeskundige beroepscommissie bepaald bij artikel 37, § 4 van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen heeft beslist en aan de Orde heeft laten weten dat een beoefenaar de vereiste voorwaarden voor de uitoefening van het gezondheidszorgberoep niet meer vervult, of om reden van lichamelijke of geestelijke onvolwaardigheid op een beperkte uitoefening van het gezondheidszorgberoep is aangewezen, laat de betrokken Raad in het eerste geval de naam van de beoefenaar uit de lijst weg en in het tweede geval maakt hij het behoud ervan afhankelijk van het nakomen van de opgelegde beperking.

De naam van de beoefenaar wordt ook uit de lijst weggelaten wanneer hij daarom verzoekt.

De beslissing waarbij een inschrijving op de lijst wordt geweigerd of uitgesteld, of waarbij onder beperkende voorwaarden de naam van de beoefenaar op de lijst wordt behouden, moet met redenen omkleed zijn.

De beslissing tot weigering van inschrijving kan slechts worden genomen in geval van een ernstig feit dat aanleiding kan geven tot schorsing of een zware fout die het vertrouwen van de bevolking in het gedrang brengt.

De beslissing tot weigering of tot uitstel, kan niet worden genomen tenzij de betrokken beoefenaar ten minste 30 dagen vooraf bij aangetekende brief is uitgenodigd om te worden gehoord op de vergadering van de Raad, tijdens welke zijn zaak zal worden onderzocht.

Het uitstel tot inschrijving op de lijst mag maximaal een jaar duren;

Niemand mag tegelijkertijd ingeschreven zijn op de lijst van meer dan één Raad.

2º te waken over het naleven van de deontologie van de betrokken categorie van gezondheidszorgberoepen, met inbegrip van de code, zoals bedoeld in Titel II.

Te dien einde worden de Raden ermee belast :

a) uit preventieve overwegingen, op eigen initiatief of op verzoek van een lid, advies te verlenen over alle aangelegenheden van deontologie. De Raad maakt de vraag om advies over aan de Nationale Raad van de betrokken Orde en aan Hoge Raad indien deze betrekking heeft op de grondbeginselen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1º;

Alvorens aan de leden enig advies te verlenen, maakt de Raad het ontwerp van advies over aan de Hoge Raad en de Nationale Raad van de betrokken Orde. Het advies mag worden verleend voor zover de Voorzitter van tenminste één van de beide bedoelde raden niet binnen de maand na de ontvangst van het ontwerp aan de Raad hebben medegedeeld dat zij de aangelegenheid aan hun raad zullen voorleggen op grond van de bevoegdheden van deze organen.

De Raden mogen eveneens ambtshalve advies vragen aan de Nationale Raad en aan de Hoge Raad;

b) op verzoek van elke belanghebbende te bemiddelen tussen beoefenaars van dezelfde categorie onderling en tussen beoefenaars enerzijds en derden, waaronder patiënten, instellingen of verenigingen, anderzijds, teneinde geschillen inzake deontologie op te lossen;

c) ambtshalve, ingevolge een klacht door een belanghebbende of na melding door de Procureur des Konings na een in kracht van gewijsde gegane gerechtelijke uitspraak of na melding door een andere bevoegde instantie, kennis te nemen van elke zaak en deze hetzij zonder gevolg te rangschikken hetzij een tuchtrechtelijke sanctie op te leggen zoals bedoeld in deze wet;

d) de bevoegde overheden kennis te geven van de daden van onwettige uitoefening van het gezondheidszorgberoep waarvan zij kennis hebben;

e) vast te stellen of de overeenkomsten die de beoefenaars met betrekking tot de uitoefening van hun beroep onder elkaar of met derden afsluiten, verenigbaar zijn met de regelen van deontologie. De Koning kan nadere regelen bepalen met betrekking tot deze bevoegdheid;

f) gevolg te geven aan elk verzoek om advies vanwege de hoven en rechtbanken omtrent betwistingen betreffende honoraria;

g) op gezamenlijk verzoek van de belanghebbenden in laatste aanleg te beslissen over alle geschillen betreffende de door de beoefenaar aan zijn cliënt gevraagde honoraria, behoudens bedingen tot toekenning van bevoegdheid die neergelegd zijn in overeenkomsten of verbintenissen gesloten inzake de verzekering geneeskundige verzorging en uitkeringen.

h) om een repertorium bij te houden met al de door de Raad gegeven adviezen, dat voor de op de lijst opgenomen beoefenaars toegankelijk is.

