3-1162/3 | 3-1162/3 |
24 MEI 2005
I. INLEIDING
Dit optioneel bicameraal wetsontwerp werd in de Kamer van volksvertegenwoordigers oorspronkelijk ingediend als een wetsvoorstel van Daniel Bacquelaine, Thierry Giet, Alfons Borginon, Olivier Maingain, Karine Lalieux en Hilde Claes (stuk Kamer, nr. 51-1146/1).
Het werd op 28 april 2005 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, met 86 stemmen bij 28 onthoudingen.
Het werd op 29 april 2005 overgezonden aan de Senaat en op 3 mei 2005 geëvoceerd.
Dit wetsontwerp werd terzelfder tijd besproken met het wetsontwerp tot invoering van bepalingen inzake de bemiddeling in de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering en in het Wetboek van strafvordering (stuk Senaat, nr. 3-1184/1)
De commissie heeft beide wetsontwerpen besproken tijdens haar vergaderingen van 17 en 24 mei 2005, in aanwezigheid van de minister van Justitie.
II. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN DE MINISTER VAN JUSTITIE
Voorliggende tekst strekt ertoe het parket weer de mogelijkheid te geven om in het kader van de bemiddeling in strafzaken, het verrichten van een dienstverlening opnieuw in te voeren.
Met de wet van 10 februari 1994 werd de bemiddeling in strafzaken ingevoerd en kreeg het openbaar ministerie de mogelijkheid om een dienstverlening op te leggen.
Door de wet van 17 april 2002, tot invoering van de werkstraf als autonome straf, werd voorgesteld om de dienstverlening te schrappen uit de wet van 29 juni 1964, na een overgangstermijn.
Artikel 393 van de programmawet van 22 december 2003 stipuleert dat deze overgangstermijn eindigt op 01 mei 2004 en dat de dienstverlening dus niet meer opgelegd wordt in het kader van de bemiddeling in strafzaken en van de probatie.
Het wetsvoorstel dat in de Kamer werd ingediend wil de dienstverlening opnieuw invoeren in het kader van de bemiddeling in strafzaken.
Gezien in talrijke gevallen de dienstverlening in de bemiddeling in strafzaken de geschikte manier blijkt om ten opzichte van de maatschappij herstelgericht te werken wordt in dit ontwerp voorgesteld de dienstverlening weer in te voeren.
Dit ontwerp stelt :
— dat de procureur des Konings de dader verzoeken kan om een dienstverlening of een vorming uit te voeren van maximaal 120 uren binnen een termijn van zes maanden. De dienstverlening wordt gratis verricht gedurende zijn vrije tijd, bij openbare diensten van de staat, gemeenten, de provincie, gemeenschappen en gewesten, of bij verenigingen zonder winstoogmerk of stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel doel.
— dat indien de dader akkoord gaat om een dienstverlening uit te voeren, de procureur des Konings dit zal meedelen aan de bevoegde probatiecommissie en aan het Justitiehuis van het betrokken gerechtelijk arrondissement, dat zal instaan voor de regeling en de opvolging van deze dienstverlening.
Na de dader gehoord te hebben en rekening houdende met zijn fysische en intellectuele capaciteiten alsook met de eventuele aanwijzigingen van de procureur des Konings, zal de justitieassistent de inhoud van het te verrichten werk bepalen. Dit zal gebeuren onder toezicht van de probatiecommissie.
Bij volledige of gedeeltelijke niet-uitvoering van de dienstverlening deelt de justitieassistent dit zonder verwijl mee aan de probatiecommissie. In dat geval kan de probatiecommisie de dader oproepen, hem horen en het dossier terug sturen naar de justitieassistent of een verslag opmaken voor de procureur des Konings en zijn tussenkomst beëindigen.
Er werden hoorzittingen georganiseerd in de Kamer op 30 juni en 7 juli 2004.
Aan het aanvankelijk voorstel werden een aantal veranderingen aangebracht :
Amendement 1 stelde voor het opschrift als volgt te wijzigen : « Wetsvoorstel tot wijziging van art 216ter van het Wetboek van strafvordering teneinde de dienstverlening opnieuw in te voeren in het kader van bemiddeling in strafzaken ».
Amendement 2 stelde voor het artikel 3 te schrappen, daar een invoering met terugwerkende kracht weinig zinvol is.
Deze amendementen werden eenparig aangenomen.
De commissie nam op 12 april 2005 kennis van een wetgevingstechnische nota, en ging akkoord met alle opmerkingen, namelijk in artikel 2 het woord « opleiding » te vervangen door het woord « vorming » en, in de Franse tekst, het woord « exécuté » te vervangen door het woord « effectué ».
Betreffende de procedure wordt gesteld dat het verwittigen gebeurt bij « gewone brief » en niet per aangetekend schrijven daar dit de procedure onnodig verzwaart en niet noodzakelijk efficiënter maakt.
De Kamer stemde eenparig om de dienstverlening weer in te voeren in het kader van de bemiddeling in strafzaken.
III. ALGEMENE BESPREKING
Er wordt verwezen naar de bespreking van wetsontwerp nr. 3-1184/1.
