(N.): Vraag gesteld in het Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in het Frans
Vandaag bestaan er verschillende KMO-definities om fiscale gunsttarieven te verkrijgen.
Ten eerste mag voor de toepassing van het verlaagd opklimmend tarief van de vennootschapsbelasting de belastbare winst van een onderneming niet meer dan 322 500 euro bedragen. Daaraan worden bijkomende voorwaarden gekoppeld. Met de hervorming in 2002 van de vennootschapsbelasting werden nog andere gunstmaatregelen gekoppeld aan de criteria voor het verlaagd tarief, onder andere de investeringsreserve, de vrijstelling van voorafbetaling gedurende 3 boekjaren en het gunstige afschrijvingsregime. De Raad van State en het Arbitragehof hebben deze regeling bekritiseerd. De regering heeft het advies van de Raad van State niet gevolgd, maar later heeft het Arbitragehof de regeling vernietigd (arrest van 31 januari 2004), aangezien het criterium niet objectief en pertinent werd bevonden in het licht van het vooropgestelde doel, namelijk de fiscale bevoordeling van KMO's.
Ten tweede hanteert het nieuwe gunstige afschrijvingsregime een ander criterium. Het criterium dat men nu toepast, is de algemeen rechtelijke definitie van « KMO » uit artikel 15, § 1, van het Wetboek van vennootschappen.
De Raad van State heeft in zijn beoordeling over het nieuwe gunstregime andermaal gewezen op het feit dat enerzijds de rechtspraak van het Arbitragehof werd gevolgd en dus een nieuwe regeling werd uitgewerkt, maar dat anderzijds voor bestaande gunstregelingen het criterium niet werd aangepast aan het gelijkheidsbeginsel.
Ten derde bepalen sommige gunstregelingen dat de KMO maar een beperkt aantal personen mag tewerkstellen. Daarin vinden we dan ook verschillende getallen terug. Deze variëren van 10 tot 19.
Ten vierde kent de sociale bijdrage verschuldigd door vennootschappen een verschillend tarief voor KMO's en grote ondernemingen. Het verschil wordt bepaald aan de hand van de omvang van de vennootschap.
Alle opgesomde definities hanteren een ander criterium voor een KMO. De fiscale voordelen zijn net als de volledige fiscale wetgeving een zeer moeilijke materie. Die wetgeving kan niet vereenvoudigd worden, wanneer de criteria voor een KMO niet eenvormig worden toegepast voor elk voordeeltarief. Er zou één enkele definitie moeten gekozen worden die dan kan geldt voor alle voordeeltarieven.
De Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging die werd opgericht in 1998 ter bevordering van het ondernemingsschap, kreeg bij haar oprichting als opdracht mee een lijst op te stellen van de uiteenlopende en verscheidene KMO-definities. De Dienst moest ook zoeken naar een alomvattend criterium voor KMO's.
Is de dienst intussen reeds geslaagd in zijn opzet ? Heeft hij ongeveer 6 jaar later een oplossing gevonden voor het stijgend aantal KMO-definities en is er reeds een alomvattende KMO-definitie voorhanden die de fiscale wetgeving zou kunnen vereenvoudigen ?
Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid het volgende te antwoorden.
Door de DAV werd in de periode januari tot maart 2001 een inventaris opgemaakt van de verschillende KMO-definities die in de Belgische wetgeving voorkomen.
In totaal werden op dat moment een veertigtal regelgevingen in kaar gebracht, waarin criteria worden gebruikt om een onderscheid te maken tussen kleine (micro), middelgrote en grote ondernemingen.
Niettegenstaande deze inventaris uiteraard op bepaalde punten achterhaald is en dient geactualiseerd te worden, kan toch vermeld worden dat de betreffende regelgevingen hoofdzakelijk behoren tot volgende beleidsdomeinen :
Beleidsdomein | Aantal |
Economie (boekhoudrecht, jaarrekeningen, openbaarmakingsverplichtingen, benoeming bedrijfsrevisoren, faillissementsrecht, vestigingswetgeving, prijsreglementering, mededinging, ...) | 12 |
Fiscaal (vennootschapsbelasting, investeringsaftrek, BTW-vrijstellingen, BTW-forfaitaire grondslagen, BTW-aangiftedrempels, ...) | 5 |
Sociaal & arbeidsrecht (ondernemingsraad, comité welzijn op het werk, vakbondsafvaardiging, sluiting van ondernemingen en collectief ontslag, diverse tewerkstellingsmaatregelen, educatief verlof, alternerend leren, vakantiegeld, betalingstermijnen sociale bijdragen, ...) | 23 |
Bij de voorstelling van deze inventaris aan het Sturingscomité van de Dienst voor Administratieve Vereenvoudiging (samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers- en werknemersorganisaties, de politieke en administratieve overheid) werd door de leden van dit comité beslist aan de harmonisering van deze begrippen geen prioriteit te geven. Het is immers duidelijk dat iedere harmonisering naar boven of naar beneden het bestaande sociaal evenwicht tussen de sociale partners zou kunnen in gevaar brengen en dat een dergelijke operatie eveneens belangrijke budgettaire implicaties kan hebben.