3-1326/2

3-1326/2

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

8 NOVEMBER 2005


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE BUITENLANDSE BETREKKINGEN EN VOOR DE LANDSVERDEDIGING UITGEBRACHT DOOR

MEVROUW PEHLIVAN


I. INLEIDING

De commissie heeft dit wetsontwerp besproken tijdens haar vergaderingen van 25 october en 8 november 2005.

II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VERTEGENWOORDIGER VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN ALGEMENE BESPREKING

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken legt uit dat dit Verdrag er moet voor zorgen dat indien een grensoverschrijdend ongeval zich voordoet de betrokken landen hierop voorbereid zijn en passend kunnen reageren om de gevolgen tot een minimum te herleiden. Het Verdrag moedigt de verdragsluitende Partijen dan ook aan om elkaar te helpen, samen te werken op het vlak van onderzoek en ontwikkeling en informatie en technologie uit te wisselen.

Mevrouw Pehlivan vraagt waarom het Verdrag niet van toepassing is op verschillende soorten ongevallen, zoals nucleaire, die toch een grensoverschrijdend karakter hebben. Bestaat er een andere reglementering die op deze ongevallen van toepassing is ?

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat wat de reglementering inzake kernenergie betreft, het Verdrag van Helsinki inderdaad niet van toepassing is op gevaarlijke activiteiten en noodtoestanden zoals kernongevallen (artikel 2 van het Verdrag). Deze aangelegenheid wordt echter ruimschoots behandeld in andere teksten, waaronder :

— Beschikking van de Raad inzake communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar (« ECURIE »-systeem, 87/600/Euratom, Publicatieblad nr. L 371 van 30 december 1987, blz. 76-78).

— Verordening (Euratom) nr. 2218/89 van de Raad van 18 juli 1989 tot wijziging van de verordening (Euratom) nr. 3954/87 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van levensmiddelen en diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (Publicatieblad nr. L 211 van 22 juli 1989, blz. 1-3).

— Verordening (Euratom) nr. 944/89 van de Commissie van 12 april 1989 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting in minder belangrijke levensmiddelen na een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (Publicatieblad nr. L 101 van 13 april 1989, blz. 17-18).

— Verordening (Euratom) nr. 770/90 van de Commissie van 29 maart 1990 tot vaststelling van maximaal toelaatbare niveaus van radioactieve besmetting van diervoeders ten gevolge van een nucleair ongeval of ander stralingsgevaar (Publicatieblad nr. L 83 van 30 maart 1990, blz. 78-79).

— Verordening EEG 2219/89 van 18 juli 1989 (Publicatieblad nr. L 211 van 22 juli 1989, blz. 4-5).

— Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren voorziet in de artikelen 49 tot 53 in interventiemaatregelen bij stralingsgevaar. Deze bepalingen zijn omgezet in de artikelen 72 en 72bis van het koninklijk besluit van 20 juli 2001.

— Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn werd ook omgezet in de artikelen 72.1, 72.2 en 72.3 van het koninklijk besluit van 20 juli 2001.

— Koninklijk besluit van 20 juli 2001 houdende algemeen reglement op de bescherming van de bevolking, van de werknemers en het leefmilieu tegen het gevaar van ioniserende stralingen.

— Koninklijk besluit van 17 oktober 2003 tot vaststelling van het nucleair en radiologisch noodplan voor het Belgisch grondgebied.

De heer Cornil wenst te weten hoe ver de ratificatie van het Verdrag gevorderd is.

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat de volgende landen tot op heden het Verdrag bekrachtigd hebben : Noorwegen : 10 april 1993, Moldavië : 4 januari 1994, Albanië : 5 januari 1994, Rusland : 1 februari 1994, Hongarije : 2 juni 1994, Luxemburg : 8 augustus 1994, Bulgarije : 12 mei 1995, Armenië : 21 februari 1997, Spanje : 16 mei 1997, Griekenland : 24 februari 1998, Europese Gemeenschap : 24 april 1998, Duitsland : 9 september 1998, Zwitserland : 21 mei 1999, Oostenrijk : 4 augustus 1999, Finland : 13 september 1999, Zweden : 22 september 1999, Kroatië : 20 januari 2000, Estland : 17 mei 2000, Tsjechische Republiek : 12 juni 2000, Litouwen : 2 november 2000, Kazachstan : 11 januari 2001, Denemarken : 28 maart 2001, Monaco : 28 augustus 2001, Slovenië : 13 mei 2002, Italië : 2 juli 2002, Groot-Brittannië : 5 augustus 2002, Roemenië : 22 mei 2003, Wit-Rusland : 25 juni 2003, Polen : 8 september 2003, Slowakije : 9 september 2003, Frankrijk : 3 oktober 2003, Azerbeidzjan, 16 juni 2004, Letland : 29 juni 2004, Cyprus : 31 augustus 2005.

Spreker voegt eraan toe dat de volgende lidstaten van de Raad van Europa het Verdrag niet geratificeerd hebben : Andorra, België, Bosnië-Herzegovina, Georgië, Ierland, IJsland, Liechtenstein, Macedonië, Malta, Nederland, Portugal, San Marino, Servië-Montenegro, Turkije en Oekraïne.

De voorzitter verwijst naar de eerste bladzijde van de memorie van toelichting bij het wetsontwerp en verklaart dat het Verdrag tot stand kwam in het kader van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. Hij verwondert zich erover dat ook Canada partij is in het Verdrag.

Spreker merkt op dat het Verdrag in 2000 in werking is getreden omdat een voldoende aantal landen het op dat ogenblik hadden bekrachtigd.

