(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans
1. Op 22 mei 2005 heeft België de richtlijn 2001/29/EG betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij omgezet in eigen wetgeving. Artikel 4 van deze wet wijzigt artikel 21 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. Artikel 21, § 3, zet de bepalingen uit artikel 5 van de richtlijn om. Dit artikel bepaalt nu dat « de auteur zich niet kan verzetten tegen tijdelijke reproductiehandelingen van voorbijgaande of bijkomstige aard die een integraal en essentieel onderdeel vormen van een technisch procédé dat wordt toegepast met als enig doel :
— de doorgifte in een netwerk tussen derden door een tussenpersoon;
of
— een rechtmatig gebruik van een beschermd werk, waarbij die handelingen geen zelfstandige economische waarde bezitten ». Deze bepaling houdt een restrictie in op het reproductierecht van de auteur.
Hoe verhoudt zich echter dit artikel 21, § 3, tot de aansprakelijkheidsregeling van Internet Service Providers die we terugvinden in hoofdstuk VI van de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, en meer in het bijzonder wat de « caching »-regeling (artikel 19 van de voornoemde wet) betreft. Laatstgenoemd artikel bepaalt de regeling aangaande de opslag in de vorm van tijdelijke kopiëring van gegevens. Een dienst van de informatiemaatschappij die bestaat in het doorgeven via een communicatienetwerk van door een afnemer van de dienst verstrekte informatie is niet aansprakelijk voor de automatische, tussentijdse en tijdelijke opslag van die informatie, wanneer deze opslag enkel geschiedt om latere doorgifte van die informatie aan andere afnemers van de dienst en op hun verzoek doeltreffender te maken, als bepaalde voorwaarden zijn voldaan.
De richtlijn 2001/29/EG bepaalt dat ze geen afbreuk zal doen aan de bepalingen van de e-commerce-wet. Echter stel ik me de vraag wat er zal gebeuren wanneer tussenpersonen zich niet zullen kunnen beroepen op het nieuwe artikel 21, § 3, uit de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten. Zullen deze tussenpersonen nog altijd een beroep kunnen doen op de aansprakelijkheidsregeling, zoals we die terugvinden in de artikelen 18 en volgende uit de wet van 11 maart 2003 ?
2. Is het mogelijk dat het aansprakelijkheidsregime uit de wet van 11 maart 2003 ook slaat op aanbieders van « information location tools » of wat we kennen als zoekrobotten ? De e-commerce-richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, noch de e-commerce-wet van 11 maart 2003 bepalen een aansprakelijkheidsregeling voor dergelijke dienstverleners, dit in tegenstelling tot de Digital Millennium Copyright Act.
Antwoord : Het geachte lid gelieve hierna het antwoord op zijn vragen te willen vinden.
1. Zoals het geachte lid aangeeft, bepaalt de richtlijn 2001/29/EG, meer bepaald in haar considerans 16, dat ze geen afbreuk doet aan de voorschriften inzake de aansprakelijkheid in de richtlijn inzake elektronische handel.
Ook in de memorie van toelichting bij de wet van 22 mei 2005 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001, wordt dit aangegeven. Er wordt het volgende vermeld : « Ten slotte, zoals considerans 16 van voormelde richtlijn stelt, betreft het vraagstuk van de aansprakelijkheid voor activiteiten in de netwerkomgeving niet alleen het auteursrecht en de naburige rechten, maar tevens andere gebieden, zoals laster, misleidende reclame of inbreuken op handelsmerken; deze vraag wordt op horizontale wijze behandeld in de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij (...), waarin verscheidene juridische aspecten in verband met de diensten van de informatiemaatschappij worden verduidelijkt en geharmoniseerd, met inbegrip van de elektronische handel » (stuk Kamer, 2003-2004, 1137/1, blz. 7).
Hieruit moge blijken dat de aansprakelijkheid van dienstverleners die als tussenpersoon optreden in de netwerkomgeving, behandeld wordt in de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij. De wet van 22 mei 2005 houdende omzetting in Belgisch recht van de Europese richtlijn 2001/29/EG van 22 mei 2001 doet geen afbreuk aan deze aansprakelijkheidsregeling.
2. In tegenstelling tot de Amerikaanse Digital Millenium Copyright Act zijn de aanbieders van zoekinstrumenten inderdaad niet opgenomen in de lijst van technische tussenpersonen die genieten van de bijzondere regeling inzake vrijstelling van aansprakelijkheid ingesteld door de Europese richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000 en door de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij.
De aanbieders van zoekinstrumenten kunnen dus geen uitdrukkelijke aanspraak maken op de toepassing van de regeling van voorwaardelijke vrijstelling van aansprakelijkheid als vastgelegd in de artikelen 18 en volgende van de voormelde wet van 11 maart.
Deze aanbieders blijven onderworpen aan de regeling van gemeen recht inzake aansprakelijkheid. Zij staan in voor hun fouten en moeten de daardoor veroorzaakte schade vergoeden. In de praktijk moet uiteraard nog het bestaan van een fout en van de schade alsmede het oorzakelijk verband tussen deze beide elementen worden aangetoond. Bij ons weten heeft nog geen enkel Belgisch rechtscollege een dergelijke zaak moeten behandelen. Een aantal buitenlandse rechtbanken (met name in Frankrijk en in Nederland) werd er echter wel mee geconfronteerd. Het is voorbarig om besluiten te trekken op basis van die enkele uitspraken. In dit stadium wordt vastgesteld dat de rechters het foute gedrag van de aanbieder van zoekinstrumenten enerzijds moeilijk aanvaarden en dat ze zich anderzijds duidelijk inspireren op de regeling inzake vrijstelling van aansprakelijkheid van de hosting providers ingesteld door de richtlijn 2000/31 inzake « elektronische handel ».
Zo hebben de buitenlandse rechters geweigerd om de aanbieder van zoekinstrumenten, die niet daadwerkelijk op de hoogte was van het onwettige of schadelijke van de inhoud van de geïndexeerde site of die van zodra hij ervan op de hoogte was prompt stappen ondernomen had om de omstreden referentiëring te verwijderen, te veroordelen.
Ik volg deze problematiek op de voet. Ik blijf er niettemin van overtuigd dat elke tussenkomst van de overheid ter zake — in de mate van het mogelijke en met het oog op harmonisatie — op Europees niveau moet gebeuren. Dit wordt overigens uitdrukkelijk beoogd in artikel 21 van de Europese richtlijn betreffende elektronische handel waarbij de Europese Commissie inderdaad de opdracht krijgt om een periodiek verslag (om de twee jaar) op te stellen over de toepassing van de richtlijn en desgevallend aanpassingen voor te stellen — in het bijzonder met betrekking tot de aansprakelijkheid van aanbieders van zoekinstrumenten — om rekening te houden met de juridische, technische en economische evolutie.