Voor de uitoefening van zijn bevoegdheid bedoeld in c), van het vorige lid, heeft de Raad gezag en rechtsmacht over de beoefenaars die zijn ingeschreven op een lijst van een Orde en over een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of een derde land niet-lidstaat met een gelijkgesteld diploma, die in een ander land als arts gevestigd is en die een dienstverrichting uitoefent in het ambtsgebied van deze Raad.

Art. 13

§ 1. Elke Raad is tenminste samengesteld uit de volgende categorieën van leden :

a) een meerderheid rechtstreeks verkozen beoefenaars van de betrokken categorie, zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º;

b) tenminste twee juristen waarvan één met een ervaring en deskundigheid in het gezondheidsrecht en één met en een ervaring en deskundigheid in het contractenrecht;

Voor de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 12, 2º, c) en d), worden in het vorige lid bedoelde juristen vervangen door hetzij één enkele magistraat, hetzij door één enkele advocaat die tenminste drie jaar ingeschreven is op het tableau zoals bedoeld in Boek III van het Gerechtelijk Wetboek.

De in het vorige lid bedoelde advocaten mogen gedurende de termijn van hun mandaat niet als raadsman optreden, noch in een Provinciale raad van dezelfde Orde, noch in de Raad van Beroep met betrekking tot beslissingen van een Provinciale raad van dezelfde Orde.

De voorzitter wordt, door de leden van de Raad verkozen, onder deze bedoeld in het eerste lid, a), overeenkomstig de door de Koning bepaalde regelen.

De Koning benoemt de leden, bedoeld in het eerste lid, b), en het tweede lid en hun plaatsvervanger voor een termijn van zes jaar, waarbij Hij de in het tweede lid bedoelde leden en plaatsvervangers benoemt op gezamenlijke voordracht door de ministers die de Volksgezondheid en Justitie in hun bevoegdheid hebben.

De bepalingen van artikel 4, §§ 5, 6 en 7 zijn van overeenkomstige toepassing op de Raad.

De leden van de Raad mogen noch lid zijn van de Hoge Raad, noch van de Raad van Beroep, noch van de Nationale Raad van de betrokken Orde.

De Koning kan regelen bepalen om in de vertegenwoordiging van de Duitstalige beoefenaars te voorzien. Te dien einde kan Hij een afzonderlijk kiesdistrict oprichten.

De in het eerste lid, a) bedoelde leden moeten tenminste gedurende drie jaar voorafgaand aan hun mandaat hun beroep hebben uitgeoefend.

Indien de werkzaamheden van de betrokken Raad het vereisen, kunnen de plaatsvervangende leden door de Voorzitter ingeschakeld worden bij de behandeling van een zaak.

Een verkozen lid van dezelfde territoriale omschijving of hetzelfde materiële bevoegheidsdomein van de Nationale Raad, kan uitgenodigd worden om de vergadering van de Raad met raadgevende stem bij te wonen.

§ 2. In het geval een Orde tenminste drie Raden telt die in dezelfde taal vergaderen, worden twee leden, bedoeld in § 1, eerste lid, a) van twee verschillende andere raden, door de Koning benoemd om de vergadering met raadgevende stem bij te wonen

De in het eerste lid bedoelde leden, evenals hun plaatsvervangers worden, op voorstel van de Provinciale Raden waartoe zij behoren, door de Koning benoemd voor een termijn van twee jaar die niet kan worden verlengd.

De Raad kan slechts vergaderen wanneer tenminste één van beide bedoelde leden, of zijn plaatsvervanger, aanwezig is.

Art. 14

§ 1. De Raad kan voor elke zaak waarvoor zij dit nodig acht, een onderzoekscollege aanduiden, dat belast is met het onderzoek van zaken die voor de Raad aanhangig worden gemaakt.

Dit onderzoekscollege wordt samengesteld uit twee leden, waarvan tenminste één bedoeld in artikel 13, eerste lid, a) van de Raad, en die met betrekking tot dezelfde zaak bij de beslissing niet deelnemen aan de stemming.

