3-1492/4 | 3-1492/4 |
22 DECEMBER 2005
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp (artikel 78 van de Grondwet) werd op 22 november 2005 door de regering in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend (stuk Kamer, nr. 51-2097/1) en door de Kamer op 21 december 2005 aangenomen en overgezonden aan de Senaat.
De Senaat heeft het ontwerp op dezelfde dag geëvoceerd.
De artikelen 14 tot 16 en 23 tot 25 werden verwezen naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging.
In toepassing van het artikel 27, 1, tweede lid, van het Reglement van de Senaat, heeft de commissie de bespreking van deze artikelen aangevat voor de stemming in de Kamer.
De commissie heeft de haar voorgelegde artikelen besproken tijdens haar vergaderingen van 20 en 22 december 2005.
II. INLEIDENDE UITEENZETTINGEN
A. Buitenlandse zaken (artikelen 14 tot 26)
Inleidende uiteenzetting door de minister van Ontwikkelingssamenwerking, namens de minister voor Buitenlandse Zaken
Deze artikelen beogen de oprichting, binnen de federale overheidsdienst Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, van een staatsdienst met afzonderlijk beheer gelast met het beheer van paspoorten, visa, identiteitskaarten voor Belgen in het buitenland en legalisaties.
Teneinde deze staatsdienst te voorzien van de nodige middelen zal de aanvrager van een paspoort, een visum, een identiteitskaart voor Belg in het buitenland of van een legalisatie voortaan zijn bijdrage tot de kostprijs van de consulaire dienstverlening betalen ter vervanging van een equivalente indirecte belasting, zijnde het consulaire recht.
B. Ontwikkelingssamenwerking (artikelen 23 tot 25)
Inleidende uiteenzetting door de minister van Ontwikkelingssamenwerking
De regering had oorspronkelijk overwogen een vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking op te richten bij een koninklijk besluit, vastgesteld na overleg in de Ministerraad, in het kader van de wet van 11 april 2003 tot instelling van een vrijwillige dienst van openbaar nut. De Raad van State heeft evenwel opgemerkt dat die wet, die ertoe strekt een vrijwillige dienst bij het leger op te richten, nog niet volledig in werking is getreden en dus een ontoereikende wettelijke grondslag bood voor de uitbreiding ervan tot een vrijwillige dienst voor de ontwikkelingssamenwerking.
De regering heeft derhalve besloten om, via een invoeging in het ontwerp van programmawet, over te gaan tot een wijziging van de organieke wet van 21 december 1998 betreffende de oprichting van de Belgische technische coöperatie (BTC) onder de vorm van een vennootschap naar publiek recht. De BTC is immers de instantie die het beheer van die vrijwillige dienst voor de ontwikkelingssamenwerking voor haar rekening zal nemen.
In vergelijking tot hetgeen oorspronkelijk was gepland, is het concept verruimd. De vrijwillige dienst kan niet alleen binnen de verschillende door de BTC zelf uitgewerkte projecten, worden verricht, maar ook bij de internationale partnerorganisaties van onze multilaterale samenwerking en bij niet-gouvernementele organisaties. Door Belgische jongeren de mogelijkheid te bieden ervaring op te doen bij die verschillende organisaties, hoopt de minister op een sterkere Belgische aanwezigheid binnen die internationale organisaties.
Daarnaast wijst de minister op de bepaling dat kandidaten voor een betrekking bij de BTC of de DGOS ten minste 3 jaar buitenlandse ervaring in ontwikkelingssamenwerking moeten kunnen aantonen. Door de vrijwillige dienst wordt aan de belangstellenden de kans geboden om die buitenlandse ervaring op te doen binnen een wettelijk en georganiseerd kader.
De vrijwillige dienst zal beperkt worden tot één jaar, twee keer met één jaar verlengbaar, zodat de duurtijd van de terbeschikkingstelling maximaal drie jaar zal zijn.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Lionel Vandeberghe spreekt zijn goedkeuring uit over de inhoud en de doelstellingen van de artikelen met betrekking tot de vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking. Persoonlijk is spreker betrokken geweest bij enkele « inleefreizen » van studenten (vooral naar India en Kongo) en heeft hierbij kunnen vaststellen dat dergelijke reizen een positieve ervaring zijn voor zowel de deelnemende studenten als de lokale bevolking.