Wat betreft de vraag van mevrouw Nyssens over de mogelijke herinvoering van de dienstverlening in het raam van de probatie, herinnert de minister eraan dat de dienstverlening tussen 1994 en 2004 in die context inderdaad opgelegd kon worden.
De wet van 17 april 2002 op de autonome werkstraf voorzag in een overgangsperiode en de programmawet van 22 december 2003 bepaalde dat die overgangsperiode tot 30 april 2004 zou lopen.
Welke meerwaarde biedt een herinvoering van de dienstverlening in het kader van de probatie ?
De doelstellingen die eigen zijn aan de probatiewet, zijn omkadering en begeleiding.
De probatie houdt dus geen strafmaatregel in. Door de dienstverlening in het kader van de probatie opnieuw in te voeren, voert men in een wet waarvan de voornaamste doelstellingen de omkadering en de begeleiding zijn, opnieuw een maatregel in die artikel 7 van het Strafwetboek als een straf omschrijft.
Gelet op het verschil in de doelstellingen van de autonome werkstraf en van de probatie, lijkt het ons niet raadzaam beide samen te voegen.
Dat zou kunnen leiden tot verwarring bij de betrokkenen, op de projectplaatsen en in de begeleidingsdiensten.
Het zou dan immers mogelijk zijn dat twee veroordeelden eenzelfde werk verrichten op eenzelfde projectplaats, de ene in het kader van de autonome werkstraf, en de andere als dienstverlening en als voorwaarde inzake de probatie.
De minister meent dus dat omwille van de samenhang en de geloofwaardigheid van het gerecht, de dienstverlening niet opnieuw ingevoerd moet worden in de wetgeving betreffende de probatie.
Thans zijn de volgende mogelijkheden voorhanden.
De probatievoorwaarden kunnen gekoppeld worden aan een opschorting van de uitspraak van de veroordeling en aan een uitstel van de tenuitvoerlegging van de straf. Een voorwaarde kan bijvoorbeeld zijn dat een bepaalde vorming gevolgd moet worden.
De autonome werkstraf kan al dan niet met uitstel worden opgelegd, en al dan niet gekoppeld worden aan probatievoorwaarden.
De rechters en magistraten kunnen via een voorlichtingsverslag en een maatschappelijke enquête inlichtingen inwinnen over de beklaagde, en over de maatregel of straf die het meest aangepast is aan het individuele dossier : de werkstraf, of het uitstel of de opschorting gekoppeld aan probatievoorwaarden.
Als men van oordeel is dat deze laatste oplossing de beste is, kan zij gekoppeld worden aan het volgen van een vorming, en kan de veroordeelde omkaderd en begeleid worden.
Uit de cijfers blijkt dat het aantal autonome werkstraffen toeneemt. Het lijkt ons dan ook aangewezen om die evolutie te volgen, en om na een grondige analyse een duidelijke beslissing te nemen.
De cijfers die mevrouw Nyssens heeft aangehaald, en die aangeven dat het opleggen van de dienstverlening in het kader van de probatie met 20 % zou zijn toegenomen sinds de invoering van de werkstraf, lijken niet overeen te stemmen met die van de minister. Zij deelt een tabel mee aan de commissieleden, die bij dit verslag gevoegd wordt.
Daaruit blijkt dat in 2000, er 695 gevallen zijn geweest waarin artikel 216ter werd toegepast. Dat aantal is daarna licht gedaald tot 601 gevallen in 2003. In 2004 waren telde men nog slechts 94 gevallen.
Wat de probatie betreft, was dat aantal 1743 in 2000. Het is gestegen tot 3 204 in 2002, en daarna teruggevallen tot 136 in 2004.
Wat de genade betreft, is het aantal gestegen van 35 in 2000 tot 111 in 2002, en vervolgens 24 gevallen in 2004.
Het aantal autonome werkstraffen daarentegen is gestegen van 556 in 2002 tot 7 487 in 2004.
De heer Hugo Vandenberghe vraagt of het probleem zich niet voordoet op het vlak van de controle van de tenuitvoerlegging van de werkstraffen.
De minister preciseert dat indien een werkstraf wordt uitgesproken, mandaat wordt verleend aan de dienst Justitiehuizen. Er wordt dan een projectplaats gezocht, en de probatiecommissie doet de opvolging. Indien er problemen zijn, zal de justitieassisitent dit rapporteren aan de probatiecommissie. Het openbaar ministerie zal dan beslissen of dit dossier al dan niet opnieuw voor de rechtbank wordt gebracht en of de straf ten uitvoer wordt gelegd.
De heer Hugo Vandenberghe vraagt of men een idee heeft over het aantal zaken die aldus terug naar het openbaar ministerie worden gezonden wegens niet uitvoeren van de werkstraf.
De minister antwoordt dat de terugzending momenteel gebeurt in 5 à 10 % van de gevallen. Men moet er wel rekening mee houden dat de wet betreffende de werkstraf slechts van toepassing is sinds 2002. Bovendien is er een termijn van 12 maanden voor uitvoering. De cijfers over de terugzending naar het openbaar ministerie zijn dus nog zeer voorlopig.