Het onderzoekscollege wordt in elke zaak gehoord.

Indien deze dit nodig acht, kan de Raad door het onderzoekscollege nieuwe onderzoeksdaden laten stellen.

§ 2. Door de bedoelde Raden wordt een lid aangeduid die belast is met het bemiddelen in zaken die voor de Raad aanhangig worden gemaakt.

§ 3. De leden van het onderzoekscollege en de bemiddelaar mogen hun voornaamste activiteit niet in eenzelfde praktijk of gezondheidszorgvoorziening hebben als deze van de betrokken beoefenaar of mogelijke tegenstrijdige belangen hebben met deze laatste.

§ 4. Alle leden van het in § 1 bedoelde college en de in § 2 bedoelde bemiddelaar hebben een plaatsvervanger die behoort tot dezelfde categorie.

Per aanhangige zaak kan het lidmaatschap van het onderzoekscollege en de opdracht als bemiddelaar niet worden gecumuleerd.

§ 5. Overeenkomstig door de Koning te bepalen regelen, wordt een bureau samengesteld, dat de werkzaamheden van de Raad regelt.

Art. 15

De Raad die overeenstemt met de lijst waarop de beoefenaar is ingeschreven, is bevoegd.

De voorzitter stelt de zaak op de agenda van de Raad, die een bemiddelaar aanduidt, tenzij de Raad van oordeel is dat de zaak onverwijld naar een onderzoekscollege moet worden verwezen of moet worden beoordeeld zoals bedoeld in artikel 12, 2º, c).

De bemiddelaar nodigt de klager(s) en de betrokken beoefenaar(s) uit en stelt vervolgens bij proces-verbaal het resultaat van de bemiddeling vast.

In het geval de bemiddeling niet is geslaagd, beslist de Raad hetzij overeenkomstig artikel 12, 2º, c), hetzij door de zaak naar een onderzoekscollege te verwijzen.

Het onderzoekscollege hoort de klager en de betrokken beoefenaar(s) en brengt vervolgens verslag uit aan de Raad die de in artikel 12, 2º, c), bedoelde beslissing neemt.

De eindbeslissing van de Raad wordt overgemaakt aan de betrokken beoefenaar(s), onverminderd de toepassing van artikel 20.

Hoofdstuk III

De Nationale Raad van de Orden

Art. 16

De Nationale Raad heeft als opdracht :

1º het vaststellen en ter bekrachtiging voorleggen van de in artikel 3, § 1, 2º bedoelde regelen van deontologie. Deze regelen moeten tenminste door drie vijfden van de leden waaronder eveneens de Voorzitter, worden goedgekeurd;

2º het bijhouden van een repertorium van de door de in artikel 11 bedoelde Raden, en de Raad van Beroep genomen definitieve tuchtrechtelijke beslissingen, evenals het vaststellen van de regelen betreffende de toegang tot de geanonimiseerde beslissingen zoals vermeld in dit repertorium;

3º aan de in artikel 11 bedoelde Raden een model van reglement van inwendige orde voorstellen en na aanvaarding door deze, de betrokken reglementen goedkeuren en de bekrachtiging voorleggen aan de Ministers tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort.

4º aan de beoefenaars een attest afleveren waaruit blijkt dat aan de voorwaarden inzake de naleving van de algemene beginselen en de regels van deontologie voor de toegang tot het beroep is voldaan, wanneer deze beoefenaar zijn beroep wenst uit te oefenen in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een derde land, niet-lidstaat;

5º aan de betrokken overheden de conclusies mee te delen die hij trekt uit de beoordeling van ernstige en duidelijk omschreven feiten die gevolgen kunnen hebben voor de toegang tot of de uitoefening van het beroep en die ter kennis werden gebracht door een andere lidstaat van de Europese Unie of een derde land, niet-lidstaat, waar zich een Belgische beoefenaar of een beoefenaar afkomstig uit België, gaat vestigen;

6º het verlenen van advies omtrent de toepassing of de draagwijdte van de in 1º bedoelde regelen, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van de in artikel 11 bedoelde raad, hetzij op basis van een ontwerp-advies van deze raad.

De Nationale Raad maakt de vraag om advies over aan de Hoge Raad indien deze betrekking heeft op de grondbeginselen zoals bedoeld in artikel 3, § 1, 1º.

