3-1447/3 | 3-1447/3 |
6 DECEMBER 2005
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsontwerp van de regering (stuk Kamer, nr. 51-2020/1).
Het werd op 24 november 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 79 tegen 4 stemmen bij 43 onthoudingen.
Het werd op 25 november 2005 overgezonden aan de Senaat en op 28 november 2005 geëvoceerd.
De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergadering van 6 december 2005.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN JUSTITIE
Wat het luik betreft van de wet houdende diverse bepalingen, dat aan de commissie ter bespreking werd voorgelegd, snijdt de minister eerst de wijzigingen aan het Wetboek van Vennootschappen aan.
Deze wijzigingen zijn van louter technisch aard en hebben tot doel de betrokken bepalingen te verduidelijken, met name door terug tot een perfecte overeenstemming te komen tussen de taalversies.
Wijziging van artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen
Artikel 15 van het Wetboek van Vennootschappen bevat de criteria om te bepalen of een vennootschap al dan niet klein is.
In het kader van de codificatie waaruit het Wetboek van Vennootschappen is ontsproten, werd de vorige formulering van de vroegere gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen vervangen door een bepaling met een gelijkwaardige reikwijdte, maar die niet klopt wegens een gebrek aan duidelijkheid.
Het doel van de wijziging is een formulering terug te stellen die zeer duidelijk stipuleert dat een vennootschap « groot » is (met alle juridische gevolgen die voortvloeien uit dit statuut), indien gedurende twee opeenvolgende boekjaren zij meer dan één limiet overstijgt van die welke vastgelegd zijn door artikel 15 (aantal tewerkgestelde werknemers, balanstotaal en zakencijfer exclusief BTW).
Wijziging van artikel 138 van het Wetboek van Vennootschappen
Artikel 138 van het Wetboek van Vennootschappen voorziet voor de commissaris de mogelijkheid om de voorzitter van de rechtbank van koophandel te vatten, indien het risico bestaat van discontinuïteit van de door de commissaris gecontroleerde vennootschap. Dit artikel is één van de wettelijke bepalingen bedoeld om vooruit te lopen op een eventueel faillissement van de vennootschap.
Tijdens de codificatie waaruit het Wetboek van Vennootschappen is ontstaan, is een zin van de Franse tekst van dit artikel op mysterieuze wijze verdwenen, terwijl die zin nog steeds voorkomt in de Nederlandse tekst.
Het gaat over de zin die beslist dat de commissaris ontlast is van zijn beroepsgeheim, wanneer hij niet alleen vaststelt dat het bestuursorgaan niet de aangepaste maatregelen neemt om de continuïteit van de vennootschap te garanderen, maar eveneens « wanneer de commissaris oordeelt dat de genomen maatregelen de continuïteit in de bedrijfsuitoefening niet kunnen vrijwaren gedurende een redelijke termijn. ».
Het doel van de wijziging is dus het herstellen van het vroegere artikel 64sexies, § 2, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, vervangen door artikel 138 van het Wetboek van Vennootschappen.
Wijzing van artikel 582, § 2, van het Wetboek van Vennootschappen
Wegens de belangrijke gevolgen die ze kunnen hebben voor de aandeelhouders, voorziet het Wetboek van Vennootschappen dat bepaalde verrichtingen die kunnen worden voorgesteld door de raad van bestuur van een naamloze vennootschap, het voorwerp moeten zijn van een omstandig verslag en van een financiële rechtvaardiging; dit verslag wordt gecontroleerd door de accountant van de vennootschap (uitgifte van de tegen inbreng uit te geven aandelen, uitgifte van aandelen met beperking of met afschaffing van het voorkeurrecht). Een dergelijke verplichting komt voort uit een Europese richtlijn.
De commissaris moet met name controleren of de financiële en boekhoudkundige informatie die de raad van bestuur verstrekt getrouw en voldoende is om de algemene vergadering te informeren die de beslissing moet stemmen. De wijziging heeft tot doel een discrepantie te verbeteren tussen de Nederlandse en de Franse versies van de tekst.