Mevrouw de Bethune verwijst naar het advies van de Raad van State. Deze laatste merkt op dat er een tegenspraak kan voortvloeien uit het feit dat er een voorbehoud wordt gemaakt door het federale parlement in verband met een aantal noties uit het verdrag terwijl het Waalse en Vlaamse parlement het Verdrag zonder voorbehoud hebben geratificeerd gemaakt.

Mevrouw Zrihen wenst te vernemen welke overheid bevoegd is voor het regelen van geschillen en wanneer die geschillen geen betrekking hebben op de verdragsluitende partijen.

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat indien er tussen verdragspartijen een geschil ontstaat over de uitlegging of de toepassing van het verdrag, dan bepaalt artikel 21 van het Helsinki-Verdrag dat zij dit dienen op te lossen door onderhandelingen of volgens een andere, voor de partijen bij het geschil aanvaardbare, methode voor regeling van geschillen.

Elk partij kan bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot het verdrag, of zelfs te allen tijde erna, schriftelijk aan de Depositaris meedelen dat, wanneer het geschil niet door onderhandelingen of een voor alle betrokken partijen aanvaardbare methode voor geschillenregeling kan worden opgelost, zij aanvaardt om : ofwel het geschil voor te leggen aan het Internationale Gerechtshof, ofwel aan een procedure van arbitrage, zoals die voorzien is in bijlage XIII van hetzelfde verdrag, ofwel aan beide procedures (dus zowel het Internationale Gerechtshof, als de arbitrage-procedure).

Wanneer de partijen bij een geschil beide hierboven genoemde methoden hebben aanvaard, dan kan het geschil enkel worden voorgelegd aan het Internationale Gerechtshof, tenzij de partijen hierover anders overeenkomen.

De voorzitter verwijst naar de « Seveso »-richtlijnen nr. 82/501/EG van 24 juni 1982 en Seveso II nr. 96/82/EG van 9 december 1996 die veel vollediger en nauwkeuriger zijn dan het Verdrag. Laatstgenoemde verplicht de Staten om informatie uit te wisselen. Spreker wijst erop dat ons land een dergelijke overeenkomst met Frankrijk heeft gesloten. Heeft België dat ook met andere buurlanden gesloten ?

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat alhoewel de meeste bepalingen van dit Verdrag reeds in België worden toegepast en deel uitmaken van de zogenaamde Seveso -richtlijnen van de Europese Unie, de ratificatie van dit Verdrag door België toch belangrijk is om als volwaardige verdragspartij mee te kunnen werken aan het verder vorm geven aan dit Verdrag.

De voorzitter verduidelijkt dat het Verdrag in 2003 is aangevuld met een protocol over de wettelijke aansprakelijkheid en de schadevergoeding. Het verleent het recht om in rechte op te treden tegen de vervuiler en de derde die de schade veroorzaakt hebben. Dit is een essentiële aanvulling bij het protocol. Wanneer wordt dit protocol voorgelegd ? Hij zou graag de stand van het dossier terzake kennen.

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat een protocol inzake wettelijke aansprakelijkheid en vergoeding voor schade veroorzaakt door de grensoverschrijdende effecten van industriële ongevallen op grensoverschrijdende waterlopen al door 24 landen is ondertekend (Conferentie van Kiev).

Op grond van het beginsel « de vervuiler betaalt » wil dit protocol een volledige regeling invoeren inzake wettelijke aansprakelijkheid en passende vergoeding voor schade veroorzaakt door de grensoverschrijdende effecten van industriële ongevallen op grensoverschrijdende waterlopen (art. 1). Het toepassingsgebied is beperkt tot de schade ondervonden door een andere partij dan de partij op het grondgebied waarvan het industriële ongeval heeft plaatsgevonden (art. 3, § 2). De exploitanten van sommige industrieën, waarvan de exploitatie overeenkomstig bijlage 1 beschouwd wordt als een gevaarlijke activiteit wegens de aanwezigheid van een zekere hoeveelheid gevaarlijke stoffen, zijn verantwoordelijk voor de schade die is veroorzaakt door een industrieel ongeval (art. 4). Slechts in uitzonderlijke omstandigheden (bepaald in art. 4, § 3) is de exploitant niet aansprakelijk. De aansprakelijkheid is beperkt tot de bedragen die opgenomen zijn in het eerste deel van bijlage 2. De exploitanten zijn verplicht de aansprakelijkheid voor dit risico te dekken met financiële waarborgen voor een bedrag dat minstens overeenkomt met de bedragen vermeld in het tweede deel van bijlage 2.

De volgende lidstaten van de Raad van Europa hebben dit protocol ondertekend : Armenië, Oostenrijk, België, Bosnië-Herzegovina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Estland, Finland, Georgië, Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Hongarije, Letland, Litouwen, Luxemburg, Moldavië, Monaco, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Zweden en Oekraïne. Hongarije heeft het op 25 juni 2004 geratificeerd.

Mevrouw Zrihen vraagt nadere uitleg bij het begrip « onmiddellijke dreiging van schade ».

De vertegenwoordiger van de minister van Buitenlandse Zaken antwoordt dat het begrip « onmiddellijke dreiging van schade » gedefinieerd werd in richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (Publicatieblad nr. L 143 van 30 april 2004) als « een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen ».

III. STEMMINGEN

De artikelen 1 tot 3 alsook het wetsontwerp nr. 3-1326-1 in zijn geheel worden eenparig aangenomen door de 9 aanwezige leden.


Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteur, De voorzitter,
Fatma PEHLIVAN. François ROELANTS du VIVIER.

De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het wetsontwerp (zie stuk Senaat, nr. 3-1326/1 - 2004/2005)