Alvorens enig advies te verlenen, maakt de Nationale Raad het ontwerp van advies over aan de Hoge Raad. Het advies mag worden verleend voor zover de Voorzitter van de Hoge Raad niet binnen de maand na de overmaking aan de Voorzitter van de Nationale Raad heeft medegedeeld dat hij de aangelegenheid aan de Hoge Raad zal voorleggen op de grond van de bevoegdheden van dat orgaan.

De Nationale Raad mag eveneens ambtshalve advies vragen aan de Hoge Raad.

7º binnen zes maanden na het verstrijken van elk kalenderjaar een jaarverslag te publiceren, waarin de werkzaamheden van de in artikel 11 bedoelde Raden, en de Nationale Raad worden omschreven en alle maatregelen te nemen met het oog op een financiële transparantie van alle organen van de Orde;

8º het bedrag van de jaarlijkse bijdrage ten laste van de ingeschreven beoefenaars vast te stellen, teneinde de kosten van de activiteiten van de Orde te dekken;

9º alle nodige uitvoeringsmaatregelen te nemen om de doelstellingen van de Orde te verwezenlijken;

10º het bekendmaken ten aanzien van de leden van de Orde, van de regelen van deontologie, bedoeld in artikel 3, § 1, 2º, die op deze leden van toepassing zijn.

In het jaarverslag bedoeld in 7º, worden de jaarrekeningen vermeld en wordt ondermeer, per in artikel 11 bedoelde Raad op globale en anonieme wijze vermeld welk gevolg wordt gegeven aan de klachten, zowel door de in artikel 11 bedoelde Raden als door de Raad van Beroep.

Het in het vorig lid bedoelde jaarverslag vermeldt eveneens op globale wijze in welke gevallen er werd afgeweken van de openbare zitting.

Art. 17

§ 1. De Nationale Raad is samengesteld uit een Nederlandstalige en een Franstalige afdeling.

Beide afdelingen kunnen samen beraadslagen en beslissen, met inbegrip voor de uitoefening van hun bevoegdheden, zoals omschreven in deze wet.

De plenaire vergaderingen, waarin beide afdelingen samen vergaderen, worden jaarlijks afwisselend voorgezeten door de voorzitter van elke van beide afdelingen.

§ 2. Elke afdeling telt tenminste :

a) rechtstreeks verkozen beoefenaars van de betrokken categorie, ten belope van de helft van de in a) tot en met d) bedoelde leden;

b) één of meerdere leden van de beroepsgroep die zijn voorgedragen uit een dubbeltal door de beheersorganen van de universiteiten of hogescholen;

c) een lid met een deskundigheid in de ethische problemen, in een dubbeltal aangewezen door de universiteiten;

d) een lid met een ervaring inzake wetgeving betreffende de patiëntenrechten, zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 10º;

e) een magistraat die zetelt in een hof van beroep, een Arbeidshof, de Raad van State of het Hof van Cassatie.

De Koning benoemt de werkende leden, bedoeld in het tweede lid, b), c), d), en e) en hun plaatsvervangers voor een termijn van zes jaar.

De bepalingen van artikel 4, §§ 5, 6, 7 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de Nationale Raad.

§ 3. De Voorzitter en zijn plaatsvervanger woorden door de leden verkozen uit respectievelijk de leden en hun plaatsvervangers, zoals bedoeld in § 2, eerste lid, a) en b).

Titel IV

De Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep

Hoofdstuk I

De Raad van eerste aanleg

Art. 18

Bij de Hoge Raad wordt een Raad van eerste aanleg opgericht die bestaat uit een Franstalige en een Nederlandstalige kamer en die bevoegd is voor het opleggen van de tuchtrechtelijke sancties, bedoeld in artikel 20, § 1, aan categorieën van beoefenaars waarvoor geen Orde is opgericht bij toepassing van deze wet.

De Raad van eerste aanleg heeft een analoge samenstelling als de in artikel 11 bedoelde Raden, met dien verstande dat uitsluitend de beoefenaars van de betrokken categorie, zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º, zetelen en een magistraat deze Raad voorzit.

Artikel 13, § 1, laaste lid, is van overeenkomstige toepassing op de Raad van Eerste Aanleg.