In het Frans wordt vermeld dat de commissaris moet nagaan of de boekhoudkundige informatie « getrouw » is, terwijl in de Nederlandse tekst staat dat de informatie « juist » moet zijn.
De term « getrouw » is gebruikelijk van toepassing inzake boekhouding en het is dus aangewezen de Nederlandse tekst te wijzigen, zodat hij overeenstemt met de Franse versie.
Wijziging van artikel 596, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen
Deze wijziging is dezelfde als de voorgaande inzake de uitgifte van aandelen met beperking of afschaffing van het voorkeurrecht van de aandeelhouders, « t is te zeggen het recht van de huidige aandeelhouders om bij voorrang de nieuwe aandelen te kunnen onderschrijven, teneinde hun deelname niet te zien verwateren.
Vervolgens haalt de minister de wijziging aan die werd aangebracht aan de faillissementswet van 8 augustus 1997.
Het gaat om het toestaan bij volmacht in het kader van de beslissing van de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel inzake de opmaak van de lijst van de curators.
Artikel 27 van de faillissementswet stipuleert dat de curators gekozen worden onder de personen die ingeschreven staan op een lijst die werd opgesteld door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel.
Deze lijst wordt jaarlijks omstreeks maart opgesteld door de algemene vergadering, in overeenstemming met de voorschriften van het Gerechtelijk Wetboek. Omdat de wet niets nader preciseert, is het aangewezen dat elk lid van de algemene vergadering aanwezig is bij de stemming.
Maar aangezien de meeste rechters in handelszaken bestuurders van vennootschappen zijn en die periode samenvalt met de voorbereiding van de jaarrekeningen van de vennootschappen, kan een bepaald aantal rechters niet persoonlijk deelnemen aan de algemene vergadering.
Meer algemeen bekeken, lijkt het opportuun te zijn de stemming bij volmacht toe te laten in het kader van de beslissing van het opstellen van de lijst van curators, teneinde de deelname mogelijk te maken van de rechters die niet aanwezig kunnen zijn.
Dit is het voorwerp van de wijziging in ontwerp.
III. ALGEMENE BESPREKING
De heer Willems verwijst naar artikel 38 van het voorliggende wetsontwerp dat artikel 747, § 2, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek aanvult en de kennisgeving aan de partijen en hun advocaat laat gebeuren bij gewone brief. Waarom werd de kennisgeving bij gerechtsbrief afgeschaft ?
Spreker wijst op de verregaande gevolgen die de kennisgeving met zich meebrengt. Men moet ook rekening houden met het feit dat deze bepaling vaak wordt ingeroepen omdat een der partijen niet wil meewerken. Een gerechtsbrief biedt meer zekerheid dan een gewone brief. Het gebeurt immers dat een gewone brief niet aankomt. Het lijkt ook aangewezen voor de partij die geen advocaat meer heeft.
De heer Hugo Vandenberghe verwijst naar artikel 2 van het wetsontwerp betreffende de wijziging van de wet van 9 december 2004 met betrekking tot de wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken.
Spreker verklaart dat in het oorspronkelijke ontwerp van de minister (stuk Kamer, nr. 51-1278/1) de weigering tot het verlenen van rechtshulp aan een land met de doodstraf, facultatief is en enkel kan wanneer dat land geen voldoende waarborgen kan geven dat het de doodstraf niet zal uitvoeren. België kan in dit geval dus ofwel wel rechtshulp geven, ofwel niet.
In het ontwerp, zoals ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers (stuk Kamer, nr. 51-2020/1), wordt de rechtshulp steeds geweigerd ingeval in het land de doodstraf nog wordt toegepast, tenzij (dus in dit geval kan wel rechtshulp worden verleend) de verzoeker geen voldoende waarborgen kan bieden dat de doodstraf niet zal worden uitgevoerd. In dit geval moet België dus rechtshulp verlenen, zelfs al kan verzoeker geen waarborg bieden voor de niet-uitvoering van de doodstraf.
Dit is dus duidelijk tegenstrijdig met het eerste ontwerp, hoewel de toelichting stelt dat het enkel een rechtzetting en een teruggaan is naar het eerste ontwerp.