Toch heeft spreker enkele bedenkingen bij de voorliggende artikelen.
Zo merkt hij eerst op dat bij de communicatie over deze vrijwillige dienst, een duidelijk onderscheid zal moeten gemaakt worden met de bestaande wet over het vrijwilligerswerk in België.
Daarnaast vraagt spreker zich af of die jongeren, zonder enige ervaring, wel nuttig werk kunnen verrichten. Een goede voorbereiding, inclusief het leren van de taal en de cultuur, is cruciaal, net zoals een ernstige selectie van de kandidaten. Wie zal deze selectie voor zijn rekening nemen ? Welke selectiecriteria zullen gehanteerd worden ? Zal ook de plaatselijke organisatie voldoende steun krijgen, want een stagiair vraagt heel wat inspanningen van het andere personeel van de dienst ?
In de voorliggende tekst is niet voorzien dat de termijn van één jaar twee keer kan verlengd worden. Op wat steunt de minister zich voor deze bewering ?
Ook mevrouw Pehlivan is het eens met de inhoud en de doelstellingen van deze bepalingen.
Het commissielid heeft wel bedenkingen naar de mogelijke motivatie van de jongeren die zich kandidaat stellen. Zal het eerder « pastorale » gedachtegoed niet overheersen ? Hoe zullen die jongeren, met een westerse mentaliteit, zich gedragen in de ontwikkelingslanden ? Daarom had het lid graag de selectiecriteria gekend.
Aangezien een opleiding voorzien is, vraagt mevr. Pehlivan of dit zal georganiseerd worden in samenwerking met de gemeenschappen en gewesten.
De heer Galand steunt het idee om deze bepalingen in het ontwerp van programmawet op te nemen.
Uit persoonlijke ervaring weet spreker dat het probleem van omkadering een reëel probleem is. Aan het personeel ter plaatse zal moeten uitgelegd worden dat zij eerst tijd zullen verliezen bij het onthaal en de vorming van de jongere, om nadien tijd te winnen. Dat is niet altijd gemakkelijk.
Het commissielid peilt verder naar het type van voorbereiding dat zal worden voorzien. Het loont in ieder geval de moeite om, op dat vlak, eerst de ervaring van andere organisaties die met vrijwilligers werken, na te gaan. Eventueel zou een werkseminarie kunnen georganiseerd worden om die ervaring te achterhalen.
De heer Galand vraagt verder of deze vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking alleen voor Belgen voorbehouden is.
Verder vraagt het lid zich af of er geen overlapping zal zijn met de vrijwilligers van de Verenigde Naties.
De minister verwijst vooreerst naar de uitvoeringsbesluiten die na de goedkeuring van het voorliggende ontwerp van programmawet zullen genomen worden.
Deze uitvoeringsbesluiten zullen o.a voorzien in een leeftijdsvoorwaarde (ten minste 20 jaar oud en ten hoogste 30 jaar bij de aanvang van de vrijwillige dienst) en een termijn van één jaar die maximaal twee keer met één jaar kan verlengd worden. De vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking zal open staan voor staatsburgers van de Europese Unie die ten minste één jaar gedomicilieerd zijn in België.
Oorspronkelijk had de minister voorzien dat de jongere minstens een humaniora opleiding en 2 jaar hoger onderwijs moest genoten hebben. De Ministerraad heeft evenwel geoordeeld dat alleen een humaniora-diploma voldoende is.
De BTC zal instaan voor de vorming van de jongeren. Deze vorming zal 3 à 4 maanden zal duren, waarna de jongeren naar het buitenland kunnen vertrekken om te werken onder de controle van agenten van de BTC en de DGOS die tijd zullen moeten vrijmaken voor eventuele verdere vorming. Zowel de BTC als de DGOS zijn dit voorstel zeer genegen.