De Koning bepaalt de nadere regelen met betrekking tot de samenstelling van de Raad van eerste aanleg.

De bepalingen van artikel 4, §§ 5, 6, 7 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de Raad van eerste aanleg.

De Raad van eerste aanleg is uitsluitend bevoegd voor het opleggen van tuchtrechtelijke sancties voor zover de betrokken beoefenaar de deontologie van de betrokken categorie of de grondbeginselen of regelen van deontologie, bedoeld in artikel 3, § 1, 1º en 3º, overtreedt.

De Koning bepaalt de lijst van artikelen van deze wet die van toepassing zijn op de Raad van eerste aanleg.

Hoofdstuk II

De Raad van Beroep

Art. 19

§ 1. Tegen eindbeslissingen van de in artikel 11 bedoelde Raad en van de Raad van eerste aanleg, kan hoger beroep worden ingesteld door de betrokken beoefenaar binnen een door de Koning te bepalen termijn.

De voorzitter van de bedoelde afdeling van de Nationale Raad van de betrokken Orde, de juristen of desgevallend de magistraten of advocaten, lid van de in artikel 11 bedoelde Raad die hierbij gezamenlijk optreden, of de voorzitter van de Raad van eerste aanleg, evenals de voorzitter van de Hoge Raad kunnen ieder eveneens hoger beroep instellen tegen de eindbeslissingen van de in artikel 11 bedoelde Raad en van de Raad van eerste aanleg.

In het geval een eindbeslissing een gevolg is van een klacht, kan de klager zijn opmerkingen mededelen aan de in het tweede lid bedoelde leden van de in artikel 11 bedoelde Raad of aan de voorzitter van de Raad van eerste aanleg.

Hoger beroep tegen voorbereidende beslissingen of onderzoeksbeslissingen, kan uitsluitend ingesteld worden samen met het hoger beroep tegen de eindbeslissing. Het hoger beroep schorst de tenuitvoerlegging.

§ 2. De Raad van Beroep, zoals bedoeld in § 3, neemt kennis van de zaak en belast een verslaggever-magistraat met het onderzoek. Hij wordt bijgestaan door een beoefenaar, lid van de Raad van Beroep. De verslaggever brengt verslag uit aan de Raad van Beroep. Op diens verzoek vervult hij alle bijkomende onderzoeksdaden. De verslaggever kan een lid van de in artikel 11 bedoelde Raad of van de Raad van eerste aanleg horen dat belast was met de zaak, evenals de partijen.

Alvorens over de zaak te beraadslagen kan de Raad van Beroep een lid, van de in artikel 11 bedoelde Raad of van de Raad van eerste aanleg, dat belast was met de zaak en de partijen horen.

De verslaggever-magistraat en de beoefenaar die hem heeft bijgestaan nemen geen deel aan de beraadslaging en de beslissing in de zaak.

De Raad van Beroep kan de sanctie enkel verzwaren met een twee derde meerderheid van de stemmen.

De beslissingen van de Raad van Beroep worden aan de betrokken beoefenaars medegedeeld, onverminderd de bepalingen van artikel 20.

§ 3. De Raad van Beroep wordt opgericht bij de Hoge Raad en heeft als opdracht :

1º kennis te nemen van en uitspraak te doen in hoger beroep over de beslissingen van de in artikel 11 bedoelde Raden.

2º in eerste en laatste aanleg kennis te nemen en uitspraak te doen in zaken die verkiezingsverrichtingen betwisten.

De Raad van beroep is samengesteld uit een Nederlandstalige en een Franstalige kamer.

§ 4. De kamers van de Raad van beroep zijn elk samengesteld uit :

a) vijf rechtstreeks verkozen beoefenaars van elke categorie;

b) twee juristen waarvan één met een ervaring en deskundigheid in het gezondheidsrecht en één met een ervaring en deskundigheid in het contractenrecht;

c) drie magistraten, Raadsheer in een hof van beroep of een arbeidshof.

Van de leden bedoeld in a) van het eerste lid, zetelen slechts de vertegenwoordigers van de betrokken categorie, met uitzondering van de vertegenwoordiger van de provincie of territoriale entiteit of categorie waarvan de betrokkene op de lijst is ingeschreven evenals diens plaatsvervanger.