Bovendien is de wettekst, zoals ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers, in strijd met de toelichting want volgens de minister maakt de ingevoerde bepaling het enkel mogelijk rechtshulp te verlenen inzake misdrijven waarop de doodstraf is gesteld wanneer de verzoekende staat toereikend waarborgen biedt dat de doodstraf niet zal worden uitgevoerd, terwijl in de huidige wettekst staat dat de verzoekende staat geen toereikende waarborgen kan bieden.
De minister bevestigt dat er in de commissie voor de Justitie van de Kamer een amendement werd ingediend door de heren Van Parijs en Verherstraeten (stuk Kamer, 51-2020/5, amendement nr. 1). Dat amendement, dat eenparig werd aangenomen, beoogt de wettekst te corrigeren om te voorkomen dat een klassieke formule, die voorkomt in tal van rechtshulpverdragen, — namelijk het bieden van de mogelijkheid rechtshulp te verlenen inzake misdrijven waarop de doodstraf is gesteld wanneer de verzoekende staat toereikende waarborgen biedt dat de doodstraf niet zal worden opgelegd of uitgevoerd-, door België wordt miskend.
De heer Hugo Vandenberghe verwijst verder naar artikel 3 van het ontwerp, dat een op het eerste gezicht kleine en onbelangrijke wijziging van het Wetboek van vennootschappen invoert, die echter vrij belangrijk is en implicaties heeft op fiscaal gebied.
In de definitie van de « kleine » vennootschappen wordt nu uiteindelijk duidelijkheid geschapen door te stipuleren dat een vennootschap klein is wanneer zij gedurende het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar bepaalde drempels niet heeft overschreden. Bovendien wordt ook het onduidelijke concept van de « uitgestelde werking » verlaten.
Spreker stipt verder aan dat er een onderscheid bestaat tussen de Franse en de Nederlandse tekst. Waar de Franse tekst het woord « fidèle » gebruikt, maakt de Nederlandse tekst gewag van het woord « juist » (zie art. 5 en 6).
Artikel 7 betreft de wijziging van de faillissementswet van 8 augustus 1997. Met het oog op het beheer en vereffening van de failliete boedel worden de curators gekozen uit de personen ingeschreven op een lijst opgesteld door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel. Dit wetsontwerp beoogt ervoor te zorgen dat de leden van de algemene vergadering zelf kunnen stemmen of via volmacht.
Spreker is persoonlijk geen voorstander van het stemmen via volmacht zonder stembeperkingsclausule. Aldus kan men immers aan één persoon meerdere volmachten geven, zodat de algemene vergadering in feite kan bestaan uit de aanwezigheid van een enkele persoon. Waarom laat men bijvoorbeeld geen schriftelijke stemming toe ?
Spreker meent dat voorliggende bepaling een probleem kan vormen uit democratisch oogpunt.
Spreker stipt verder ook aan dat er problemen rijzen met betrekking tot de benoeming van curatoren buiten het gerechtelijk arrondissement Brussel. Hoewel er in Brussel 2 200 Nederlandstalige advocaten zijn, blijkt dat bij aanwijzing van de curatoren meer dan 1/3 afkomstig is van een andere balie dan de Vlaamse balie te Brussel.
Spreker klaagt de permanente invloedzwendel aan bij de aanwijzing van curatoren.
Artikel 36 betreft de wettiging van het toegepaste principe binnen de privacycommissie van de gezamenlijke vergadering van zowel de vaste als de plaatsvervangende leden.
De Raad van State merkt op dat dit artikel het begrip « plaatsvervangend lid » uitholt in die zin dat het plaatsvervangend lid zitting heeft, zelfs als het vast lid dat het moet vervangen aanwezig is. De tekstformulering voorgesteld door de Raad van State is niet opgenomen in het wetsontwerp.
De heer Mahoux verbaast zich over de opmerking van de Raad van State, aangezien bij de stemming het verschil tussen vaste leden en plaatsvervangende leden duidelijk tot uiting komt.
Ten slotte verwijst de heer Hugo Vandenberghe naar artikel 37 met betrekking tot de wijziging van het Wetboek van strafvordering.