Wat betreft de vrijwilligers van de Verenigde Naties, onderstreept de minister dat zij een ander statuut hebben.
De minister wijst op het belang van de bepalingen vervat in de artikelen 23 tot 25 van het voorliggende ontwerp. Het zou kunnen dat de Europese Unie zelf ook een vrijwillige dienst creëert. Dit is alleen maar toe te juichen want er zullen dan ook meer vrijwilligers aan de slag zijn.
Op Europees niveau werd beslist om de middelen voor Afrika te verdubbelen tussen 2005 en 2010. Dit veronderstelt ook mensen ter plaatse met ervaring. Om hieraan te kunnen beantwoorden, moeten we een nieuwe generatie de kans geven om ervaring op te doen.
De minister verwijst verder naar de Tsoenami-ramp die verschillende Aziatische landen heeft getroffen en naar het solidariteitselan dat zich nadien manifesteerde. Aan de talrijke jongeren die zich ter beschikking wilden stellen van de getroffen landen, moest toen worden geantwoord dat het uitgesloten was om zonder gepaste opleiding of begeleiding, ter plaatse te gaan werken. Het zenden van jongeren zonder gepaste opleiding of begeleiding vormt immers geen bevredigend antwoord op de noden van de lokale bevolking. Het toont wel aan dat jongeren meer en meer zin hebben om zich te engageren in ontwikkelingssamenwerking.
Wat de westerse mentaliteit van de jongeren betreft, stelt de minister dat het gaat om jongeren geboren in de jaren '80 van de twintigste eeuw. Zij staan ver af van de mentaliteit uit de 19e eeuw, waarnaar een lid heeft verwezen. Trouwens, we moeten ook vertrouwen hebben in de jeugd.
Voorts wijst de minister op de ernstige selectie die zal doorgevoerd worden, waar de motivatie van de jongere doorslaggevend zal zijn bij de beslissing.
Wat de gemeenschappen en gewesten betreft, onderstreept de minister dat de BTC een onafhankelijke Belgische organisatie is die voor de gewesten en de gemeenschappen kan werken, alsmede voor de Europese Unie en voor andere Europese landen. Volgens de minister is een samenwerking tussen de federale overheid en de gemeenschappen en gewesten te verkiezen zolang het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking coherent blijft.
De heer Lionel Vandenberghe vraagt zich af of de jongere die betaald wordt in het kader van een vrijwillige dienst bij de ontwikkelingssamenwerking geen concurrentie betekent met lokale vrijwilligers, die niet of veel minder worden betaald.
De minister antwoordt dat de jongeren werken voor een Belgische dienst en bijgevolg zullen zij het Belgisch gewaarborgd minimumloon ontvangen. In sommige landen kan dit hen een aanzienlijke koopkracht verschaffen. Zij zijn evenwel geen concurrenten van plaatselijke vrijwilligers.
Ook de heer Galand ziet hier geen concurrentie met plaatselijke vrijwilligers.
Spreker vraagt wel of de vereiste van een humaniora-diploma niet kan vervangen worden door een gelijkwaardige ervaring.
Volgens de minister moet de grens ergens getrokken worden. De Belgische regering draagt de verantwoordelijkheid voor jongeren die naar het buitenland zullen gestuurd worden. In sommige landen zullen zij voor heel delicate situaties komen te staan. Een minimumleeftijd van 20 jaar is voor de minister een vereiste, net zoals een humaniora-diploma.
Iedereen kent het Amerikaans systeem dat sinds de jaren '60 bestaat, namelijk het Peace Corps. De meeste vrijwilligers zijn zeer jong, worden quasi niet betaald en worden gedwongen om te leven met de plaatselijke bevolking. Na hun dienst bij het Peace Corps ontvangen ze een aanzienlijk geldelijk bedrag.
In België bestond ten tijde van de verplichte legerdienst de mogelijkheid om de legerdienst te vervangen door een vrijwillige dienst in een ontwikkelingsland, waarvan de duurtijd het dubbele bedroeg van de dienstplicht.