De Koning benoemt de werkende leden, met uitzondering van deze bedoeld in het eerste lid, a), en hun plaatsvervangers voor een periode van zes jaar, waarbij Hij de leden en plaatsvervangers bedoeld in het eerste lid c), benoemt op gezamenlijke voordracht van de ministers die de Volksgezondheid en Justitie in hun bevoegdheid hebben.

De bepalingen van artikel 4, §§ 5, 6, 7 en 9 zijn van overeenkomstige toepassing op de Raad van Beroep.

§ 5. De Raad van Beroep wordt bijgestaan door een tweetalige griffier, doctor of licentiaat in de rechten, benoemd door de Koning. Zijn mandaat van zes jaar is hernieuwbaar. De Koning kan ook een tweetalige adjunct- griffier benoemen. De Koning stelt de rechtspositie van de griffier en zijn adjunct vast na advies van de Hoge Raad en stelt de voorwaarden tot benoeming en de regelen met betrekking tot hun bezoldiging vast.

§ 6. Het bureau, dat wordt voorgezeten door de voorzitter, respectievelijk de Ondervoorzitter van de Raad van Beroep, en is samengesteld overeenkomstig door de Koning te bepalen regelen, organiseert de werkzaamheden van de Raad van Beroep.

§ 7. De Koning bepaalt de lijst van artikelen van deze wet die van toepassing zijn op de Raad van Beroep.

Titel V

Gemeenschappelijke bepalingen voor de in artikel 11 bedoelde Raden van de Orden en voor de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep

Art. 20

§ 1. De betrokken beroepsbeoefenaar mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.

De zittingen van de in artikel 11 bedoelde Raden, de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep zijn openbaar, tenzij de betrokken beoefenaar zich hiertegen uitdrukkelijk verzet of wanneer de organen afzien van de openbaarheid in het belang van de openbare orde, de goede zeden, de belangen van minderjarigen, of indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene of van derden het vereist of wanneer de openbaarheid de belangen van de rechtsbedeling zou schaden.

De beslissingen van de in artikel 11 bedoelde Raden, de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep ingevolge een klacht, worden aan de klagende partij medegedeeld, voor zover deze de patiënt is of een persoon die zijn rechten uitoefent bij toepassing van de artikelen 12, 13 of 14 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.

Noch de in het vorige lid bedoelde beslissingen, noch de verslagen van de verklaringen van de betrokken beoefenaar voor het onderzoekscollege, de in artikel 11 bedoelde Raden, de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep, mogen worden aangewend in een geschil voor de hoven en de rechtbanken, bedoeld in het Gerechtelijk Wetboek of het Wetboek van strafvordering.

§ 2. De eindbeslissingen van de in artikel 11 bedoelde Raden worden overgemaakt aan de voorzitters van de bedoelde afdeling van Nationale raden van de betrokken Orde en aan de voorzitter van de Hoge Raad, overeenkomstig de door de Koning bepaalde modaliteiten en binnen de door Hem bepaalde termijn.

De eindbeslissingen van de Raad van eerste aanleg worden overgemaakt aan de voorzitter van de Hoge Raad overeenkomstig de door de Koning bepaalde modaliteiten en binnen de door Hem bepaalde termijn.

Art. 21

In geval van verstek voor de in artikel 11 bedoelde Raden, de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep, kan door de betrokken beoefenaar verzet worden gedaan.

Wanneer de eiser in verzet een tweede maal verstek laat gaan, is een nieuw verzet niet meer ontvankelijk.

Art. 22

§ 1. De Koning kan nadere regelen bepalen met betrekking tot de procedures voor de in artikel 11 bedoelde Raden, de Raad van eerste aanleg en de Raad van Beroep.

De bij toepassing van het eerste lid vast te stellen regelen betreffen onder meer de termijnen, de tegensprekelijke aard van de rechtspleging, de rogatoire commissie, het uitoefenen van het recht van wraking met daarbij de rechtsmiddelen tegen terzake gewezen beslissingen, het geheim van de beraadslagingen, de motivering en de kennisgeving van de beslissingen.

Hij kan voorwaarden bepalen inzake verkiesbaarheid van de werkende en plaatsvervangende leden van bedoelde organen, het maximum aantal opeenvolgende mandaten evenals de gevallen waarbij zij hun mandaat verliezen.