Opnieuw moet via een programmawet het artikel 4 van de Voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering (inzake de burgerlijke vordering), dat nog maar pas gewijzigd is door de wet van 13 april 2005, rechtgezet worden.
Eens te meer gaat het hier om slordig legistiek werk, dat de rechtszekerheid aantast.
In verband met de wijziging van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen antwoordt de minister dat het de bedoeling is de interpretatie van die bepaling, zoals ze voortvloeit uit de omzetting van een Europese richtlijn van 1978, te verduidelijken.
Die bepaalt in verband met de boekhoudkundige regels die toepasselijk zijn hetzij op de grote vennootschappen, hetzij op de kleine vennootschappen, dat om van statuut te veranderen de betreffende vennootschap twee van de drie criteria van de richtlijn gedurende twee opeenvolgende boekjaren moet overschrijden.
Men moet dus van de vennootschappen niet verwachten dat zij onmiddellijk van statuut gaan veranderen.
Dat resultaat kan er integendeel pas komen door een foutieve interpretatie van dat artikel.
Wat het gebruik betreft van de woorden « juist » en « getrouw », herinnert de minister eraan dat een algemeen boekhoudkundig beginsel zegt dat de voorgelegde cijfers een getrouw beeld van de vennootschap moeten geven en geen « juist » beeld.
Het is ondenkbaar dat men boekhoudkundig een uiterst nauwkeurig beeld van de vennootschap krijgt.
Dat blijkt ook in de Europese teksten, zoals de reeds vermelde vierde richtlijn, waar in de Nederlandse tekst eveneens het woord « getrouw » wordt gebruikt.
Wat het faillissement betreft ten slotte, heeft de werkgever bij de grote hervorming van 1997 de regels voor het aanwijzen van de curatoren grondig gewijzigd. Hij heeft gewenst dat ze gekozen werden uit een vooraf door de algemene vergadering van de rechtbank van koophandel samengestelde lijst.
Tevens heeft hij gemeend dat personen die niet tot het rechtsgebied van de rechtbank behoren als curatoren konden worden aangewezen.
Het artikel van het ontwerp beoogt iemand die materieel onmogelijk bij de algemene vergadering aanwezig kan zijn de kans te geven zijn stem te laten horen, door volmacht te geven aan een vertrouwenspersoon.
Wat van belang is bij het opnemen van een persoon in een lijst of bij het verwijderen van die persoon van die lijst, is de mening van de rechters in handelszaken. Zij zijn het die bij faillissementen tot rechter-commissaris worden benoemd en die het beste op de hoogte zijn van de werkwijze van de curator.
Het is belangrijk dat zoveel mogelijk mensen die een gemotiveerde mening over de curator kunnen geven, hun stem kunnen laten horen.
Misschien had men nog verder kunnen gaan, maar aansluitend bij de wet van 1997 heeft men te veel omslachtigheid bij het bepalen van de regels voor de algemene vergadering willen voorkomen.
In dat verband wordt verwezen naar het Gerechtelijk Wetboek, het gemeen recht en de gebruiken en wordt bepaald dat bij volmacht kan worden gestemd.
De heer Hugo Vandenberghe behoudt zijn standpunt met betrekking tot de opstelling van de lijst van curatoren door de algemene vergadering.
Een algemene vergadering van aandeelhouders is niet te vergelijken met een algemene vergadering van rechters.
De idee van een algemene vergadering wordt doorkruist door het feit dat deze vergadering kan worden samengesteld uit één persoon. Het betreft dan een schaduwvergadering die niet voldoende kwalitatieve waarborgen biedt.
De heer Willems verwijst naar de problematiek van de afschaffing van de gerechtsbrief. Hij wijst vooral op het feit dat er verregaande gevolgen verbonden zijn aan de betreffende procedure, bijvoorbeeld op het vlak van conclusietermijnen en de pleitdatum zelf.
Men mag niet uit het oog verliezen dat toch wat post verloren gaat. Vlotte communicatie is goed, maar men moet ook rekening houden met de mogelijke gevolgen als de brief niet aankomt.