In feite zal door de voorliggende artikelen jongeren opnieuw de kans worden geboden om ervaring in het buitenland op te doen, maar dan op een meer professionele wijze, in een beter georganiseerd kader. Ontwikkelingssamenwerking is van groot belang op Europees niveau.
Mevrouw Zrihen wenst dat de Belgische administratie voldoende zal geïnformeerd worden over het statuut van die jongeren na het beëindigen van hun vrijwillige dienst. Het moet duidelijk zijn dat ze een statuut van werknemer hadden gedurende de tijd dat ze in dienst waren.
Mevrouw Hermans wijst op het sociaal en financieel hiaat waarin jongeren na het beëindigen van hun studies terecht komen. Tijdens de wachtperiode van 9 maanden na hun studies hebben zij geen recht op kinderbijslag noch een werkloosheidsvergoeding. Door de voorliggende artikels worden een oplossing geboden aangezien de vrijwillige dienst zal uitgevoerd worden in het kader van een arbeidcontract.
De minister bevestigt dat deze jongeren onmiddellijk na hun studies hun kandidatuur kunnen indienen. Hiervoor geldt een afwijking van artikel 31 van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de interimarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. In ieder geval is overleg met de vakbonden voorzien.
De minister is ervan overtuigd dat die jongeren, na het beëindigen van hun dienst, zeer vlug ander werk zullen vinden omwille van de ervaring die zij hebben opgedaan.
Mevrouw de Bethune wenst te weten wanneer deze bepalingen in voege kunnen treden. Zal de rekrutering al in 2006 kunnen beginnen ?
Verder peilt het commissielid naar het voorziene budget voor 2006 en voor de volgende jaren wanneer de maatregelen op kruissnelheid komen. Enerzijds zijn er de rechtstreekse kosten van vorming, lonen en sociale bijdragen voor de jongeren, anderzijds zijn er ook onrechtstreekse kosten van omkadering. Deze laatste kosten kunnen, in sommige landen, zeer aanzienblijk zijn.
Ten slotte vraagt mevr. de Bethune of de selectie van de kandidaten doorgevoerd zal worden op basis van de noden van de BTC dan wel of iedereen zijn kandidatuur kan stellen.
De minister hoopt dat de uitvoeringsbesluiten tijdens de eerste maanden van het jaar 2006 goedgekeurd worden zodat in maart of april 2006 een aanvang kan gemaakt worden met rekrutering en vorming. Op die wijze zullen de eerste jongeren eind 2006 ter plaatse zijn.
Het voorzien budget bedraagt 2 miljoen euro voor 100 jongeren.
Wat de selectie betreft, onderstreept de minister dat het om een vrijwillige dienst in de ontwikkelingssamenwerking gaat en geen recrutering voor de BTC. Iedereen met interesse voor ontwikkelingssamenwerking kan zijn kandidatuur indienen. De vrijwilligers zullen wel een vrijwillige dienst binnen de verschillende door de BTC zelf uitgewerkte projecten kunnen verrichten, maar zullen ook ingezet kunnen worden bij de internationale partnerorganisaties van onze multilaterale samenwerking en bij niet-gouvernementele organisaties.
Mevrouw Zrihen wenst te weten of bij de aanwerving het principe van de pariteit, zowel op linguïstiek als gender vlak, zal gelden.
Uit ervaring weet de minister dat de beste actoren op het vlak van ontwikkelingssamenwerking vrouwen zijn.
IV. BESPREKING VAN DE AMENDEMENTEN EN STEMMINGEN
Er worden geen amendementen ingediend.
Het geheel van de artikelen verwezen naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, wordt aangenomen met 8 stemmen bij 2 onthoudingen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Fatma PEHLIVAN. | François ROELANTS du VIVIER. |
De door de commissie aangenomen artikelen is dezelfde als die overgezonden door de Kamer van volksvertegenwoordigers (zie stuk Kamer, nr. 51-2097/27)