Hij bepaalt de procedure voor de verkiezing van de werkende en plaatsvervangende leden van de diverse organen, evenals de regelen met betrekking tot de beëindiging van hun mandaat.

Hij bepaalt de regelen met betrekking tot de tenuitvoerlegging en kennisgeving aan de bevoegde overheden van definitief geworden tuchtrechtelijke sancties.

Hij bepaalt de regelen met betrekking tot de samenstelling en de werking van het secretariaat van de diverse organen.

§ 2. In het geval de voorzitter of een lid van een in dit hoofdstuk bedoelde raad op een door de Koning bepaald aantal vergaderingen noch aanwezig, noch vertegenwoordigd is door zijn plaatsvervanger, wordt zijn mandaat van rechtswege beëindigd.

De Koning kan nadere regelen bepalen met betrekking tot de toepassing van de in het eerste lid bedoelde bepaling.

De ontslagnemende leden blijven in dienst tot het ogenblik waarop in hun vervanging is voorzien.

§ 3. De beslissingen van de diverse organen zijn uitvoerbaar na het verstrijken van de termijnen voor het instellen van verzet, of na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep in het geval de beslissing is gewezen door de in artikel 11 bedoelde Raad of de Raad van Eerste aanleg.

§ 4. De Voorzitter en de leden van de in deze titel bedoelde organen, kunnen worden gewraakt op basis van de in artikel 828 van het Gerechtelijk Wetboek bedoelde redenen.

Art. 23

§ 1. Beslissingen in laatste aanleg gewezen, kunnen door de betrokken beroepsbeoefenaar, door de Minister die de Volksgezondheid onder zijn bevoegdheid heeft of door de voorzitter van de Raad van Beroep voor het Hof van Cassatie worden gebracht wegens overtreding van de wet of wegens schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen.

Voorziening tegen voorbereidende beslissingen of onderzoeksbeslissingen, kan alleen geschieden met voorzieningen tegen de eindbeslissing.

De voorziening schorst de tenuitvoerlegging.

Na cassatie wordt de zaak verwezen naar dezelfde Raad, anders samengesteld. Deze raden dienen zich te schikken naar het betrokken arrest van het Hof van Cassatie.

§ 2. Voor de procedure in cassatie gelden, zowel wat de pleegvormen als wat de termijnen betreft, dezelfde regelen als in burgerlijke zaken, behalve volgende afwijkingen :

1º de voorzieningstermijn bedraagt een maand vanaf de kennisgeving van de beslissing;

2º de voorziening in cassatie wordt ingesteld per aangetekend schrijven, naar het gelang het geval, tot de voorzitter van de betrokken Raad. Deze wordt op dezelfde wijze en binnen een termijn van vijftien dagen door hem, die een voorziening instelt, ter kennis gebracht van, naar gelang het geval, de minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort, de voorzitter van de Nationale Raad en de betrokken beoefenaar;

3º van de arresten door het Hof van Cassatie gewezen, wordt door de griffier van het Hof bij gerechtsbrief kennis gegeven aan de partijen en, naar gelang het geval, aan de voorzitter van de betrokken Raad.

Titel VI

Algemene bepalingen

Art. 24

Elkeen mag slechts in één enkel orgaan, bedoeld in deze wet zetelen, hetzij als voorzitter, lid of als plaatsvervanger.

Art. 25

De totale duurtijd waarbij een persoon een mandaat mag bekleden in de organen zoals bedoeld in deze wet is beperkt tot maximaal 18 jaar.

De in deze wet bedoelde voorzitters, ondervoorzitters en leden van de in deze wet bedoelde organen zijn op het ogenblik van hun kandidaatstelling tot verkiezing, werkzaam in een beroep behorend tot de beroepsgroep.

Art. 26

De leden van de in deze wet bedoelde organen zijn gehouden aan het beroepsgeheim in alle zaken waarvan zij kennis hebben gekregen bij of ter gelegenheid van de uitoefening van hun ambt.

Hetzelfde geldt voor alle personen die, in welke hoedanigheid ook, deelnemen aan de werking van deze organen of een Orde.

De schending van dit geheim wordt bestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.