De minister antwoordt dat alle reglementen van rechtbanken en in het bijzonder die van de rechtbanken van koophandel, voor hun algemene vergaderingen een verplicht quorum van 50 % vooropstellen.
De heer Mahoux merkt op dat het quorum berekend wordt op basis van het aantal aanwezige of vertegenwoordigde personen.
De minister geeft hem gelijk, maar voegt eraan toe dat het gevaar voor een concentratie van de stemmen bij één of twee personen haar nogal hypothetisch lijkt.
De heer Hugo Vandenberghe stipt aan dat een curator ook zou kunnen worden geschrapt van de lijst. Tuchtrecht wordt niet uitgeoefend bij volmacht.
De minister antwoordt dat ongeacht de beslissing van de algemene vergadering wat het schrappen betreft, de van de lijst verwijderde persoon zich altijd tot het hof van beroep kan wenden. De curator is dus de enige die zijn standpunt voor deze rechtbank kan uitleggen, aangezien de rechtbank van koophandel niet vertegenwoordigd is.
In de logica van de wetgever van 1997 was het aan de personen die het best in staat waren om het gedrag van de curator in het kader van een curatele te observeren, om zich uit te spreken.
Men kan discussiëren over de vraag of het hier al dan niet een sanctie betreft.
De ontwerptekst beoogt echter een ander doel, namelijk te verduidelijken dat er volmacht kan worden gegeven, al verbiedt de huidige tekst dit niet.
De heer Hugo Vandenberghe blijft erbij dat het feit dat afwezigen via een volmacht sancties kunnen uitspreken, een probleem doet rijzen.
Het doel van een algemene vergadering is immers net dat er discussie zou kunnen plaatsvinden.
Aan de heer Willems antwoordt de minister dat de tekst inderdaad gedeeltelijk is ingegeven door budgettaire overwegingen, vermits het hier om een groot aantal verzendingen per jaar gaat.
De voorgestelde wijziging is een verbetering, vergeleken bij de huidige tekst van artikel 747 van het Gerechtelijk Wetboek, die — zoals de Raad van State opmerkt — niet bepaalt dat de betrokken beschikkingen bij gerechtsbrief ter kennis worden gebracht.
Bij het opstellen van de ontwerptekst werd er contact opgenomen met de griffies van verschillende vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg en hoven van beroep, zowel in het Noorden als in het Zuiden van het land.
Men heeft vastgesteld dat de praktijk zeer sterk verschilt naar gelang van het gerecht. De ene rechtbank stuurt systematisch alles per gerechtsbrief naar de partijen en hun advocaten, de andere volgt de wet naar de letter en stuurt de advocaten alleen een gewone kopie.
Er is gekozen voor een compromis, waarbij een gewone brief volstaat als er zowel een partij als een advocaat is en er een gerechtsbrief wordt gestuurd als de partij geen advocaat heeft.
De heer Mahoux benadrukt dat de wet, zoals die thans luidt, de technologische evolutie nog niet heeft gevolgd. Er komt waarschijnlijk een dag waarop vonnissen en arresten op andere manieren worden medegedeeld dan op de huidige, schriftelijke wijze.
Zolang men echter geen garantie heeft dat er maximaal zorg wordt besteed aan het informeren van de partijen, is het wenselijker dat er niet met nieuwe communicatiemiddelen wordt gewerkt.
Het gebruik van die nieuwe middelen zou weliswaar grote besparingen opleveren en is het overwegen waard, al is het maar in de vorm van een « proefproject » waarbij de mededelingen alsnog gevolgd worden door de klassieke brieven en zij ook gekoppeld zijn aan een of andere vorm van ontvangstbewijs.
IV. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN
Artikelen 1 tot 6
Deze artikelen geven geen aanleiding tot opmerkingen.
Art. 7
De heer Hugo Vandenberghe dient een amendement in (stuk Senaat, nr. 3-1447/2, amendement nr. 1), dat dit artikel wil doen vervallen.
Indiener verwijst in dit verband naar de opmerkingen die hij tijdens de algemene bespreking heeft gemaakt.
Art. 8, 12 en 34
De heer Hugo Vandenberghe verwijst naar de nota van de dienst Wetsevaluatie die volgende opmerkingen maakt over de artikelen 8, 12 en 34.