Mevrouw Talhaoui werpt op dat zij heeft vernomen dat het probleem zich voornamelijk stelt op het gebied van een gebrek aan projecten.
De minister antwoordt dat men momenteel nog kan volgen met de projecten. Er zullen waarschijnlijk wel problemen rijzen in de toekomst. Het aantal projecten is vooral beperkt voor personen die overdag tewerkgesteld zijn en dus hun werkstraf 's avonds of tijdens het weekend zullen uitvoeren. Onlangs is er wel een akkoord afgesloten met de minister van defensie, om in de kazernes over het hele land projectplaatsen te voorzien. Men zoekt verder naar een mogelijke uitbreiding.
De minister voegt eraan toe dat zij in het raam van de begrotingscontrole extra middelen heeft gekregen uit het Boetefonds, waarmee meer projecten van alternatieve straffen ter vervanging van de gevangenisstraf in bepaalde sectoren zoals de verkeersovertredingen gerealiseerd kunnen worden.
Mevrouw Talhaoui heeft de indruk dat men vooral projecten zoekt bij officiële instanties. Kan men ook niet overwegen dat de personen worden tewerkgesteld in andere verenigingen die voornamelijk op vrijwilligers moeten rekenen (bijvoorbeeld om schilderwerken uit te voeren in de gebouwen van Kind en Gezin) ?
De minister antwoordt dat de werkstraf kan worden uitgevoerd bij openbare diensten van de Staat, gemeenten, provincies, gemeenschappen en gewesten, maar ook bij verenigingen zonder winstoogmerk of bij stichtingen met een sociaal, wetenschappelijk of cultureel oogmerk.
Voor mevrouw Nyssens is het vanzelfsprekend dat op het vlak van de voorwaarden, de behoeften, de doelgroep, de dienstverlening in het kader van een werkstraf anders is dan in het kader van een probatievoorwaarde.
Spreekster had niet de bedoeling dat onderscheid af te schaffen. Zij begrijpt niet waarom de dienstverlening niet opnieuw als probatievoorwaarde kan gelden. Die mogelijkheid lijkt haar immers nuttig in sommige gevallen, juist als probatievoorwaarde en niet als werkstraf.
Zo betreuren Brusselse magistraten dat zij precies dat juridisch instrument niet langer kunnen gebruiken in het kader van het uitstel en de probatie, bijvoorbeeld voor drugsgebruikers.
De minister antwoordt dat men zich kan afvragen waarom die magistraten geen gebruik maken van de dienstverlening, eventueel gekoppeld aan een vorming als probatievoorwaarde.
Mevrouw Nyssens antwoordt dat zij in het kader van het uitstel wensen te blijven om een vorm van toezicht op de betrokkene te kunnen behouden.
De heer Hugo Vandenberghe meent dat een alomvattend debat binnen de commissie voor de Justitie over de alternatieve straffen nuttig zou zijn. Hierbij zouden de stand van zaken en de operationele moeilijkheden bij de uitvoering nader kunnen worden toegelicht.
De minister geeft aan dat zij over een evaluatieverslag beschikt, dat aan de bespreking kan worden toegevoegd.
Zij voegt eraan toe dat er zeer recente ontwikkelingen zijn. Door bijvoorbeeld de afschaffing van de dienstverlening in probatie gaat men na voor welke dossiers men naar probatie gaat en voor welke dossiers men veeleer naar een autonome werkstraf grijpt.
Deze evoluties dienen te worden opgevolgd gedurende enkele jaren, en grondig geëvalueerd, zodat men beslissingen kan nemen. Men moet even afwachten hoe de zaken verder gaan evolueren.
Mevrouw Nyssens herinnert eraan dat zij ook een wetsvoorstel heeft ingediend dat de werkstraf op andere punten wijzigt (wetsvoorstel tot wijziging van een aantal wetsbepalingen betreffende de werkstraf en de dienstverlening, stuk Senaat, nr. 3-822/1). Spreekster wenst dat haar tekst in een volgende bespreking aan bod komt.
De commissie is het eens met dat voorstel alsook met het voorstel van de voorzitter om een algemeen debat te houden.
Mevrouw Nyssens verwijst naar de vier amendementen die zij heeft ingediend (stuk Senaat, nr. 3-1162/2, amendementen nrs. 1 tot en met 4), die respectievelijk handelen over het opschrift van het wetsontwerp en het invoegen van de nieuwe artikelen 3 tot 5 teneinde de dienstverlening opnieuw op te nemen in het probatie-uitstel en de probatie-opschorting.
Gelet op het voorgaande worden deze amendementen ingetrokken.
IV. EINDSTEMMING
Het wetsvoorstel in zijn geheel wordt eenparig aangenomen door de 10 aanwezige leden.
Eveneens eenparig wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Marie-José LALOY. | Hugo VANDENBERGHE. |
De door de commissie aangenomen tekst is dezelfde als de tekst van het door de Kamer van volksvertegenwoordigers overgezonden wetsontwerp (zie stuk Kamer, nr. 51-1146/6)
BIJLAGE