Titel VII

Sancties

Art. 27

§ 1. De in artikel 11 bedoelde Raden en de Raad van eerste aanleg, beide in eerste aanleg, en de raden van beroep, in tweede aanleg, kunnen ten aanzien van de beroepsbeoefenaars de volgende sancties opleggen :

1º de waarschuwing;

2º de berisping;

3º de schorsing aan het recht het beroep uit te oefenen gedurende maximaal twee jaar;

4º de schrapping van de lijst van de Orde met vervallenverklaring van het recht de beroepsactiviteit uit te oefenen.

De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder de in het eerste lid, 3º en 4º, bedoelde sancties kunnen worden opgelegd met uitstel, evenals de voorwaarden waaronder de in het eerste lid bedoelde organen de uitspraak kunnen opschorten, en bepaalt eveneens de gevolgen van dit uitstel of deze opschorting.

§ 2. De bevoegde raden kunnen voorzien in alternatieve straffen het opleggen van.

§ 3. Wanneer de beoefenaar binnen de uitoefening van zijn beroep feiten heeft gepleegd of fouten heeft begaan die van die aard zijn dat zijn verder optreden een risico betekent en deze feiten tenminste een schorsing rechtvaardigen, kan de in artikel 11 bedoelde Raad voorlopige maatregelen nemen, met name het uitspreken van een onmiddellijke, voorlopige bij voorraad uitvoerbaar schorsing en dit overeenkomstig de regelen die door de Koning worden bepaald.

Art. 28

§ 1. Tuchtstraffen, geringer dan een schorsing, in het recht om het beroep uit te oefenen, worden uitgewist drie jaar na de tenuitvoerlegging van de laatste sanctie, op voorwaarde dat aan de betrokkene intussen geen nieuwe sanctie werd opgelegd.

§ 2. De beoefenaar die één of meerdere tuchtstraffen heeft opgelopen die niet uitgewist kunnen worden bij toepassing van § 1, kan bij de Raad van Beroep een aanvraag tot eerherstel indienen.

Deze aanvraag is ontvankelijk op voorwaarde dat :

1º een termijn van drie jaar is verlopen sedert de tenuitvoerlegging van de laatste sanctie. Indien de sanctie werd getroffen voor een feit dat aanleiding heeft gegeven tot een strafrechtelijke veroordeling, kan het herstel in eer en rechten pas verleend worden indien er ook herstel in eer en rechten verleend werd voor de strafrechtelijke veroordeling;

2º de betrokkene vroeger niet reeds herstel in eer heeft genoten. Wanneer een aanvraag tot herstel in eer en rechten wordt ingediend, na de verwerping van de vorige aanvraag, is de nieuwe aanvraag slechts ontvankelijk na het verstrijken van een termijn van twee jaar volgend op de verwerping.

§ 3. De toepassing van §§ 1 en 2 doet voor de toekomst alle gevolgen van de sanctie ophouden.

§ 4. De Koning bepaalt aan welke instanties de eindbeslissingen van de in deze wet bedoelde raden moeten worden medegedeeld met het oog op de uitvoering.

Art. 29

De schrapping kan na een termijn van drie jaar worden opgeheven en herinschrijving op lijst van de Orde kan worden toegestaan nadat de Raad van Beroep, na de betrokken beoefenaar te hebben gehoord, een gunstige beslissing in die zin neemt.

Art. 30

De straffen bedoeld in artikel 38, § 1, 1º, van het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen, zijn van toepassing op de beoefenaars die tijdens de duur van de schorsing of na de vervallenverklaring het beroep nog uitoefent.

Artikel 38, § 1, 1º, van hetzelfde besluit is van toepassing op de personen die gewoonlijk handelingen stellen die behoren tot de uitoefening van een gezondheidszorgberoep waarvoor in uitvoering van deze wet een Orde is ingesteld en zonder ingeschreven te zijn op een lijst van deze Orde.

Titel VIII

Slotbepalingen

Art. 31

De Koning bepaalt de datum van inwerkingtreding van deze wet, voor elk van de categorieën van beroepsbeoefenaars zoals bedoeld in artikel 4, § 1, 2º tot 8º.

Patrik VANKRUNKELSVEN
Annemie VAN de CASTEELE
Christel GEERTS
Philippe MAHOUX.