« Art. 8. — De vervanging van het Franse opschrift van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden brengt met zich mee dat ook artikel 179, § 2, tweede lid, van die wet moet worden gewijzigd.
In de wetsbepaling wordt het Franse opschrift van de basiswet immers integraal vermeld. Het wetsontwerp vergeet evenwel die aanpassing aan te brengen in artikel 179, § 2, tweede lid. Toch kan dit vrij eenvoudig gebeuren (zie hierna, opmerking bij art. 34). »
« Art. 12. — Luidens de ontworpen § 2, laatste streepje, is de Beroepscommissie onder meer belast met de behandeling van « de beroepschriften tegen de beslissingen die genomen worden naar aanleiding van bezwaarschriften tegen een plaatsing of overplaatsing, zoals bepaald in titel VIII, hoofdstukken II en III ».
De bezwaarschriften tegen een plaatsing of overplaatsing worden echter alleen geregeld in titel VIII, hoofdstuk III.
In hoofdstuk II gaat het over de beroepschriften tegen de uitspraken van de klachtencommissies, niet over bezwaarschriften tegen een plaatsing of overplaatsing. De verwijzing naar hoofdstuk II in de ontworpen § 2, laatste streepje, moet dan ook vervallen, te meer daar in het ontworpen eerste streepje de Beroepscommissie reeds wordt belast met de behandeling van de beroepschriften tegen de uitspraken van de klachtencommissies. »
« Art. 34. — Gelet op de wijziging van het Franse opschrift van de basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van gedetineerden door artikel 8 van dit wetsontwerp, moet ook artikel 179, § 5, tweede lid, worden aangepast.
Daartoe volstaat het in de Franse tekst de wijziging, die nu door artikel 34, 1º, wordt aangebracht, als volgt te herformuleren : « 1º au § 5, alinéa 2, les mots « article 58 de la loi de principes concernant l'administration des établissements pénitentiaires » sont remplacés par les mots « article 57 de la loi de principes concernant l'administration pénitentiaire ».
De Nederlandse tekst van dit artikel hoeft niet te worden gewijzigd. »
De minister verklaart het eens te zijn met de opmerkingen betreffende de artikelen 8, 12 en 34.
In de twee laatste artikelen moeten dus technische verbeteringen worden aangebracht, zoals aangegeven.
V. STEMMINGEN
Amendement nr. 1 van de heer Hugo Vandenberghe wordt verworpen met 8 stemmen tegen 1 stem.
De artikelen die naar de commissie voor de Justitie zijn gezonden worden in hun geheel aangenomen met 8 stemmen bij 1 onthouding.
De 9 aanwezige leden hebben eenparig vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
VI. TEKSTVERBETERINGEN
Art. 5
De woorden « de Nederlandse tekst van » worden ingevoegd tussen het woord « In » en het woord « artikel ».
Art. 6
De woorden « de Nederlandse tekst van » worden ingevoegd tussen het woord « In » en het woord « artikel ».
Art. 7
In de voorgestelde zin van dit artikel wordt :
— in de Franse tekst het woord « par » geschrapt;
— in de Nederlandse tekst het woord « bij » ingevoegd voor het woord « volmacht ».
Art. 12
In het laatste streepje van de voorgestelde § 2, worden de woorden « hoofdstukken II en » vervangen door het woord « hoofdstuk ».
Art. 16
In de Franse tekst worden de woorden « suite à quoi » vervangen door de woorden « de sorte que ».
Art. 18
In de Nederlandse tekst wordt het woord « artikelen » vervangen door het woord « artikel ».
Art. 19
In de Nederlandse tekst wordt het woord « de » ingevoegd voor de woorden « eigen cel ».
Art. 34
In de Franse tekst van het 1º, worden de woorden « article 58 de la loi de principes concernant l'administration des établissements pénitentiaires » vervangen door de woorden « article 57 de la loi de principes concernant l'administration pénitentiaire ».
De rapporteur, | De voorzitter, |
Nathalie de T' SERCLAES. | Hugo VANDENBERGHE. |